29 383 Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

Nr. 208 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 december 2012

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 29 november 2012 (Kamerstuk 29 383, nr. 205) inzake het Ontwerpbesluit derde tranche Activiteitenbesluit milieubeheer.

De vragen en opmerkingen zijn op 11 december 2012 aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 18 december 2012 zijn deze door haar beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Paulus Jansen

De adjunct-griffier van de commissie, Vermeer

I. Vragen en opmerkingen

Inhoudsopgave

 

Blz.

   

Inleiding

2

Reden voor overheidsinterventie en instrumentkeuze

3

Toe te voegen branches in de derde tranche

3

Invoeging van het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties

4

Vereenvoudigingen

4

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

4

Reacties naar aanleiding van de inspraakprocedure

5

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit derde tranche Activiteitenbesluit milieubeheer. De leden van deze fractie hebben nog wel een enkele vraag.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit derde tranche Activiteitenbesluit milieubeheer. Zij hebben geen inhoudelijke vragen. Wel hebben zij een procedurele vraag.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Evenals bij de eerste en tweede fase hebben de voornoemde leden een tweeslachtig gevoel bij het besluit. Enerzijds is het goed om kritisch te zijn op wat we aan lastendruk opleggen aan het bedrijfsleven. Anderzijds is het traject van vergunningverlening wel een mechanisme om controle te houden op hetgeen er plaats vindt binnen en buiten de inrichtingen. Te veel vertrouwen in het zelfregulerende vermogen van de markt is volgens deze leden niet verstandig. Ook in deze tranche zit een aantal voorstellen voor wijziging van vergunningplicht die vragen oproepen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit derde tranche Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen.

De leden van de 50plus-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen.

Reden voor overheidsinterventie en instrumentkeuze

De leden van de PvdA-fractie benadrukken dat op dit moment de omgevingsvergunning en het Activiteitenbesluit náást elkaar bestaan. Zo bestaan er situaties waarin de omgevingsvergunning voor de bouw van een stal wordt verleend, terwijl de activiteiten die men voornemens is te gaan uitvoeren in die stal niet bij de vergunningverlening worden betrokken. Zo ook bij de bouw van bijvoorbeeld lichtmasten van sportvelden, waarbij geen rekening wordt gehouden met de activiteit die daarna met deze lichtmasten zal worden verricht, en of deze wel past binnen de normen van het Activiteitenbesluit, als bijvoorbeeld belasting van het milieu in cumulatie met bestaande activiteiten de normen overschrijdt. Dit lijkt de leden van de PvdA-fractie een onwenselijke situatie: er zal immers een omgevingsvergunning moeten worden verleend, ook al is van tevoren helder dat de latere activiteit niet zal passen. Dit geeft onzekerheid voor de initiatiefnemer, en dwingt de belanghebbenden om via handhavingsverzoeken hun recht te beschermen. Deze leden vragen de staatssecretaris om een reactie.

Toe te voegen branches in de derde tranche

De leden van de SP-fractie hebben vraagtekens bij het zonder vergunning mogen mengen van afval in betonmortel en betonproducten. Dit is volgens deze leden de kat op het spek binden. Op deze manier komen «ontdoeners» makkelijk en goedkoop van het afval af. Dat kan ernstige gevolgen hebben voor het milieu als op termijn het beton weer wordt gebroken. Het kan ook ernstige gevolgen hebben voor de constructie van bouwwerken doordat draagkracht van het beton wordt ondermijnd. Kan de staatssecretaris aangeven voor exact welke afvalstromen de vergunningplicht op bijmengen vervalt? Kan de staatssecretaris tevens aangeven hoe de regering gaat toezien op de verwerking van afvalstromen in betonmortel en betonproducten zodat er op termijn geen ongewenste effecten voor milieu en bouwwerken ontstaan? Kan de staatssecretaris tot slot aangeven op welke wijze zij vorm geeft aan het afvalvolgsysteem om op termijn het afval te kunnen herleiden?

De leden van de D66-fractie lezen in de Nota van Toelichting dat er met dit wijzigingsbesluit algemene regels worden opgenomen voor activiteiten binnen inrichtingen voor het onderhouden, repareren en reinigen van spoorwegvoer. Deze leden zien echter ook dat spoorwegemplacementen en inrichtingen voor het behandelen van de oppervlakte van treinen vooralsnog vergunningsplichtig blijven. Kan de staatssecretaris toelichten hoe er in zulke gevallen voor wordt gezorgd dat er geen wrijving ontstaat tussen bepalingen die uit beide structuren voortvloeien? Zorgt deze overgang niet tijdelijk voor extra administratieve lasten voor de betrokken inrichtingen?

