nr. 122
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 februari 2009
In het Algemeen Overleg van 17 januari 20081 over het Besluit bodemkwaliteit heb ik toegezegd u te informeren over
de manier waarop de oplossing met betrekking tot de tarragrond in de praktijk
werkt. Met deze brief wil ik u op de hoogte stellen van de ervaringen van
de tarrabranche.
In deze brief zal ik allereerst kort de achtergrond schetsen van de situatie
rondom tarragrond en het Besluit bodemkwaliteit. Vervolgens zal ik ingaan
op de ervaringen van de tarrabranche.
Achtergrond
Op 1 januari 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden.
Onder dit besluit valt ook de toepassing van tarragrond op de bodem. De voorschriften
voor deze toepassing zijn per 1 juli 2008 in werking getreden.
Voorheen viel de toepassing van tarragrond alleen onder de «Vrijstellingsregeling
plantenresten en tarragrond». Deze vrijstellingsregeling blijft tot
twee jaar na inwerkingtreding van het besluit gehandhaafd, voor het geval
zich onvoorziene problemen voordoen met de toepassing van tarragrond.
Bij de start van de discussie over tarragrond is bij het bedrijfsleven
de verwachting ontstaan dat met de nieuwe normstelling in het Besluit bodemkwaliteit
95% van de tarragrond vrij toepasbaar zou zijn. De verwachting van
de overheid was dat met de nieuwe normstelling 85% van de tarragrond
als schone grond aangemerkt zou kunnen worden. De Commissie Aardappel- en
Bietengrond (CAB) stelde dat een groot deel van de tarragrond niet aan de
normstelling zou kunnen voldoen en dat er daarom hoge kosten aan de afvoer
van de tarragrond zouden worden verbonden.
Het Besluit bodemkwaliteit regelt bredere toepassingsmogelijkheden voor
tarragrond dan de vrijstellingsregeling. In dit besluit is toepassing van
tarragrond als bodem in algemene zin toegestaan. Dit in tegenstelling tot
de vrijstellingsregeling, die de toepassing van tarragrond nog koppelt aan
landbouwgronden. Verder voldoet tarragrond binnen het Besluit bodemkwaliteit
veelal aan de achtergrondwaarden (schone bodem), waardoor de grond eenvoudig
kan worden toegepast. De afzet van tarragrond zou, met de inwerkingtreding
van het besluit, dus vergemakkelijkt moeten zijn.
Politieke dimensie
Op basis van de verwachting dat een groot gedeelte van de tarragrond niet
aan de normstelling zou kunnen voldoen, is er op 14 februari 2007 door
Tweede Kamerleden Donner en Neppérus een motie ingediend, gericht op
een bijstelling van de regelgeving die ertoe zou moeten leiden dat, conform
eerdere toezeggingen van de regering, 95% van de tarragrond schoon
verklaard zou kunnen worden.
Op 15 februari 2007 heeft mijn voorganger een brief aan de Tweede
Kamer gestuurd waarin is geconcludeerd dat, alvorens definitief tot uitvoering
van de motie Donner/Neppérus te kunnen besluiten, een gedegen wetenschappelijk
onderzoek moest worden uitgevoerd naar de kwaliteit van de tarragrond en de
hoogte van de achtergrondwaarden die het hergebruik van tarragrond te veel
zouden beperken (Kamerstuk 30 522, nr. 12). Dit onderzoek is reeds
uitgevoerd en op basis van de resultaten is gebleken dat aanpassing van de
regels van het besluit niet noodzakelijk is. Dit wordt verduidelijkt in de
toelichting bij de Regeling bodemkwaliteit. Hierover is overeenstemming bereikt
met de tarrabranche.
In het Algemeen Overleg van 17 januari 2008 heb ik geconstateerd
dat aan de motie Donner/Neppérus is voldaan. Verder heb ik de toezegging
gedaan om de Kamer één jaar na de inwerkingtreding van het Besluit
bodemkwaliteit te informeren over de werking van het besluit voor tarragrond
in de praktijk.
Ervaringen tarrabranche
Er is overleg geweest met de Commissie Aardappel- en Bietengrond (CAB)
over de huidige stand van zaken omtrent de gevolgen van het Besluit bodemkwaliteit
voor de tarrabranche. Recentelijk heeft de CAB een eerste evaluatie uitgevoerd
met betrekking tot de stand van zaken omtrent tarragrond. De belangrijkste
conclusie die de CAB trekt is dat het nog te vroeg is om een oordeel te vellen
over de gevolgen van het besluit voor de tarrabranche, gezien het feit dat
de branche nog maar een half jaar ervaring heeft met het besluit. Wel geeft
de CAB aan dat de eerste indruk van de sector positief is en dat het besluit
een aanzienlijke verbetering is ten opzichte van het Bouwstoffenbesluit.
Op grond van artikel 82 van het Besluit bodemkwaliteit zal ik binnen drie
jaar na inwerkingtreding van dit besluit aan u een verslag toezenden over
de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk. In dit
verslag zal ik opnieuw de situatie met betrekking tot tarragrond in beeld
brengen.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer