29 383
Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

nr. 15
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 juli 2004

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief inzake de administratieve lastenreductie (kamerstuk 29 383, nr. 11).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 juni 2004.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Buijs

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

In het eindrapport «Lasten in Balans» over de administratieve lastenvermindering bij/door het Ministerie van LNV wordt een flink aantal suggesties «doorgegeven» aan uw ministerie. Hoe pakt u deze punten op? Zijn deze reeds verwerkt in uw pakketbrief Administratieve Lastenreductie? Bent u de «trekker» binnen deze dossiers?

Ik ben voornemens de suggesties die mij door mijn collega van LNV zijn «doorgegeven» te betrekken bij de suggesties, zoals die door de gemengde commissie VROM zijn aangedragen. De «doorgegeven» suggesties waren in principe nog niet opgenomen in mijn pakketbrief. Zoals ik u eerder berichtte zal ik die veelheid van suggesties toetsen op maatschappelijke consequenties die uitvoering daarvan met zich brengt. U kunt mij als trekker van de betreffende regelingen beschouwen indien ik eerste ondertekenaar ben van de wetgeving, waarop de regeling stoelt.

2

Kunt u aangeven welke administratieve lastenreductie gerealiseerd wordt door de Wbm-regeling voor baggerspecie te vervangen door het instrument van de minimum-verwerkingsstandaard?

De administratieve lasten die vervallen betreffen het aanvragen van een verklaring van niet-reinigbaarheid bij het SCG (Service Centrum Grond). De reductie bedraagt naar schatting circa € 10 000. Deze lasten worden gereduceerd bij het ministerie van Financiën als primair verantwoordelijke voor de Wet belasting op milieugrondslag.

De meeste ontdoeners van baggerspecie (circa 90%) zijn overheden (waterschappen, gemeenten, Rijkswaterstaat). Hoewel dit geen administratieve lasten betreffen, worden deze overheden dus ook met minder lasten geconfronteerd.

3

Op welke manier houdt u in de gaten in hoeverre nieuwe regelgeving de administratieve lastendruk opvoert teneinde aan het einde van deze kabinetsperiode inderdaad de gewenste reductie behaald te hebben? Hoe neemt u dit mee in de nulmeting? Kunt u de kamer regelmatig informeren over zowel de afname van de administratieve lastendruk als gevolg van de genoemde maatregelen als de toename door nieuwe regelgeving?

Bij iedere nieuwe of gewijzigde wet of regel worden de gevolgen voor de administratieve lastendruk gekwantificeerd. Met behulp van deze kwantificering kunnen we de voortgang van de reductie monitoren. De TK wordt zowel over toenamen als over de reducties systematisch tweemaal per jaar geïnformeerd : in het departementale jaarverslag (de realisaties) en begroting (de voorziene mutaties) volgens een daartoe interdepartementaal voorgeschreven format.

4

Kunt u aangeven waar de «quick wins» in de voorgestelde maatregelen zitten?

Bij de prioritering is gekeken naar onder andere de omvang van de administratieve lasten die kan worden gereduceerd, doch ook naar de snelheid waarmee resultaat zichtbaar kan worden. Van echte quick wins in de zin van resultaten binnen enkele maanden is nauwelijks sprake door procedure-eisen bij wetgeving of door technische eisen die moeten worden getroffen bij bijvoorbeeld ICT. De grootste reductie wordt bereikt door meer vergunningplichtige bedrijven onder de 8.40 amvb's te brengen; een eenvoudige operatie is dit echter niet. De maatregelen op het gebied van milieuverslaglegging (reductie € 14,5 mln) zijn eenvoudig, doch vergen wel een wetswijziging; een echte snelle winst is dit dus ook niet.

5

In hoeverre zijn provincies en gemeenten betrokken bij het streven om de administratieve lasten te reduceren? Hebben gemeenten en provincies ook doelstellingen op dit terrein geformuleerd? In hoeverre loopt het Rijk de kans dat de door het Rijk gerealiseerde reducties door regelgeving van lagere overheden te niet worden gedaan?

Bij het onderwerp provincies en gemeenten en administratieve lasten kunnen twee verschillende situaties worden onderscheiden:

a. medebewind; uitvoering van rijksregelgeving, bijvoorbeeld vergunningverlening van een milieuvergunning, maar ook de opdracht in de Wet milieubeheer aan gemeenten om een afvalstoffenverordening op te stellen waar administratieve lasten uit kunnen voortvloeien;

b. autonome regelgeving op grond van de Gemeentewet of Provinciewet.

Gemeenten en provincies zijn bij medebewind betrokken via de klankbordgroep herijking en de gemengde commissie reductie administratieve lasten. Het ministerie van BZK heeft de coördinatie op het punt van autonome regelgeving. In opdracht van BZK worden de nulmetingen van gemeenten voortvloeiend uit autonome regelgeving en tevens van medebewindsregelgeving voor zover gemeenten daar invloed op hebben, afgerond. Een vergelijkbaar onderzoek zal binnenkort, ook in opdracht van BZK, starten ten aanzien van provincies. Bij autonome regelgeving zijn nog geen doelstellingen geformuleerd. De kans dat door het Rijk gerealiseerde reducties door regelgeving van lagere overheden teniet wordt gedaan, acht ik klein. De meeste reducties zijn immers het gevolg van integreren en vereenvoudigen van regelgeving en niet van zonder meer afschaffen van onmisbaar geachte regelgeving. Mocht blijken dat er toch een merkbare toename is van decentrale regelgeving, dan zal ik de VNG en het IPO daarop aanspreken.

6

In hoeverre hebben de voorgenomen maatregelen ter reductie van de administratieve lasten gevolgen voor de uitvoeringsorganisaties?

Er is sprake van een zeer groot aantal verschillende vereenvoudigingsprojecten. Een eenduidig antwoord op de vraag is daarom niet te geven. Over het algemeen betekenen onze voornemens zowel voor de decentrale overheden als voor zbo's, keuringsinstituten e.d. ook een vereenvoudiging, omdat ook zij met minder regels worden geconfronteerd.

7

Op welk bedrag of percentage kan de Kamer u afrekenen aan het eind van de kabinetsperiode, in het licht van uw opmerking dat de samenvoeging van de milieu- en bouwvergunningsregelingen een tijdrovend wetgevingstraject behoeft en dat er mogelijk nieuwe administratieve lasten bij komen?

Op grond van mijn huidige inzichten kunt mij afrekenen op een reductie van de VROM administratieve lasten met 31%, conform de mededeling in mijn brief.

Op grond van een aantal overwegingen moet ik niettemin een slag om de arm houden : A) de wetgevingstrajecten van een aantal voorstellen zijn ingewikkeld en de duur daarvan heb ik niet geheel zelf in de hand. Ik doe er alles aan die trajecten zo veel mogelijk in te perken. Ik voorzie afronden van het wetgevingsproject t.b.v. één VROM vergunning op dit moment rond eind 2007. B) ik kan voor de verplichting worden gesteld EU regelgeving te implementeren waaruit zodanige AL voortvloeien dat die redelijkerwijs niet binnen mijn wetsgevingsdomeinen kunnen worden goedgemaakt. C) het is niet uitgesloten dat de nadere suggesties van de gemengde commissie VROM mij aanleiding zullen geven tot verdergaande lastenreducties. D) Verdergaande lastenreducties bereikt door het toepassen van innovatieve ICT technieken zijn evenmin nog in mijn ramingen opgenomen.

8

Waarom stelt u, met opgaaf van reden, dat vrijwel alle producenten het convenant getekend hebben, dat de administratieve lasten met betrekking tot het Convenant Verpakkingen nul zijn? Heeft de gemengde commissie onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke lasten voor het bedrijfsleven bij de uitvoering van het convenant? Zo ja, kan de Kamer daarvan een overzicht ontvangen? Welke reductiemogelijkheden zijn uit dit onderzoek naar voren gekomen?

Administratieve lasten zijn de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Kosten die voortvloeien uit een convenant worden niet beschouwd als administratieve lasten. Het hoorde dan ook niet tot de taak van de gemengde commissie om dergelijke kosten in ogenschouw te nemen.

9

Welke wijzigingen in de regelgeving m.b.t. afvalstoffen zullen worden doorgevoerd ten einde een lastenreductie van € 11,4 mln. te realiseren?

Het betreft hier een nieuw Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen, dat thans voor advies bij de Raad van State ligt.

10

In welke zin wordt het Inrichtingen- en vergunningenbesluit aangepast?

Zoals aangegeven in het meerjarenprogramma herijking (brief van 23 december 2003, TK 2003–2004, 29 383, nr. 1) blz. 15, zal het Inrichtingen- en vergunningenbesluit integraal worden herzien. Daarbij zal o.a. de omschrijving van de categorieën worden verhelderd en gestroomlijnd en zullen overbodige verplichtingen tot het verstrekken van gegevens bij de vergunningaanvraag worden geschrapt.

11

Welke maatregelen op het gebied van milieuverslaglegging worden genomen om tot een reductie van € 14,5 mln. te komen?

Zo'n 250 bedrijven zijn jaarlijks verplicht een overheidsverslag en een publieksverslag op te stellen. De verplichting tot het opstellen van een publieksverslag zal komen te vervallen, zoals aangegeven in het meerjarenprogramma herijking (brief van 23 december 2003, TK 2003–2004, 29 383, nr. 1) blz. 17.

12

In welke zin wordt de MER gewijzigd?

Vernieuwing en stroomlijning van de m.e.r.-regelgeving impliceert een wijziging van de Wet milieubeheer en van het Besluit m.e.r. Zowel de procedure als de werkingssfeer van de m.e.r. zijn object van vernieuwing. Momenteel geldt er één wettelijke procedure voor de diverse soorten m.e.r.-plichtige activiteiten/projecten. Op hoofdlijnen kan een onderscheid worden gemaakt in m.e.r.-plichtige activiteiten waarvoor een milieuvergunning nodig is en andere m.e.r.-plichtige activiteiten waarvoor andere vergunningen of besluiten nodig zijn. De insteek is bijvoorbeeld om de m.e.r.-procedure voor milieuvergunning gerelateerde gevallen te vereenvoudigen waardoor de doorlooptijd van procedures en van besluitvormingsprocessen zal worden bekort. De werkingsfeer van de Nederlandse m.e.r. is vastgelegd in de zogeheten C- en D-lijst, die als bijlage zijn opgenomen bij het Besluit m.e.r. 1994. De mogelijkheden voor beprking van de werkingssfeer van de m.e.r. worden onderzocht vanuit europees en nationaal perspectief.

De voorstellen voor vernieuwing van de m.e.r. zullen (eind 2004) in een Beleidsbrief aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Zie ook het meerjarenprogramma herijking (brief van 23 december 2003, TK 2003–2004, 29 383, nr. 1) blz. 19.

13

Wat doet u met de aanbeveling van de gemengde commissie om maatregelen te nemen ter verbetering van de uitvoeringspraktijk

Naar aanleiding van de aanbeveling van de gemengde commissie is een VROM-brede projectgroep ICTAL geformeerd die nog voor de zomer zal rapporteren wat de mogelijkheden zijn om met het gericht inzetten van ICT-toepassingen een reductie van AL te realiseren. Uitgegaan is van de nulmeting en reductievoorstellen van de gemengde commissie. De analyse die de projectgroep heeft laten uitvoeren laat zien dat de ICT-toepassingen zich het best zouden kunnen richten op het verminderen van AL als gevolg van het kennisnemen van regelgeving en voorschriften, onderzoekskosten en lasten die bedrijven ondervinden bij het verzamelen van benodigde gegevens. Bij de uitwerking van reductievoorstellen zal VROM nauw samenwerken met het bedrijfsleven en het ICTAL-programma van EZ. Naast de reductievoorstellen zal VROM de gegevenshuishouding van de overheid versterken door te komen tot een viertal basisregistratie op geo-gebied. Besluitvorming daarover is op dit moment in het kabinet aan de orde. Deze authentieke basisregistraties vormen de basis voor een betere dienstverlening en reductie van AL als onderdeel daarvan.

14

Waarom realiseert u niet de, in de brief van ministers Zalm en Brinkhorst (19 515 nr. 1), genoemde reductie van €527 mln. in deze kabinetsperiode? Kunt u duidelijk maken wat u met «enige uitloop» bedoelt?

Zie het antwoord op vraag 7.

15

Kunt u de Kamer een groslijst doen toekomen, met daarin alle voorstellen van onder andere individuele leden van de gemengde commissie die niet zijn overgenomen?

Bijlage 2 bij het eindrapport van de gemengde commissie (brief van 7 mei 2004, TK 2003–2004, 29 383, nr. 11, bevat alle voorstellen van de individuele leden. Bij afzonderlijke brief zal ik binnenkort aangeven in hoeverre voorstellen zullen worden overgenomen.

16

Waarom is het, door de BOVAG berekende, reductiepotentieel van 200 miljoen euro door de afschaffing van de verplichting tot keuring van vloeistofdichte vloeren en het verkrijgen van een Plan Bodembeschermende Voorzieningen (PBV)-verklaring niet opgenomen in het overzicht van bijlage 2, punt 3.20.

Het BOVAG voorstel is opgenomen onder punt 3.20, echter zonder een bedrag te noemen. Dit heeft de volgende reden. De wettelijke regelingenzeggen niets over de keuringsfrequentie van vloeistofdichte voorzieningen. Bewust is dit bij de totstandkoming aan de marktwerking over gelaten. Op grond van het standaardkostenmodel is daarom vervolgens uitgegaan van een keuring eens in de tien jaar. Uitgaande van 70 000 inrichtingen die te maken hebben met de keuring van vloeistofdichte voorzieningen is in de nulmetingen uitgegaan van circa€ 7 miljoen aan keuringskosten. De BOVAG gaat ten onrechte uit van veel meer inrichtingen (200 000) die met de keuringsverplichting te maken zouden kunnen krijgen. Volgens een recente opgave van de brancheorganisatie van inspectiebedrijven vinden keuringen thans gemiddeld eens in de 1,6 jaar plaats. Uitgaande van deze praktijkcijfers zijn de keuringskosten circa € 40 miljoen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA) en Veenendaal (VVD).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Luchtenveld (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Algra (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Wolfsen (PvdA) en Oplaat (VVD).

Naar boven