De leden van de D66-fractie constateren dat voor een aantal activiteiten die voorkomen binnen inrichtingen voor spoorvoertuigen geen expliciete voorschriften wordt opgenomen in het Activiteitenbesluit. Zij vernemen uit de Nota van Toelichting dat in deze gevallen wel de zorgplicht geldt. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom hiervoor geen expliciete voorschriften worden opgenomen? Wat is hierbij de belangenafweging geweest? Kan zij ook toelichten tot welke maatregelen de betreffende inrichtingen zijn gehouden op grond van deze zorgplicht? Hoe wordt de zorgplicht gehandhaafd? En wie is in dezen het bevoegde gezag, dat desgewenst maatwerkvoorschriften kan stellen?

Invoeging van het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties

De leden van de VVD-fractie hadden bij de schriftelijke inbreng met betrekking tot het Ontwerpbesluit intrekking handel in NOx-emissierechten (Documentnr. 2012D42540 d.d. 14 november 20121) vragen over middelgrote stookinstallaties. Bij deze inbreng hebben deze leden gevraagd of er een relatie is tussen deze twee ontwerpbesluiten. Zo ja, wat is die relatie? En kan de beantwoording van de schriftelijke inbreng van het ontwerpbesluit van 14 november jl. van invloed zijn op dit ontwerpbesluit derde tranche Activiteitenbesluit milieubeheer, vragen de leden zich af?

De leden van de SP-fractie hebben grote vraagtekens bij het vergunningvrij verstoken van biomassa. De duurzame herkomst van biomassa is nog allerminst duidelijk te controleren. Nog te veel biomassa concurreert met voedselproductie of heeft dubieuze herkomst uit oerbossen of uit streken waar inheemse bevolkingsgroepen worden onderdrukt. Deze leden vernemen graag of de staatssecretaris hun mening deelt dat het vergunningvrij verstoken van biomassa de controle op de ongewenste stromen biomassa bemoeilijkt. Of vindt de staatssecretaris dat voedselgewassen niet primair voor voeding gebruikt moeten worden? Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij de controle en het toezicht denkt vorm te geven?

Vereenvoudigingen

De leden van de D66-fractie maken uit de Nota van Toelichting op dat het voor IPPC-inrichtingen slechts mogelijk is om bepaalde onderdelen te reguleren door middel van algemene regels, maar dat het voor de overige onderdelen nodig is de vergunning te behouden. Deze leden zijn dan ook verbaasd dat alle IPPC-inrichtingen met dit wijzigingsbesluit worden gelijkgesteld met type C inrichtingen en dat het Activiteitenbesluit zo op al deze inrichtingen van toepassing wordt. De genoemde leden zijn van mening dat het bereiken van lastenreductie bij deze beslissing meer leidend is geweest dan inhoudelijke en milieutechnische overwegingen. Klopt het dat alle IPPC-inrichtingen, in tegenspraak met de conclusies van het onderzoek, hiermee volledig onder de werking van het Activiteitenbesluit worden gebracht? Kan de staatssecretaris uitleggen wat hierin haar overwegingen zijn geweest? De genoemde leden vinden het opmerkelijk dat de lastige afbakening tussen verschillende IPPC-inrichtingen voor de staatssecretaris reden is om het Activiteitenbesluit van toepassing te laten zijn op alle IPPC-inrichtingen. In hoeverre en op welke manier houdt de staatssecretaris rekening met de conclusies van het onderzoek dat eerder in het kader van het Activiteitenbesluit is uitgevoerd? Op welke manier en in welke mate heeft de staatssecretaris de belangen van milieubescherming hierin meegewogen en hoe stond dat in verhouding tot het belang van administratieve lastenverlichting?

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de D66-fractie constateren dat 75% van de gemeenten de voorschriften van het Activiteitenbesluit goed uitvoerbaar en handhaafbaar vinden. Deze leden zijn van mening dat er dan nog een aanzienlijk aantal gemeenten overblijft dat niet geheel tevreden is met de voorschriften. Kan de staatssecretaris toelichten om welke gemeenten het gaat? Behoren tot de overige 25% ook enkele van de grote gemeenten? Wat gaat zij eraan doen om de tevredenheid onder deze gemeenten te vergroten? Is zij van plan om met deze gemeenten om tafel te gaan zitten?

