29 382
Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 28 juni 1962 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen met betrekking tot de sociale zekerheid (Verdrag Nr. 118 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar zesenveertigste zitting; Trb. 1962, 122 en Trb. 1964, 23)

nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 november 2005

Op 27 oktober 2005 heb ik in een algemeen overleg met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer nader gesproken over de laatste stand van zaken bij het sluiten van de handhavingsverdragen in het kader van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU)(kamerstuk 29 382, nr 12). In het algemeen overleg heeft de vaste commissie vragen gesteld waarvan ik heb toegezegd die schriftelijk te zullen beantwoorden. De gevraagde cijfers zijn in de bijlage bij deze brief opgenomen1.

De bij het algemeen overleg aanwezige leden van de fracties van CDA, PvdA en SP bepleitten een uitzondering op de Wet BEU ten aanzien van diegenen die reeds voor de invoering van de Wet BEU uitkeringsgerechtigd waren en in een niet-verdragsland woonden, en die per 1 januari 2006 zullen worden geconfronteerd met de intrekking c.q. verlaging van hun uitkering. In verband hiermee is het volgende van belang.

De gesloten handhavingsverdragen en binnenkort nog te sluiten verdragen hebben een internationaal netwerk van controle- en verificatieafspraken tot stand gebracht dat vrijwel de volledige uitkeringspopulatie van SVB en UWV buiten Nederland dekt. Zoals blijkt uit de evaluatie van de inmiddels gesloten handhavingsverdragen, waarover ik u separaat informeer, heeft de Wet BEU niet alleen de juridische kaders geschapen om de handhaving van socialeverzekeringsuitkeringen in het buitenland te realiseren, maar er ook voor gezorgd dat «handhaving buitenland» in de uitvoeringspraktijk van SVB en UWV een prominente plek op de agenda heeft gekregen. Het feit dat de verplichtingen van buitenlandse instanties in de sfeer van controle en verificatie concreet en verplichtend in een verdrag zijn vastgelegd, blijkt de naleving door die instanties te bevorderen. Het met de Wet BEU gekozen instrument van een handhavingsverdrag is in die zin dan ook effectief te noemen. Het doel van de Wet BEU wordt naar mijn mening dan ook ruimschoots gehaald.

Ten aanzien van de landen waarmee tot nu toe geen verdragsafspraken zijn gemaakt, zie ik realiter weinig mogelijkheden om die alsnog tot stand te brengen. Redenen hiervoor lopen uiteen van een gebrek aan handhavingsmogelijkheden tot een gebrek aan belang bij de beoogde verdragspartner m.n. wanneer het een zeer klein aantal uitkeringsgerechtigden betreft. Voor Nederland geldt in deze situatie dat de baten van het sluiten van een verdrag en het implementeren van de daarin gemaakte afspraken in termen van verbeterde rechtmatigheid dikwijls niet opwegen tegen de daarmee gemoeide kosten.

Gelet op het voorgaande acht ik het bieden van een pardonregeling verdedigbaar. Deze ziet dan op degenen die reeds voor 1 januari 2000, de datum van inwerkingtreding van de Wet BEU, recht hadden op een AOW-, Anw-, WAO- of WAZ-uitkering en die toen reeds buiten Nederland woonden.

Ik hecht er overigens aan te benadrukken dat naar mijn mening het principe van de Wet BEU (zonder handhavingsverdrag buiten Nederland geen recht op uitkering) zonder meer overeind dient te blijven. In deze mening word ik gesterkt door de uitkomsten van de evaluatie van de handhavingsverdragen. Een pardonregeling maakt op dit principe inbreuk en geldt dan ook uitdrukkelijk voor een beperkte, hiervoor omschreven groep uitkeringsgerechtigden. De pardonregeling houdt in dat voor deze groep geen toepassing wordt gegeven aan de Wet BEU.

Een wetsvoorstel waarin de pardonregeling is neergelegd, zal aan uw Kamer worden voorgelegd. Om te zorgen dat de uitkeringen van betrokkenen per 1 januari 2006 zullen worden voortgezet, zal ik de uitvoeringsorganen SVB en UWV verzoeken op dit wetsvoorstel vooruit te lopen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven