Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29372 nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | 29372 nr. 9 |
Vastgesteld 17 februari 2004
De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel van voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | Blz. | |
I | Inleiding | 3 |
1. | Doel en positionering van het wetsvoorstel | 3 |
2. | De bevoegdheidsverdeling tussen de Minister en de DTe | 5 |
2.1. | Rol van de representatieve organisaties | 8 |
3. | Marktopening per 1 juli 2004 | 9 |
4. | Positie van de consument | 9 |
4.1. | Redelijke voorwaarden | 12 |
4.2. | Vrijmaking van de metermarkt | 13 |
5. | Leveringszekerheid en productiecapaciteit | 13 |
5.1. | Monitoring van de levering- en voorzieningzekerheid | 13 |
6. | Toezicht en handhaving | 14 |
6.1. | Rechtsbescherming | 14 |
6.2. | Boetebepalingen | 15 |
7. | Overdracht economische eigendom | 15 |
8. | Unbundling | 19 |
9. | De transportnetten | 22 |
10. | De systeembeheerders | 22 |
11. | TSO Gas | 24 |
12. | Toegang tot de netten, publieke belangen, gasopslag | 25 |
13. | De gasmarkt | 26 |
13.1 | De kwaliteitsconversie laag/hoogcalorisch | 27 |
13.2 | Het kleine veldenbeleid | 27 |
14. | De stroometikettering | 27 |
15. | Aansluiting op het net | 29 |
16. | Betrouwbaarheid netten | 29 |
16.1 | Veiligheid van de gasnetten | 32 |
16.2 | Kwaliteit- en capaciteitdocument | 32 |
16.3 | De storingregistratie | 32 |
17. | De aansprakelijkheid | 33 |
18. | De stille curator | 33 |
19. | De administratieve lasten | 33 |
II | Artikelsgewijs | 34 |
1. Doel en positionering van het wetsvoorstel
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (verlenging termijn waarbinnen een afnemer wordt beschouwd als beschermde afnemer in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998: hierna aan te duiden als liberaliseringwet) (wetsvoorstel 29 303) hebben de leden van de CDA-fractie zich reeds duidelijk uitgelaten over de huidige situatie in de energiesector. Er zijn tal van problemen waarvoor vooralsnog op korte termijn geen duidelijke, voldoende concrete oplossingen lijken te bestaan. In dit verband wijzen zij op de problematiek rondom facturering en switchen, het onvoldoende functioneren van het toezicht, de discussies over betrouwbaarheid van netten en leveringszekerheid van met name kleinverbruikers en de grote problemen met betrekking tot de liquiditeit van de elektriciteit- en gasmarkt. Tegen deze achtergrond staan deze leden kritisch tegenover het voorstel van de regering de consumentenmarkt te liberaliseren.
Inmiddels is in goed overleg met het parlement besloten de datum van 1 januari 2004 als moment waarop de liberalisering van de kleinverbruikermarkt voor elektriciteit en gas zou plaatsvinden bij algemene maatregel van bestuur te verplaatsen. Teneinde een inhoudelijke discussie tussen parlement en regering over de wenselijkheid van 1 juli 2004 als datum van liberalisering mogelijk te maken is de liberaliseringwet inmiddels ingediend. De betreffende algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het tijdstip waarop de liberalisering van de kleinverbruikermarkt zal plaatsvinden is inmiddels in het Staatsblad (nr. 540) gepubliceerd. Het is deze leden opgevallen dat deze algemene maatregel van bestuur overigens is geslagen op 8 december 2003. Deze datum heeft de leden van de CDA-fractie verbaasd, aangezien het besluit omtrent het al dan niet bij algemene maatregel van bestuur regelen van het (uiteindelijke) tijdstip van liberalisering nog onderwerp was van een overleg van het parlement met de regering. Immers, op 10 december 2003 heeft de minister de Tweede Kamer verzocht alsnog in te stemmen met de aan het parlement toegezonden ontwerp algemene maatregel van bestuur. Op 11 december 2003 heeft de Tweede Kamer aan de betreffende algemene maatregel van bestuur haar instemming verleend. Dit tijdsverloop doet de vraag opkomen naar de betekenis van het aan de Tweede Kamer gedane verzoek van de Minister van 10 december 2003 om met de voorliggende (inmiddels al vastgestelde) algemene maatregel van bestuur alsnog in te stemmen. De regering wordt verzocht op de geschetste gang van zaken te reageren.
Het voorliggende wetsvoorstel is nauw verbonden met de zogeheten liberaliseringwet. De regering heeft deze samenhang in de toelichting bij het wetsvoorstel ook uitdrukkelijk verwoord. Zoals reeds aangegeven is het naar de mening van de leden van de CDA-fractie onder de huidige omstandigheden twijfelachtig of per 1 juli 2004 tot liberalisering van de consumentenmarkt kan worden overgegaan. Indien de regering aan de datum van 1 juli 2004 wenst vast te houden als startmoment voor de liberalisering van de consumentenmarkten zullen in het voorliggende wetsvoorstel een aantal belangrijke onderwerpen tot genoegen van de leden van de CDA-fractie moeten worden geregeld. In dit verband dient de regering in het bijzonder te denken aan de verhouding tussen regelgevende, beleidsmakende en uitvoerende bevoegdheden, toezicht en handhaving, een hoog niveau van consumentenbescherming, een duidelijke, voldoende uitgewerkte rol van representatieve organisaties bij de besluitvorming omtrent regels (tarieven en voorwaarden) tot toegang tot elektriciteit- en gasnetten en de daarbij behorende effectieve rechtsbescherming, een regeling van de kwestie omtrent de zogeheten «redelijke voorwaarden» (artikel 26a ex Elektriciteitswet 1998 en artikel 14 leden 3 t/m 5 ex Gaswet), een goede regeling van de systeembeheerders voor de elektriciteit- en gassector (TenneT / GTS) en voldoende waarborgen voor een hoge betrouwbaarheid van elektriciteit- en gasnetten.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel ter implementatie van Europese richtlijnen en aanscherping van het toezicht. Deze leden wensen hierover een aantal vragen te stellen. Zij missen node een uitgewerkte visie van de regering over kernproblemen in de energiesector, vooral de positionering van de netwerken en de voorzieningszekerheid (productiecapaciteit) en vragen de regering hierop uitvoerig in te gaan. Vooral missen deze leden een inschatting van het strategische gedrag van ondernemers in een geliberaliseerde en geprivatiseerde markt. De ervaring in het buitenland, maar ook in andere sectoren als spoorwegen, telecommunicatie en dergelijke, hebben deze leden geleerd dat beter vóóraf kan worden ingeschat welk strategisch gedrag van marktpartijen gelijk op gaat met publieke belangen, maar zeker ook welke daarmee niet automatisch samenvallen. Dat moet immers leiden tot corrigerende wetgeving en toezicht, maar kan ook tot de conclusie leiden dat uiteindelijk privatisering zich niet verdraagt met het garanderen van publieke belangen. Deelt de regering deze visie, of acht zij nog steeds volledige privatisering wenselijk?
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat de voorstellen moeten worden bezien in het licht van de Europese ontwikkelingen in de elektriciteit- en gasmarkten. Het uiteindelijke doel is immers de eenwording van één Europese energiemarkt. De leden van de VVD fractie realiseren zich dat het bereiken van dit doel nog jaren zal vergen, maar zijn van mening dat de voorstellen wel tegen die achtergrond moeten worden bezien. Bij hun definitieve oordeel zullen zij in het bijzonder de belangen van de consument, de gevolgen voor het investeringsklimaat, en de gevolgen voor de voorziening- en leveringszekerheid betrekken. Hoewel de leden van de VVD-fractie op hoofdlijnen positief staan tegenover het wetsvoorstel, hebben deze leden op een aantal punten cruciale vragen.
De leden van de VVD fractie constateren dat de regering op een groot aantal punten verder gaat dan is vereist door de Europese gas- en elektriciteitsrichtlijnen. Waarom vindt de regering dat dit is gewenst? Is dit niet in tegenspraak met de verklaringen van de regering dat de nationale wetgever terughoudend moet zijn met het geven van specifiek lokale invulling van Europese regels? Leidt dit niet eerder tot een belemmering voor het totstandkomen van een Europese markt dan het bevorderen daarvan? Plaatst dit de Nederlandse energiebedrijven niet op een achterstand ten opzichte van hun concurrenten in het buitenland? Kan de regering aangeven of, en zo ja welke effecten hij verwacht op het investeringsklimaat en de gewenste productiecapaciteit in Nederland? De leden van de VVD fractie willen graag van de regering vernemen hoe zij de voorstellen ziet in het licht van de huidige en toekomstige ontwikkelingen in de Europese energiemarkt.
Welke van de nu voorgestelde maatregelen vloeien niet voort uit de implementatie van de tweede elektriciteitsrichtlijn en de tweede gasrichtlijn? Kan voor deze maatregelen aangegeven worden welke andere EU landen vergelijkbare maatregelen hebben ingevoerd dan wel in voorbereiding hebben? Kan de regering, voorzover het maatregelen betreft die niet in andere landen zijn of worden ingevoerd, aangeven in welke mate zij bijdragen dan wel afbreuk doen aan het bereiken van de hoofddoelstelling van de richtlijnen: «de totstandbrenging van een volledig operationele interne markt voor elektriciteit en gas die wordt gekenmerkt door eerlijke concurrentie»?
Zou het niet beter zijn, zo merken de leden van de VVD-fractie op, voor wat betreft de publieke belangen, onderscheid te maken tussen specifieke consumentenbelangen en bredere maatschappelijk belangen? Wordt continuïteit van de energiesector als een breder maatschappelijk belang gezien?
De leden van de GroenLinks-fractie steunen het doel van het wetsvoorstel namelijk het versterken van de positie van consumenten. Het is een goede zaak dat in de EU de afsplitsing van netwerken en de mate van marktopening meer op één niveau worden gebracht en dat landen verplicht worden een onafhankelijke toezichthouder aan te stellen.
Deze leden vinden het eveneens een goede ontwikkeling dat er in Nederland meer onderscheid komt in regelgevende bevoegdheden enerzijds en toezichthoudende bevoegdheden anderzijds en dat de regelgevende rol van de toezichthouder DTe wordt ingeperkt. Met de uitwerking van stroometikettering is zij minder gelukkig.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. De implementatie van de tweede Elektriciteit- en Gasrichtlijn draagt bij aan een verdergaand Europees level playing field en dat is een goede ontwikkeling. Alleen onder gelijke voorwaarden is eerlijke marktwerking mogelijk. Door verdergaande harmonisering van de stelsels in de verschillende lidstaten wordt dit nu ook beter gewaarborgd. Met het wetsvoorstel wordt ook tegemoetgekomen aan de wens de positie van de consument verder te versterken en de betrouwbaarheid van de energievoorziening verder te waarborgen.
Deze leden hebben verder de volgende vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel implementeert een tweetal Europese richtlijnen en gaat op een aantal punten verder dan datgene wat de Europese richtlijnen voorschrijven. Kan een overzicht worden gegeven van die maatregelen die verder gaan dan de Europese richtlijnen voorschrijven? Kan daarbij – indien van toepassing – aangegeven worden, wat dit betekend voor de positie van de verschillende partijen in een Europese energiemarkt. Met andere woorden: in hoeverre zorgen de maatregelen misschien juist weer tot uitzonderingsposities in Europa, waardoor Nederland (ongewild) niet bijdraagt aan een Europees level playing field?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel om de Elektriciteitswet en de Gaswet te wijzigen. De doelstelling van het wetsvoorstel – een versterking van de positie van de consumenten op de markt voor elektriciteit en gas in samenhang met een verbetering van de borging van de publieke belangen – heeft de goedkeuring van deze leden. Wel hebben zij er de nodige vragen bij of de gekozen middelen om deze doelen te bereiken de juiste zijn. Ook hechten deze leden aan een goed functionerend toezicht op deze markt.
2. De bevoegdheidsverdeling tussen de Minister en de DTe
In de toelichting op het wetsvoorstel geeft de regering aan dat zij van oordeel is dat de directeur van de DTe meer aansturing behoeft. De minister, aldus de toelichting op het wetsvoorstel, moet het beleidsmatig kader vaststellen waarbinnen de directeur van de DTe uitvoering moet geven aan zijn bevoegdheden, waarbij in het bijzonder moet worden gedacht, zo blijkt uit het wetsvoorstel, aan het vaststellen van de tarieven en voorwaarden voor toegang tot gas- en elektriciteitsnetten. De minister kiest hierbij voor een systeem waarbij de directeur van de DTe de voorwaarden voor toegang tot gas- en elektriciteitsnetten (richtlijnen respectievelijk Codes) moet vaststellen met inachtneming van door de regering vastgestelde ministeriële regelingen. De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van de regering dat het onwenselijk is dat het beleid over voorwaarden voor toegang tot gas- en elektriciteitsnetten eenzijdig door de directeur van de DTe wordt vastgesteld. De minister heeft uiteraard binnen de grenzen van de wet tot taak het beleid vorm te geven dat door de directeur van de DTe bij de toepassing van zijn bevoegdheden in acht moet worden genomen. Het komt deze leden voor dat binnen de huidige wet de minister overigens ook thans al beschikt over de nodige bevoegdheden het door de directeur van de DTe in acht te nemen beleid vast te stellen. Op grond van artikel 6 van de Elektriciteitswet 1998 is de minister bevoegd de directeur van de DTe over de uitoefening van de hem opgedragen bevoegdheden algemene instructies in de vorm van beleidsregels en daarnaast ook individuele instructies te geven. Tot op heden heeft de minister van deze mogelijkheid tot het geven van algemene en bijzondere instructies aan de directeur van de DTe nauwelijks gebruik gemaakt. Het enige voorbeeld waarmee deze leden bekend zijn betreft de beleidsregel over de verdeling van de importcapaciteit over de landsgrensoverschrijdende elektriciteitsnetten. Gelet op de door de minister geuite kritiek op de beleidsvormende rol van de directeur van de DTe komt de vraag op waarom de minister niet vaker van zijn instructiebevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De leden van de CDA-fractie nemen met belangstelling kennis van de reactie van de regering.
In aanvulling op bovenstaande dringt zich bij de leden van de CDA-fractie de vraag op hoe de wens van de regering tot grotere aansturing van de directeur van de DTe zich verhoudt tot het wetsvoorstel tot omvorming van de NMa tot een zelfstandig bestuursorgaan (kamerstukken 27 639). Met dit wetsvoorstel beperkt de minister zijn invloed op het functioneren van de toezichthoudende instantie. Toekenning van de status van zelfstandig bestuursorgaan aan de toezichthouder op de elektriciteit- en gasmarkt lijkt, gelet op de wens van de minister de beleidsvormende rol van de toezichthouder terug te dringen, dan ook ongewenst. Zal de minister tegen deze achtergrond bezien de status van zelfstandig bestuursorgaan dan ook niet aan de toezichthouder op de elektriciteit- en gasmarkt moeten onthouden?
De leden van de CDA-fractie hebben moeite met de voorgestelde artikelen 26b en 36 lid 1 Elektriciteitswet 1998 en 12 lid 1 Gaswet, waarin de minister een zeer ruime, nauwelijks geclausuleerde bevoegdheid krijgt tot het bij ministeriële regeling vaststellen van regels die de directeur van de DTe bij het vaststellen van voorwaarden voor toegang tot gasnetten (richtlijnen) en elektriciteitsnetten (Codes) in acht moet nemen. Weliswaar bevat de Elektriciteitswet 1998 verschillende eisen met betrekking tot de door de directeur van de DTe vast te stellen voorwaarden voor toegang tot netten, maar over het algemeen hebben deze eisen betrekking op welke onderwerpen moeten worden geregeld. Over de wijze waarop de betreffende onderwerpen moeten worden geregeld laat de Elektriciteitswet 1998, enkele uitzonderingen daargelaten, zich niet uit. De Gaswet heeft in dit opzicht nog sterker het karakter van een raamwet. Deze wet regelt slechts op zeer summiere wijze over welke onderwerpen regels door de directeur van de DTe kunnen worden gesteld. Over de inhoud van de te regelen onderwerpen laat de Gaswet zich nauwelijks uit. Tegen deze achtergrond bezien achten de leden van de CDA-fractie toekenning van een algemeen geformuleerde bevoegdheid tot het bij ministeriële regeling stellen van wettelijke voorschriften ongewenst. Vanuit een democratisch oogpunt en ter bescherming van de zwakkere partijen op de markt, waarbij vooral moet worden gedacht aan consumenten en het midden- en kleinbedrijf, dienen de materiële normen in goed overleg tussen regering en parlement tot stand te worden gebracht. Zij zijn van oordeel dat dergelijke regelgeving hetzij moet neerslaan in formele wetgeving, dan wel in algemene maatregelen van bestuur die met betrokkenheid van het parlement dienen te worden vastgesteld. In dit kader wijzen deze leden op het huidige artikel 14 leden 4 en 5 ex Gaswet, waarin is bepaald dat nadere regels omtrent de door de directeur van de DTe vast te stellen richtlijnen moeten worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur die wordt vastgesteld na overleg met het parlement. Ook het door de regering voorgestelde artikel 18a (leden 4 en 5) Gaswet voorziet in een soortgelijk systeem. Bij aanvaarding van het wetsvoorstel tot omvorming van de NMa tot zelfstandig bestuursorgaan zal dit systeem, dat is ingevoegd bij amendement (zie TK 2001/2002, 27 639, nr. 36) ook komen te gelden voor de Elektriciteitswet 1998. Tegen deze achtergrond bezien doet zich de vraag voor waarom dit systeem, waarbij nadere regels worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur in plaats van bij ministeriële regeling en met betrokkenheid van het parlement, niet in de huidige wetgeving wordt gecontinueerd?
Uit de toelichting blijkt dat de minister de in de artikelen 26b Elektriciteitswet 1998 en 12 Gaswet toegekend regelgevende bevoegdheid niet alleen ziet als een instrument ter aansturing van de directeur van de DTe bij de uitoefening van zijn bevoegdheden tot het vaststellen van voorwaarden voor toegang tot gas- en elektriciteitsnetten. Blijkens de toelichting ziet de minister de bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen ook als een instrument om ten aanzien van door hem nader te bepalen onderwerpen nadere regels te stellen. Zo geeft de regering in de toelichting op het wetsvoorstel aan dat bedoelde bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regels onder meer kan gebruiken om bepaalde door het PVE opgestelde privaatrechtelijke regelingen die betrekking hebben op de voorwaarden die netbeheerders jegens afnemers hanteren, zoals bijvoorbeeld de zogeheten Meetcode Gas, een publiekrechtelijke grondslag te geven. Daarmee converteren de door PVE vastgestelde privaatrechtelijke voorwaarden in publiekrechtelijke regels waaraan afnemers zijn gebonden. Met de in het wetsvoorstel opgenomen artikelen 26b Elektriciteitswet 1998 en 12 lid 1 Gaswet kan de minister regels stellen betreffende de voorwaarden voor toegang tot elektriciteit- en gasnetten.
Een dergelijke regelgevende bevoegdheid is naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie echter in strijd met de Europese richtlijnen. Op grond van artikel 23 van de tweede Elektriciteitsrichtlijn en artikel 25 van de tweede Gasrichtlijn moet de regelgevende instantie die is belast met het vaststellen van voorwaarden voor toegang tot elektriciteiten gasnetten volstrekt onafhankelijk zijn van marktpartijen. De minister treedt op als aandeelhouder van TenneT (landelijke netbeheerder elektriciteit) en Gasunie (leverancier en landelijke netbeheerder gas). Daarmee is de minister rechtstreeks verbonden met de marktpartijen. Daar komt bij dat TenneT en Gasunie rechtstreeks zijn onderworpen aan de door de regelgevende instantie te stellen voorwaarden voor toegang tot netten. Ook dit gegeven verdraagt zich niet met de toekenning van een regelgevende bevoegdheid aan de minister die tevens aandeelhouder is van de te reguleren partijen. De EG-richtlijnen staan dan ook niet toe dat de minister een regelgevende bevoegdheid krijgt op het gebied van voorwaarden voor toegang tot elektriciteit- en gasnetten. Ook vanuit dit gezichtspunt wordt de minister verzocht de in artikel 26b Elektriciteitswet 1998 en artikel 12 lid 1 Gaswet voorgestelde bevoegdheid tot het stellen van ministeriële regelingen te laten vervallen.
Volledigheidshalve merken de leden van de CDA-fractie op dat deze problematiek zich ook voordoet ten aanzien van de in artikel 82 ex Gaswet aan de minister toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van voorwaarden waaronder het moeten verlenen van toegang door netbeheerders aan kleinverbruikers tot hun gasnet. Ook in dit geval is sprake van een regelgevende bevoegdheid met betrekking tot de voorwaarden voor toegang tot gastransportnetten. Ook ten aanzien van deze bevoegdheid geldt dat artikel 25 van de tweede Gasrichtlijn zich verzet tegen toekenning van een regelgevende bevoegdheid aan de minister.
De leden van de PvdA-fractie hechten met de regering aan een heldere taakverdeling tussen de minister en de DTe, waarbij in algemene zin de eerste de beleidsbepaler is en de tweede de uitvoerder. In de praktijk kunnen beiden echter niet zonder elkaar en zal DTe vaak beleidsbeslissingen moeten nemen en de minister adviseren voordat deze een beslissing neemt. Hoe zal de taakverdeling tussen beiden tot stand komen, en is de regering bereid de Kamer daarover gedetailleerd te informeren? Is de regering bereid hierover maximale transparantie toe te zeggen, waaronder openbaarmaking van adviezen van DTe aan de minister? Kan de regering aangeven of de DTe voldoende menskracht heeft om de grote hoeveelheid nieuwe taken die het via deze wet krijgt, goed uit te voeren?
De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat de minister van Economische Zaken het beleid bepaalt en dat de DTe dit beleid uitvoert, zo merken de leden van de VVD-fractie op. In het kader hiervan worden op tal van plaatsen in het wetsvoorstel ministeriële regelingen en algemene maatregelen van bestuur aangekondigd. Kan de minister aangeven op welke manier hij de inhoud van de ministeriële regelingen en algemene maatregelen van bestuur gaat invullen en op welke manier de Kamer hierbij wordt betrokken?
2.1. Rol van de representatieve organisaties
Voorgesteld wordt het in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen wettelijk verplichte overleg tussen de gezamenlijke netbeheerders en de representatieve organisaties van netgebruikers te laten vervallen. De leden van de CDA-fractie hebben tot op heden nimmer klachten gehoord over dit overleg. Integendeel, navraag bij de verschillende organisaties die deel nemen aan het overleg leert deze leden dat alle deelnemers aan het overleg buitengewoon tevreden zijn over het functioneren van het wettelijk verplichte overleg. Ook de talrijke brieven van organisaties, zoals VNO-NCW, EnergieNed, VNG, LTO-PT, PAWEX, Consumentenbond en VEMW, bevestigen de wenselijkheid van dit overleg. Ook de praktijk laat zien dat het overleg goed functioneert. Een en ander blijkt uit het recentelijk door de directeur van de DTe vastgestelde besluit tot vaststelling van een nieuwe Meetcode elektriciteit. Uit de toelichting op dit besluit blijkt dat de directeur van de DTe zijn uiteindelijke oordeel over het door de gezamenlijke netbeheerders voorgelegde ontwerp-besluit tot herziening van de Meetcode in belangrijke mate heeft gebaseerd op de uitkomsten van het wettelijke overleg. Een noodzaak of andere aanleiding tot het laten vervallen van het in artikel 33 Elektriciteitswet 1998 bedoelde wettelijke overleg lijkt er niet te zijn. Waarom laat de regering dit wetsartikel dan toch vervallen. Bestaan er aan de zijde van de regering principiële bezwaren tegen handhaving van het wettelijk verplichte overleg? Zo ja, welke?
Deze leden merken overigens op dat ook het wettelijk overleg over de door gastransportnetbeheerders te hanteren tarieven en voorwaarden in de voorstellen van de regering niet langer in de Gaswet zal terugkomen. De leden van de CDA-fractie achten dit onwenselijk. Daar waar mogelijk moeten marktpartijen worden gestimuleerd in de vorm van overleg zoveel mogelijk zelf hun geschilpunten op te lossen. Daar waar marktpartijen het niet met elkaar eens kunnen worden is het aan de directeur van de DTe en in laatste instantie de bestuursrechter het geschil te beslechten. De regering wordt uitdrukkelijk verzocht het verplichte overleg tussen netbeheerder en representatieve organisaties van netgebruikers wederom in de Gaswet op te nemen. Opgemerkt wordt dat in het voorgestelde artikel 18b lid 2 ex Gaswet het wettelijk overleg tussen het aldaar bedoelde gasopslagbedrijf en de representatieve organisaties wordt gehandhaafd. Van principiële bezwaren tegen het handhaven van zo'n overlegverplichting lijkt derhalve aan de zijde van de regering geen bezwaar te bestaan. Tegen deze achtergrond bezien wordt de regering verzocht het wettelijk verplichte overleg tussen gastransportnetbeheerders en representatieve organisaties van netgebruikers over tarieven en voorwaarden voor toegang tot het gasnet onverkort te handhaven. Is de regering hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
In het wetsvoorstel is het mogelijk bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de door de netbeheerders gehanteerde voorwaarden (meetcode, tarieven). De DTe krijgt hierbij een adviesrol. Op welke manier worden netbeheerders en gebruikers geconsulteerd bij het opstellen van de voorwaarden, zo vragen de leden van de D66-fractie?
3. Marktopening per 1 juli 2004
Hoeveel huishoudens zullen per 1 juli 2004 switchen, indien op die datum de markt voor kleinverbruikers zal worden geopend, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Is het juist dat dit er meer dan een miljoen kunnen zijn? Kan de regering ingaan op de conclusie van Cap Gemini/Ernst en Young dat bij een switch van meer dan 5% de administratieve chaos onvermijdelijk is? Zal het voorstel van een centraal register tussen de netbedrijven in, kunnen helpen de chaos te vermijden? Is overwogen om per 1 juli alleen de 700 000 (klein) zakelijke verbruikers te laten switchen, dus bedrijven met een Kamer van Koophandelnummer, en de consumenten pas te laten volgen als deze groep administratief soepel is overgegaan?
Door de regering is aangekondigd dat het parlement een wetsvoorstel tegemoet kan zien waarin zal worden geregeld dat de in het Burgerlijk Wetboek opgenomen regeling inzake consumentenkoop (art. 7:1 BW e.v.) ook van toepassing zal worden verklaard op overeenkomsten voor levering van elektriciteit en gas. Tot op heden is dit wetsvoorstel nog niet ontvangen. Graag willen de leden van de CDA-fractie op korte termijn kennis nemen van dit wetsvoorstel, opdat de voorgestelde uitbreiding van de regeling inzake consumentenkoop tot elektriciteit- en gasovereenkomsten is gerealiseerd voordat de energiemarkten voor kleinverbruikers worden geliberaliseerd. Wanneer kan dit wetsvoorstel worden verwacht?
Bij amendement zijn in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet bepalingen opgenomen die inhouden dat op overeenkomsten voor transport en levering van elektriciteit uitsluitend Nederlands recht van toepassing mag zijn en dat buitenlandse rechters niet als geschillenbeslechtende instantie mogen worden aangewezen. Deze bepalingen zijn tot op heden nog steeds niet van kracht geworden. De regering wordt verzocht te regelen dat bedoelde bepalingen zo spoedig mogelijk en in ieder geval voor het tijdstip waarop de liberalisering plaatsvindt van kracht zullen worden. Een belangrijke waarborg voor consumenten voor een goed niveau van dienstverlening, redelijke prijzen en tarieven is dat zij in staat zijn de energieleverancier van hun keuze te contracteren.
Deze keuzevrijheid moet wettelijk worden verankerd. Om te voorkomen dat energieleveranciers door lange opzegtermijnen de keuzevrijheid van consumenten vergaand inperken en daardoor hun mogelijkheid tot wisseling van leverancier ernstig beperken zijn deze leden voorstander van het wettelijk vastleggen van een opzegtermijn van ten hoogste 10 werkdagen. Deze termijn sluit aan bij de huidige leveringsvoorwaarden, waarin ook een termijn van 10 werkdagen als uitgangspunt geldt. Is de regering bereid in de Elektriciteitwet 1998 en de Gaswet een dergelijke opzegtermijn op te nemen?
Door de Consumentenbond is gewezen op het belang van het opnemen van een wettelijke regeling in de Elektriciteit- en Gaswet ter bestrijding van zogeheten «oneerlijke handelspraktijken». Door opname van een dergelijk wettelijke regeling in de Elektriciteitwet 1998 en de Gaswet wordt de directeur van de DTe bevoegd toezicht te houden op naleving door energiebedrijven van bedoelde bepalingen en kan de directeur van de DTe desgewenst handhavend optreden. Hoe staat de regering tegenover het opnemen van de hierboven bedoelde regeling in de energiewetten?
De door de Europese Richtlijnen verplicht gestelde voorwaarden inzake consumentenbescherming zullen worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. De leden van de CDA-fractie achten het gewenst, indien daartoe aanleiding mocht bestaan, met de regering in overleg te treden over de concrete betekenis van bepaalde voorwaarden ter bescherming van de consument. Aangezien deze betekenis mede in de toelichting op de ministeriële regeling tot uitdrukking zal worden gebracht hechten zij er aan dat zij kennis kunnen nemen van het ontwerp van de ministeriële regeling en hierover, desgewenst met de regering in overleg kunnen treden. Is de regering bereid in het wetsvoorstel ten aanzien van dit onderwerp een voorhangprocedure op te nemen?
De leden van de PvdA-fractie houden aan hun eerdere voorstel vast dat consumenten in de overgangsfase beschermd moet worden tegen te hoge prijzen door een maximumprijs, zoals die ook in de eerste acht jaren van marktwerking in Engeland met succes is toegepast. Dat voorkomt dat bedrijven de klanten die (nog) niet switchen laten meebetalen aan goedkope contracten voor grootverbruikers en voor nieuwe klanten Uiteraard moet deze prijs op een kostendekkend niveau worden vastgesteld door DTe, zodat er geen negatieve prikkel voor investeringen in capaciteit vanuit gaat. Is de regering hiertoe bereid?
Kan de regering ingaan op de positie van de consument naar aanleiding van de brief van de Consumentenbond van 30 januari aan de vaste commissie voor Economische Zaken? Deelt de regering de mening van de Consumentenbond dat de publieke belangen niet alleen in de memorie van toelichting genoemd zouden moeten worden, maar ook in de wettekst zelf, om het belang ervan nogmaals te benadrukken? Deelt de regering de mening dat de publieke belangen ook in de statuten van netbeheerders opgenomen dienen te worden? Deelt u de mening dat ook de 8 consumentenrechten, waaronder keuzevrijheid, goede informatie en klacht- en verhaalmogelijkheden, publieke belangen, opgenomen zouden moeten worden in de wettekst?
Deelt de regering de mening dat gedragsmonitoring van groot belang is? Hoe gaat de regering hoge overstap- of instapkosten voorkomen? Op welke wijze zal de aanwezigheid van relevante vergelijkingsinformatie gewaarborgd worden? Kan de regering hiervoor een toegankelijke website organiseren, waarop tarieven en diensten met elkaar vergeleken kunnen worden? Hoe kan overbodige product- en tariefdifferentiatie voorkomen worden, zodat daarmee voorkomen wordt dat door de vele tarieven en productvarianten de consument door de bomen het bos niet meer ziet, wat echte concurrentie in de weg staat (vgl. telecommunicatie en verzekeringen), zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Hoe krijgt de aanpak van oneerlijke handelspraktijken gestalte? Deelt de regering de mening dat marketingcampagnes en handelspraktijken die in strijd zijn met het beginsel van eerlijke handel verboden zouden moeten kunnen worden door de DTe? Kan de DTe boetes en dwangsommen opleggen in dit soort gevallen? Zo nee, waarom niet?
Is het denkbaar dat sommige leveranciers zullen functioneren als uithangbord van de andere leverancier, zoals bijvoorbeeld in de luchtvaart wel gebeurt? Deelt de regering de mening dat dit kan leiden tot de schijn van concurrentie en onduidelijkheid over de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de dienstverlening aan de consument? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat er een eenduidige omschrijving moet komen van het begrip leverancier, waarbij geldt dat de partij die het aanbod doet zich ook daadwerkelijk met energielevering en/of facturering bezighoudt?
Deelt de regering de mening dat het leveranciersmodel altijd gepaard zou moeten gaan met bevrijdende betaling, ook als de consument geïnformeerd is over de risico's?
Welke sancties kunnen de energiebedrijven tegemoet zien als de marktopening alsnog zal ontaarden in een administratieve chaos? Welke verschillen zijn er, ten aanzien van de facturering, tussen het middensegment en het kleinverbruikersegment? Betekenen meer rekeningen ook meer problemen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Zo nee, waarom niet? Is het juist dat sommige energiebedrijven wat betreft de klantenservice vooral moeten vertrouwen op uitzendkrachten? Acht de regering dit een goede ontwikkeling? Zo nee, waarom niet? Kan de regering ingaan op de tarieven van de telefoonlijnen van de energiebedrijven? Hoe heeft de regering gewaarborgd dat deze in de toekomst niet zullen stijgen dan wel dat de wachttijden zullen oplopen? Hoe kan in zijn algemeenheid worden voorkomen wat gebeurd is bij de inmiddels geprivatiseerde kabelbedrijven? Is een stijging van de tarieven met 50% in korte tijd in de energiesector ook denkbaar? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening dat de Medingingswet, ex artikel 24 (misbruik economische machtspositie), geen geschikt instrument is dit soort ontwikkelingen tegen te gaan, mede gezien het antwoord van de minister van Economische Zaken op vragen van de Kamerleden Van Dam en Heemskerk over de kabeltarieven?
Is het juist dat een aantal energiebedrijven haar afsluitingsbeleid inmiddels fors aangescherpt heeft? Hoe kan dat in het licht van uitspraken van de toenmalige minister van Economische Zaken en de energiebedrijven enige jaren geleden, die een dergelijke mogelijkheid uitsloten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Hoe kan de regering waarborgen dat mensen niet in de winter ten onrechte worden afgesloten van stroom en gas? Verdient het niet de voorkeur afsluitingsbeleid te normeren in wet- en regelgeving, aangezien het hier om een basisvoorziening gaat? Deelt de regering de mening van de Consumentenbond en de Europese Commissie dat naam en presentiewijze van het onafhankelijke netbedrijf duidelijk te onderscheiden zullen moeten zijn van het commerciële (geïntegreerde) energiebedrijf? Hoe waarborgt de regering deze eis, die eigenlijk al de praktijk had moeten zijn sinds de Wet Energiedistributie uit de negentiger jaren? Waarom wordt die wet niet nageleefd en gehandhaafd?
Waarom is er niet gekozen voor duidelijke criteria en een uitgewerkte compensatieregeling, zo vragen de leden van de LPF-fractie.
Met dit wetsvoorstel krijgen klein zakelijke verbruikers dezelfde rechtsbescherming als consumenten. De Europese richtlijnen laten de mogelijkheid ruimere bescherming te bieden dan waartoe zij verplichten. De leden van de GroenLinks-fractie willen ervoor pleiten dat ook andere zakelijke klanten (bijv. agrarische sector, zorgsector) onder de rechtsbescherming vallen. Hoe staat de regering hier tegenover?
De leden van de D66-fractie willen er wel voor waken dat de behoefte om de publieke belangen goed te waarborgen niet leidt tot overregulering en uiteindelijk tot een verstoring van de marktwerking, waardoor de verwachte voordelen van de liberalisering niet uitkomen. Zo moet de consument in een geliberaliseerde markt energie tegen een redelijke prijs kunnen kopen. Vraag is wel of dit bereikt wordt door het invoeren van een prijsplafond. Naar de mening van de leden van de D66-fractie kan een dergelijk ingrijpen in de markt juist een averechts effect hebben en Californische toestanden in de hand werken. Een prijsplafond ondermijnt een goede marktwerking en de prikkel om te investeren, waardoor de leveringszekerheid in gevaar kan komen. Daarnaast is het onder de huidige regelgeving al mogelijk om maximumtarieven op te leggen, indien dat nodig mocht zijn.
Dat neemt niet weg dat de consument beschermd moet zijn tegen onredelijke prijzen. Graag zien zij uiteengezet op welke manier de wetgeving redelijke prijzen in een geliberaliseerde elektriciteit én gasmarkt waarborgt. Acht de regering de waarborgen in de wet voldoende en zijn aanvullende maatregelen wenselijk?
Het waarborgen van de levering- en voorzieningszekerheid is een belangrijk punt van aandacht. Het is dan ook goed dat de lidstaten voortaan de levering- en voorzieningszekerheid van elektriciteit en gas monitoren en hierover rapporteren aan de Europese Commissie. Voor de leden van de D66-fractie is het nog niet helemaal duidelijk waarom de monitoringstaak voornamelijk aan TenneT – en niet aan de DTe – is uitbesteed. In de memorie van toelichting wordt als argument aangedragen dat de monitoringsresultaten kunnen leiden tot beleidswijzigingen en om die reden niet aan de DTe worden toegekend. Kan dit nader toegelicht worden?
Volgens de leden van de SGP-fractie besteedt de toelichting terecht aandacht aan de onderscheiden positie van wettelijke bescherming van huishoudelijke en andere kleinverbruikers. Onduidelijk is waar deze bescherming precies ophoudt, gezien het feit dat er wordt gesproken over «een deel van het middenen kleinbedrijf». Kan hier meer duidelijkheid worden verschaft, mede in het licht van de tot op zekere hoogte noodzakelijke gelijkwaardigheid van de wettelijke bescherming van kleinverbruikers en grootverbruikers? Op welke punten zal deze bescherming verschillen?
In artikel 26a Elektriciteitswet 1998 en artikel 14 leden 3 t/m5 Gaswet is thans een regeling opgenomen betreffende de toelaatbaarheid van door netbeheerders gehanteerde voorwaarden. Deze regelingen worden door het voorliggende wetsvoorstel gewijzigd. In afwijking van de huidige regeling wordt thans bepaald dat de artikelen 6:236 en 6:237 BW komen te gelden voor alle klein zakelijke afnemers. Met deze wijziging wenst de regering enerzijds de intentie en strekking van de eerder door het parlement breed gesteunde amendementen te respecteren en anderzijds de mogelijke beperking van de consumentbescherming als geregeld in het Burgerlijk Wetboek op te heffen. Door uitbreiding van het toepassingsbereik van de artikelen 6:236 en 6:237 BW tot alle klein zakelijke afnemers is het de leden van de CDA-fractie duidelijk dat er geen bepalende juridische bezwaren zijn tegen een aanvullende regeling ten opzichte van het BW in bijzondere wetten, zoals de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De discussie richt zich daarmee op het toepassingsbereik van een dergelijke regeling. De regering geeft in de memorie van toelichting en het nader rapport ondubbelzinnig aan dat zij de intentie en strekking van de door het parlement ingediende amendementen wenst te respecteren. Anders dan de regering klaarblijkelijk veronderstelt is de intentie en strekking van bedoelde amendementen gericht op bescherming van alle zakelijke afnemers, niet slechts de klein zakelijke afnemers. De vraag is dan ook hoe de in het wetsvoorstel opgenomen regeling zodanig kan worden aangepast dat alle zakelijke afnemers worden beschermd tegen niet-redelijke voorwaarden van netbeheerders zonder dat dit leidt tot vermindering van rechtsbescherming van kleinverbruikers. In dit verband zien de leden van de CDA-fractie een tweetal opties. Het is mogelijk de in artikel 26a opgenomen verwijzing naar «kleinverbruikers» te vervangen door een verwijzing naar «afnemers». Er kan ook worden gekozen voor handhaving van de in het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen, met dien verstande dat de huidige leden 1 tot en met 3 ex artikel 26a Elektriciteitswet 1998 worden gehandhaafd en aangevuld met een bepaling dat deze regeling niet van toepassing is op kleinverbruikers (als bedoeld in artikel 95a Elektriciteitswet 1998). Beide voorstellen leiden er toe dat wordt tegemoetgekomen aan inhoud en strekking van de tot tweemaal toe ingediende en breed aanvaarde amendementen. Welk variant heeft de voorkeur van de regering?