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) zal worden opgenomen in Omgevingsloket online (OLO). Op welke termijn wil de staatssecretaris dit realiseren?

Reacties naar aanleiding van de inspraakprocedure

De leden van de D66-fractie constateren dat de staatssecretaris een aanzienlijk aantal inspraakreacties heeft ontvangen en dat enkele daarvan aanleiding zijn geweest voor wijzigingen in het besluit. Kan de staatssecretaris inzicht verschaffen in deze reacties en per reactie aangeven of en waarom deze geleid hebben tot nieuwe beleidsafwegingen?

II. Antwoord van de staatssecretaris

Reden voor overheidsinterventie en instrumentkeuze

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of bij de samenloop van een omgevingsvergunning voor bouwen en een activiteit uit het Activiteitenbesluit voldoende waarborg is dat geen cumulatie van de belasting van het milieu kan ontstaan.

Bij de beoordeling van een bouwactiviteit wordt tevens beoordeeld of het beoogd gebruik van het bouwwerk past in het bestemmingsplan. Hiermee is geborgd dat op de bestemming geen milieuactiviteiten worden verricht die niet in die omgeving zouden kunnen plaatsvinden. Het Activiteitenbesluit reguleert daarnaast alleen activiteiten die in principe geen cumulatie in de omgeving kunnen veroorzaken. Indien dat wel het geval is, wordt het instrument Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) ingezet, waarmee het bevoegd gezag vooraf op een bepaald milieuaspect kan toetsen of die activiteit op die locatie kan plaatsvinden. Het is tevens de verantwoordelijkheid van de aanvrager om samen met het bevoegd gezag te bekijken hoe de activiteit het beste uitgevoerd kan worden. Om te borgen dat dit ook gebeurt, is geregeld dat de melding in het kader van het Activiteitenbesluit een indieningsvereiste is bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Toe te voegen branches in de derde tranche

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het bijmengen van afval in betonmortel en betonproducten niet ten koste gaat van het milieu en de kwaliteit van de constructie van bouwwerken.

Tegelijk met de opname onder algemene regels is de vergunningplicht, op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, voor de betonindustrie vervallen. En dit geldt in principe voor alle afvalstoffen die in aanmerking komen om te worden (bij)gemengd met betonmortel en betonproducten.

Echter, voor de betonindustrie blijft voor het mengen van afvalstoffen ten behoeve van het vervaardigen van betonmortel of betonproducten wel een OBM nodig.

Het toezicht op de verwerking van afvalstromen in betonmortel en betonproducten loopt via de OBM, via de voorschriften in het Activiteitenbesluit en via de eisen voor bouwstoffen in het Besluit bodemkwaliteit.

Voor het verlenen van een OBM voor het mengen van afvalstoffen ten behoeve van het vervaardigen van betonmortel of betonproducten wordt getoetst of sprake is van een doelmatig beheer van de gebruikte afvalstoffen. De situaties waarin sprake is van een doelmatig beheer worden onder meer per afvalstof uitgewerkt in de sectorplannen van het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021. Per afvalstof wordt aangeven welke handeling de afvalstof ten minste moet ondergaan om te kunnen spreken van een doelmatig beheer. Zo wordt voor steenachtig materiaal (waar puingranulaat onder kan vallen) in het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 aangegeven dat deze afvalstoffen ten minste nuttig moeten worden toegepast door middel van materiaalhergebruik. Als het mengen voor de betreffende afvalstof niet doelmatig is, wordt de OBM geweigerd.

Daarnaast worden in het Activiteitenbesluit voorschriften gesteld als er afvalstoffen worden gebruikt voor het vervaardigen van betonmortel. Naast specifieke voorschriften geldt het algemene kader voor het mengen van afvalstoffen van het Activiteitenbesluit. Zo mogen gevaarlijke afvalstoffen niet gemengd worden met niet-gevaarlijke afvalstoffen. Voor recycling mogen niet-gevaarlijke afvalstoffen van buiten de inrichting worden gemengd met andere niet-gevaarlijke afvalstoffen.

De afvalstoffen die worden gemengd voor het vervaardigen van betonmortel of betonproducten moeten voldoen aan de kwaliteitseisen van hoofdstuk 3 van het Besluit bodemkwaliteit, mits dit besluit van toepassing is. In dat geval zijn de eisen van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing naast het Activiteitenbesluit, net zoals ze voor inwerkingtreding van deze derde tranche van toepassing zijn naast de omgevingsvergunning milieu.

De leden van de SP vragen of de staatssecretaris kan aangeven op welke wijze zij vorm geeft aan het afvalvolgsysteem. Ik kan deze vraag niet goed plaatsen in het kader van het Activiteitenbesluit of het milieubeleid in zijn algemeenheid. Wellicht dat sprake is van een misverstand. Indien de SP-fractie doelt op de verplichtingen voor het registreren en melden van afvalstoffen die voortvloeien uit hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer, dan kan ik meedelen dat deze van toepassing blijven naast het Activiteitenbesluit, net zoals ze op dit moment gelden naast de omgevingsvergunning milieu.

Wellicht wordt gedoeld op de relatie met scheepsafval. In het kader van de herziening van de Richtlijn havenontvangstvoorzieningen (2000/59) zal ook gekeken worden naar monitorings- en informatiesystemen met betrekking tot scheepsafval.

De leden van de D66-fractie vragen zich af of met het onderbrengen van de activiteiten binnen inrichtingen voor het onderhouden, repareren en reinigen van spoorwegvervoer wrijving gaat ontstaan met de bepalingen voor spoorwegemplacementen en of de overgang naar algemene regels tijdelijk zorgt voor extra administratieve lasten.

Het Activiteitenbesluit geldt al sinds de inwerkingtreding in 2008 deels voor vergunningplichtige bedrijven naast de vergunning. De grens tussen de verschillende activiteiten is helder. Daarnaast blijven de vergunningvoorschriften van een bedrijf nog 3 jaar als maatwerkvoorschriften gelden, zodat de overgang naar algemene regels soepel verloopt. Hierdoor zal geen sprake zijn van wrijving tussen voorschriften, of van additionele administratieve lasten.

De leden van de D66-fractie vragen zich tevens af waarom in sommige gevallen geen expliciete voorschriften zijn opgenomen en wat hierbij de belangenafweging is geweest.

In het Activiteitenbesluit worden diverse activiteiten van specifieke voorschriften voorzien. Indien dat niet mogelijk is, kan op de zorgplicht worden teruggevallen. De zorgplicht is als vangnet bedoeld voor situaties die van tevoren niet kunnen worden voorzien. Het geval waarop in het concrete geval van de inrichtingen van spoorvoertuigen wordt gedoeld, wordt in de Nota van Toelichting toegelicht. Het betreft het gebruik van spoorconditioneringsinstallaties. Dit zijn installaties die het spoor smeren met een klein beetje olie. Die olie is een bodembedreigende stof. De normale bodembeschermende voorzieningen zijn voor deze situatie een te zware eis. Bovendien gebruikt de sector over het algemeen biologisch afbreekbare olie. Het is echter mogelijk dat in een lokale situatie een bevoegd gezag tot de conclusie komt dat wel maatregelen moeten worden genomen. Het bevoegd gezag (in casu de gemeente) kan dan op basis van de zorgplicht of de algemene bodemparagraaf in het Activiteitenbesluit toch handhaven of maatwerkvoorschriften (op grond van de zorgplicht) voorschrijven.

Per abuis is in de Nota van Toelichting de indruk gewekt dat het om meer activiteiten zou gaan. Dat is echter niet het geval.

Invoeging van het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties

De leden van de VVD-fractie hadden bij de schriftelijke inbreng met betrekking tot het Ontwerpbesluit intrekking handel in NOx-emissierechten (Documentnr. 2012D42540 d.d. 14 november 20122) vragen over middelgrote stookinstallaties. Bij deze inbreng hebben deze leden gevraagd of er een relatie is tussen deze twee ontwerpbesluiten en zo ja, wat dan die relatie zou zijn.

Het voornemen tot het intrekken van NOx-emissiehandel per 1 januari 2014 staat los van de inbouw van het Besluit emissie-eisen grote stookinstallaties (Bems) in het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013. Ruim 300 van de ca. 7000 middelgrote stookinstallaties en ca. 30.000 kleine stookinstallaties nemen deel aan NOx-emissiehandel. Veruit de meeste stookinstallaties nemen dus niet deel. NOx-emissiehandel en het Bems raken elkaar op één punt: De kleine groep aan NOx-emissiehandel deelnemende bedrijven hoeven niet aan de emissiegrenswaarde voor NOx op grond van het Bems te voldoen. Deze bepaling is in afwachting van een definitief besluit over het stopzetten van NOx-emissiehandel ongewijzigd vanuit het Bems in het Activiteitenbesluit geïntegreerd.

Er is verder geen relatie tussen deze de derde tranche en besluit tot het stopzetten van de NOx-emissiehandel.

Voorts vragen de leden zich af of de beantwoording van de schriftelijke inbreng van het ontwerpbesluit van 14 november jl. van invloed kan zijn op dit besluit derde tranche Activiteitenbesluit milieubeheer.

Dit is gezien het bovenstaande antwoord niet het geval. Het Ontwerpbesluit intrekking handel in NOx-emissierechten, laat de uitzondering dat aan NOx-emissiehandel deelnemende stookinstallaties niet aan de emissiegrenswaarde voor NOx hoeven te voldoen, vervallen met een overgangstermijn tot 2017 en voor specifieke installaties tot 2019. De keuze te stoppen met NOx-emissiehandel en de naar aanleiding daarvan benodigde wijzigingen in de wet- en regeling, worden procedureel en inhoudelijk zelfstandig met het bovengenoemde ontwerpbesluit doorgevoerd.

De leden van de SP-fractie vernemen graag of de staatssecretaris hun mening deelt dat het vergunningvrij verstoken van biomassa de controle op de ongewenste stromen biomassa bemoeilijkt.

Voor vloeibare biobrandstoffen gelden wettelijke duurzaamheidseisen. Deze gelden voor iedereen die deze brandstoffen inzet, of het nu voor transport of voor energie is en zijn geldig in de hele EU, vastgelegd in de Richtlijn hernieuwbare energie en de Richtlijn brandstofkwaliteit (Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG Brandstofkwaliteit en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG Hernieuwbare Energie).

Voor alle geïmporteerde vloeibare biobrandstoffen geldt hiermee dat ze geen aantasting van biodiversiteit, bossen- en veengebieden mogen vormen en een bijdrage moeten leveren aan broeikasgasreductie.

Daarnaast is de Europese Commissie afgelopen oktober gekomen met een voorstel tot wijziging van bovengenoemde richtlijnen. Het voorstel brengt de bijmengverplichting van conventionele (1ste generatie) biobrandstoffen (veelal vervaardigd uit voedselgewassen) in het vervoer terug van 10% naar 5% van het totale energieverbruik in vervoer. Tevens bevordert het voorstel het gebruik van geavanceerde of niet-voedingsgewassen (2de en 3de generatie) door deze biobrandstoffen twee- dan wel viervoudig te laten meetellen voor het behalen van de doelstelling om 10% hernieuwbare energie in vervoer te realiseren in 2020.

De Europese Commissie zal naar verwachting in het begin van 2013 met een voorstel komen op het gebied van de duurzaamheid van vaste biomassa. Dit vraagstuk krijgt tevens aandacht via de invulling van de Green Deal Rapportage Vaste Biomassa. Hierin participeert de energiesector waarbij gerapporteerd wordt over de duurzaamheidseisen voor biomassa. Hiervoor verwijs ik u overigens naar de brief van 5 december jl. in antwoord op de vraag die het lid van uw Kamer Mulder heeft gesteld hierover tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (kenmerk IenM/BSK-2012/239400).

Aangezien er momenteel dus geen eisen met betrekking tot de duurzaamheid van vaste biomassa bestaan, kan hierop op dit moment ook niet worden gehandhaafd. Het maakt geen verschil of er een regiem is van vergunningen of algemene regels; het stellen van duurzaamheidseisen in een milieuvergunning zou de reikwijdte van deze vergunning te buiten gaan. Indien er eisen worden gesteld met betrekking tot duurzaamheid van vaste biomassa, zullen de regels worden aangepast. Niet alleen om de verplichting te introduceren, maar ook om deze regels te handhaven bijvoorbeeld via meet- en registratieverplichtingen.

De leden vragen voorts of de staatssecretaris vindt dat voedselgewassen niet primair voor voeding gebruikt moeten worden.

In het BNC-fiche van 23 november jl. dat u is toegezonden kunt u lezen dat het voorstel door Nederland gezien wordt als een goede eerste stap op weg naar een evenwichtig beleid waarbij er geen verlies van ecosystemen, biodiversiteit en voedselvoorziening optreedt en waarbij er aandacht is voor het structureel aanpakken van mogelijk negatieve effecten op landgebruik, broeikasgasemissies, voedselprijzen en de lokale bevolking.

Ook voor vaste biomassa voor energie wil ik komen tot wettelijke duurzaamheidseisen, analoog aan die voor de vloeibare biobrandstoffen.

Tenslotte vragen de leden of de staatssecretaris kan aangeven hoe zij de controle en het toezicht denkt vorm te geven.

Op dit moment dient voor de vaste biomassa voor energie regelgeving te worden ontwikkeld en volgt controle en toezicht daar later uit. Voor vloeibare biobrandstoffen wordt gecontroleerd of biobrandstoffen in transport een duurzaamheidscertificaat hebben. Dit certificaat wordt afgegeven door een certificeringsinstelling, die erkend is door de Europese Commissie.

Vereenvoudigingen

De leden van de D66-fractie vragen of alle IPPC-installaties volledig onder de werking van het Activiteitenbesluit worden gebracht. Dit is niet het geval. Alle IPPC-installaties kunnen met het Activiteitenbesluit te maken krijgen, maar de onderdelen van het besluit die met deze derde tranche van toepassing worden, reguleren slechts enkele activiteiten die naast de IPPC-installaties voor kunnen komen. Voor de IPPC-installaties zelf blijft de omgevingsvergunning milieu gelden. De leden van de D66-fractie vragen voorts wat hiervoor de overwegingen zijn geweest. Voor de beantwoording van deze vraag is het belangrijk te vermelden dat voor IPPC-installaties al sinds jaar en dag algemene regels gelden. Voorbeelden zijn het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties en het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer A (Bees A). Een logisch gevolg van het integreren van steeds meer AMvB’s in het Activiteitenbesluit is dat ook IPPC-installaties steeds meer met dat besluit te maken krijgen. IPPC-installaties uitzonderen van algemene regels en in het bijzonder het Activiteitenbesluit ligt niet voor de hand, omdat de milieueffecten van activiteiten niet anders zijn als die wel of niet in een IPPC-installatie plaatsvinden.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre en op welke manier houdt de staatssecretaris rekening houdt met de conclusies van het onderzoek dat eerder in het kader van het Activiteitenbesluit is uitgevoerd. De leden van de D66-fractie doelen daarbij op het onderzoek «Europese grenzen aan de regulering van milieugevolgen van bedrijven door algemene regels3. Dit onderzoek heeft geanalyseerd welke mogelijkheden en beperkingen de IPPC-richtlijn en diens opvolger de Richtlijn industriële emissies bieden om IPPC-installaties te reguleren middels algemene regels. Mede op basis van de resultaten van dit onderzoek is ervoor gekozen de bestaande praktijk waarbij algemene regels ook voor IPPC-installaties gelden, voort te zetten.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie op welke manier en in welke mate de belangen van milieubescherming hierin heeft meegewogen en hoe dat in verhouding tot het belang van administratieve lastenverlichting staat. Naar aanleiding daarvan kan ik u melden dat bij de verruiming van de reikwijdte van het Activiteitenbesluit tot IPPC-installaties het milieubeschermingsniveau ten minste gelijk blijft. Specifiek voor paragraaf 3.2.1 over stookinstallaties geldt dat de derde tranche is aangegrepen om de emissiegrenswaarden voor kleine stookinstallaties (<1 MW) te actualiseren, een verbetering voor het milieu dus. De lastenreductie is bij IPPC-installaties overigens gering, omdat IPPC-installaties vergunningplichtig blijven. De toegevoegde waarde ligt vooral in vereenvoudiging en uniformering van de milieueisen en de borging van het milieubeschermingsniveau bij de activiteiten die met algemene regels worden gereguleerd.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de D66-fractie constateren dat 75% van de gemeenten de voorschriften van het Activiteitenbesluit goed uitvoerbaar en handhaafbaar vinden. Deze leden zijn van mening dat er dan nog een aanzienlijk aantal gemeenten overblijft dat niet geheel tevreden is met de voorschriften.

Deze leden vragen de staatssecretaris toe te lichten om welke gemeenten het gaat, en willen weten of tot de overige 25% ook enkele van de grote gemeenten behoren.

Uit het onderzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu naar de praktijkuitvoering van het Activiteitenbesluit in 2009 blijkt het volgende. 165 gemeenten hebben gereageerd op de stelling «het toezicht op de naleving van het Activiteitenbesluit is over het algemeen goed uitvoerbaar». 122 gemeenten zijn het eens en 1 gemeente is het zeer eens met deze stelling (samen 75%). In deze groep zitten de 3 grootste gemeenten, nl. Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. 31 gemeenten hebben neutraal gereageerd (19%). Tot deze groep behoren 2 grotere gemeenten (> 80.000 inwoners), nl. Groningen en Zoetermeer. 11 gemeenten zijn het oneens met de stelling (6%). Tot deze groep behoren geen grotere gemeenten. Geen enkele gemeente is het met deze stelling zeer oneens.

Ook willen deze leden weten wat de staatssecretaris eraan gaat doen om de tevredenheid onder deze gemeenten te vergroten, en of zij van plan is om met deze gemeenten om tafel te gaan zitten.

Uiteraard vind ik het van belang dat gebruikers, waaronder gemeenten, goed kunnen werken met het Activiteitenbesluit; handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid hebben daarbij ook de aandacht. Een aantal aanpassingen dat bij deze derde tranche wordt ingevoerd, heeft betrekking op vereenvoudiging van het Activiteitenbesluit. Hiervoor verwijs ik naar paragraaf 10 van de Nota van Toelichting.

Daarnaast zal er een evaluatieonderzoek uitgevoerd worden overeenkomstig artikel 6.42 van het Activiteitenbesluit en zal in het najaar 2013 een evaluatieverslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk aan uw Kamer worden aangeboden. Een onderzoek ten behoeve van deze evaluatie waarin ervaringen over meerdere jaren zullen worden meegenomen, zal in januari 2013 van start gaan. Naar aanleiding van het evaluatieverslag zal dan worden bezien of er aanleiding is om aanpassingen van de regelgeving door te voeren.

Voorts zijn er diverse instrumenten gericht op het goed kunnen werken met het Activiteitenbesluit die worden voortgezet. Het betreft voorlichtingsbijeenkomsten, netwerkbijeenkomsten, een informatieve website en een telefonische helpdesk voor het bevoegde gezag door Agentschap NL (met ingang van 1 januari 2013 door Rijkswaterstaat). Er zijn naar mijn mening op deze wijze voldoende reguliere contacten met gemeenten, maar ook provincies en waterbeheerders over het Activiteitenbesluit. Ook wordt er gewerkt aan verdere verbetering van de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM), een elektronisch hulpmiddel ter vergroting van de toegankelijkheid van het Activiteitenbesluit voor gebruikers, waaronder gemeenten.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) zal worden opgenomen in Omgevingsloket online (OLO). Zij vragen op welke termijn de staatssecretaris dit wil realiseren.

Het opnemen van de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) in het Omgevingsloket Online (OLO) zal volgen op de herinrichting van het OLO, die naar verwachting in juli 2014 operationeel zal zijn. Daarna kan worden begonnen met het opnemen van de AIM in het OLO. Ik verwacht dat dit vanaf 2015 gerealiseerd zal worden.

Reacties naar aanleiding van de inspraakprocedure

De leden van de D66-fractie vragen of de staatssecretaris inzicht kan verschaffen in de inspraakreacties die aanleiding zijn geweest voor wijzigingen in het besluit en aan te geven of die reacties hebben geleid tot nieuwe beleidsafwegingen.

In aanvulling op de paragraaf in de Nota van Toelichting op pagina 89 en 90 kan ik het volgende berichten. De wijzigingen die zijn aangebracht in het Activiteitenbesluit naar aanleiding van de inspraak zijn veelal reparaties van omissies, verduidelijkingen, verbeteringen en aanvullingen. Het betreft dus geen nieuwe beleidsafwegingen. Alleen naar aanleiding van inspraak ten aanzien van stookinstallaties die steenkool of productresiduen als brandstof inzetten, is besloten deze categorieën buiten het Activiteitenbesluit te houden. Vergunningplichtig blijven de stookinstallaties waarbij brandstof wordt gebruikt die vergunningplichtig is. Hiermee wordt een heldere afbakening bewerkstelligd tussen stookinstallaties die onder het Activiteitenbesluit vallen en vergunningplichtige stookinstallaties.


X Noot
3

R. Uylenburg. Europese grenzen aan de regulering van milieugevolgen van bedrijven door algemene regels (met mw. Mr. V.M.Y. van ’t Lam), STEM-publicatie 2007/4, april 2008.

Naar boven