29 383
Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

nr. 122
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 februari 2009

In het Algemeen Overleg van 17 januari 20081 over het Besluit bodemkwaliteit heb ik toegezegd u te informeren over de manier waarop de oplossing met betrekking tot de tarragrond in de praktijk werkt. Met deze brief wil ik u op de hoogte stellen van de ervaringen van de tarrabranche.

In deze brief zal ik allereerst kort de achtergrond schetsen van de situatie rondom tarragrond en het Besluit bodemkwaliteit. Vervolgens zal ik ingaan op de ervaringen van de tarrabranche.

Achtergrond

Op 1 januari 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. Onder dit besluit valt ook de toepassing van tarragrond op de bodem. De voorschriften voor deze toepassing zijn per 1 juli 2008 in werking getreden.

Voorheen viel de toepassing van tarragrond alleen onder de «Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond». Deze vrijstellingsregeling blijft tot twee jaar na inwerkingtreding van het besluit gehandhaafd, voor het geval zich onvoorziene problemen voordoen met de toepassing van tarragrond.

Bij de start van de discussie over tarragrond is bij het bedrijfsleven de verwachting ontstaan dat met de nieuwe normstelling in het Besluit bodemkwaliteit 95% van de tarragrond vrij toepasbaar zou zijn. De verwachting van de overheid was dat met de nieuwe normstelling 85% van de tarragrond als schone grond aangemerkt zou kunnen worden. De Commissie Aardappel- en Bietengrond (CAB) stelde dat een groot deel van de tarragrond niet aan de normstelling zou kunnen voldoen en dat er daarom hoge kosten aan de afvoer van de tarragrond zouden worden verbonden.

Het Besluit bodemkwaliteit regelt bredere toepassingsmogelijkheden voor tarragrond dan de vrijstellingsregeling. In dit besluit is toepassing van tarragrond als bodem in algemene zin toegestaan. Dit in tegenstelling tot de vrijstellingsregeling, die de toepassing van tarragrond nog koppelt aan landbouwgronden. Verder voldoet tarragrond binnen het Besluit bodemkwaliteit veelal aan de achtergrondwaarden (schone bodem), waardoor de grond eenvoudig kan worden toegepast. De afzet van tarragrond zou, met de inwerkingtreding van het besluit, dus vergemakkelijkt moeten zijn.

Politieke dimensie

Op basis van de verwachting dat een groot gedeelte van de tarragrond niet aan de normstelling zou kunnen voldoen, is er op 14 februari 2007 door Tweede Kamerleden Donner en Neppérus een motie ingediend, gericht op een bijstelling van de regelgeving die ertoe zou moeten leiden dat, conform eerdere toezeggingen van de regering, 95% van de tarragrond schoon verklaard zou kunnen worden.

Op 15 februari 2007 heeft mijn voorganger een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin is geconcludeerd dat, alvorens definitief tot uitvoering van de motie Donner/Neppérus te kunnen besluiten, een gedegen wetenschappelijk onderzoek moest worden uitgevoerd naar de kwaliteit van de tarragrond en de hoogte van de achtergrondwaarden die het hergebruik van tarragrond te veel zouden beperken (Kamerstuk 30 522, nr. 12). Dit onderzoek is reeds uitgevoerd en op basis van de resultaten is gebleken dat aanpassing van de regels van het besluit niet noodzakelijk is. Dit wordt verduidelijkt in de toelichting bij de Regeling bodemkwaliteit. Hierover is overeenstemming bereikt met de tarrabranche.

In het Algemeen Overleg van 17 januari 2008 heb ik geconstateerd dat aan de motie Donner/Neppérus is voldaan. Verder heb ik de toezegging gedaan om de Kamer één jaar na de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit te informeren over de werking van het besluit voor tarragrond in de praktijk.

Ervaringen tarrabranche

Er is overleg geweest met de Commissie Aardappel- en Bietengrond (CAB) over de huidige stand van zaken omtrent de gevolgen van het Besluit bodemkwaliteit voor de tarrabranche. Recentelijk heeft de CAB een eerste evaluatie uitgevoerd met betrekking tot de stand van zaken omtrent tarragrond. De belangrijkste conclusie die de CAB trekt is dat het nog te vroeg is om een oordeel te vellen over de gevolgen van het besluit voor de tarrabranche, gezien het feit dat de branche nog maar een half jaar ervaring heeft met het besluit. Wel geeft de CAB aan dat de eerste indruk van de sector positief is en dat het besluit een aanzienlijke verbetering is ten opzichte van het Bouwstoffenbesluit.

Op grond van artikel 82 van het Besluit bodemkwaliteit zal ik binnen drie jaar na inwerkingtreding van dit besluit aan u een verslag toezenden over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk. In dit verslag zal ik opnieuw de situatie met betrekking tot tarragrond in beeld brengen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

TK 30 015, TK 29 383, nr. 21. Verslag van een Algemeen Overleg van 17 januari 2008.

Naar boven