Waarom beperkt de regeling inzake redelijke voorwaarden zich vooralsnog tot klein zakelijke afnemers en is deze niet van toepassing voor alle zakelijke afnemers, zo vragen de leden van de D66-fractie. Klopt het dat termijnen van 1 tot 2,5 jaar voorkomen voor de aanleg van een aansluiting voor een individuele windturbine of een windpark? Zo ja, is dit een wenselijke ontwikkeling? Is het mogelijk in de wet vast te leggen dat netbeheerders binnen een redelijke termijn moeten worden voorzien in de aanleg van een aangevraagde aansluiting? Zo nee, waarom niet?
4.2. Vrijmaking van de metermarkt
Is het juist dat, na vrijmaking van de metermarkt voor consumenten, de prijs die men voor de oude meter, dan wel voor een nieuwe meter, moet betalen geheel vrij is? Is het juist dat consumenten het risico lopen dat deze prijs, gelet op de onervarenheid en ondeskundigheid van de klant, en op het feit dat er weinig aanbieders zijn, fors kan stijgen? En kunnen de netbedrijven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, in een hogere meterprijs een middel zien om wat terug te verdienen van wat ze in de gereguleerde dan wel in de vrije energiemarkt, niet kunnen verdienen? Wil de regering in de wet een (kapstok)artikel opnemen om zonodig snel in te kunnen grijpen en de metermarkt onder vergelijkbare regulering te brengen als de nettarieven?
5. Leveringszekerheid en productiecapaciteit
Wanneer komt de regering met een uitgewerkt voorstel hoe gegarandeerd kan worden dat er in ons land voldoende geïnvesteerd wordt in productiecapaciteit? Bij artikel 9a zullen de leden van de PvdA-fractie hierover nog nadere vragen stellen.
5.1. Monitoring van de levering- en voorzieningzekerheid
Monitoren wordt in de memorie van toelichting omschreven als «kritisch volgen met het oog op het eventueel nemen van beleidsbeslissingen». Over de noodzaak van monitoring van de levering- en voorzieningszekerheid bestaat bij de leden van de SGP-fractie geen verschil van mening met de regering. Zij vragen wat het precieze nut is van monitoring als er geen concrete normen worden gehanteerd. Wat wordt met kritisch volgen precies bedoeld?
Ook de relatie tussen monitoring en eventuele beleidsbeslissingen is niet helder aangegeven. Op basis van welke voorwaarden zal de minister van Economische Zaken er uiteindelijk voor kunnen kiezen zo'n beleidsbeslissing te nemen?
De leden van de SP-fractie zijn ongerust over de taakstelling van de DTe. Deze zou volgens hen al haar energie moeten steken in het toezicht op de kwaliteit van de netten en de belangen van consumenten en het toezicht op de mededinging over moeten laten aan de NMa.
De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de memorie van toelichting terecht stelt dat het bestaan van een krachtige en goed geoutilleerde toezichthouder noodzakelijk is om te zorgen voor een level playing field. Deze leden hebben echter de indruk dat de regering in het voorliggende wetsvoorstel er vooral voor kiest meer bevoegdheden naar zich toe te trekken, waardoor de positie van de toezichthouder verzwakt. De bevoegdheid van de DTe wordt immers afgebakend door het beleidskader van de minister. Deze leden vragen of hiermee de onafhankelijkheid van deze toezichthouder om alles te doen wat noodzakelijk is voor een krachtig toezicht op de markt niet in gevaar komt.
Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie een nadere toelichting op de precieze verhouding van de bevoegdheden die komen te liggen bij de DTe en de NMa. Hoe is die verhouding en wat zijn de consequenties van dit verschil? Verdient het voor de duidelijkheid van de verantwoordelijkheidsverdeling niet de voorkeur dat er meer uniformiteit komt?
In toenemende mate bereiken de leden van de CDA-fractie geluiden dat afnemers en belangenorganisaties van afnemers, zoals VNG en LTO-PT , bij besluiten die betrekking hebben op tarieven en voorwaarden over toegang tot elektriciteit- en gasnetten door de directeur van de DTe in hun bezwaren niet-ontvankelijk worden verklaard. In dit verband wijzen deze leden op de afwijzing van bezwaarschriften ingediend door genoemde organisaties en afnemers bij door de directeur van de DTe genomen besluiten genomen op grond van ex artikel 11 en 82 Gaswet en de tariefbesluiten ex artikel 41 Elektriciteitswet 1998. Als argument voor de niet-ontvankelijk verklaring wordt genoemd dat genoemde partijen geen «rechtstreeks» en voldoende «individueel belang» zouden hebben bij voornoemde besluiten. Een dergelijke uitkomst achten de leden van de CDA-fractie ongewenst. Immers, bij dergelijke besluiten staan grote (financiële) belangen van afnemers op het spel. Het is niet toelaatbaar dat afnemers niet in de gelegenheid zouden zijn dergelijke besluiten door het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBB) te laten toetsen. Hierbij vinden zij in het bijzonder van belang dat de directeur van de DTe zeker niet in alle gevallen voldoende rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van de afnemers. Zo blijkt uit een op het internet gepubliceerde overeenkomst tussen de DTe en de netbeheerders omtrent de nettarieven voor gebruik van het elektriciteitsnet voor het jaar 2003 dat de directeur van de DTe aan de netbeheerders de toezegging doet dat de nettarieven alleen zullen worden aangepast indien dit resulteert in een verhoging van de nettarieven (ten gunste van de netbeheerder), doch dat eventuele tariefsverlagingen (ten nadele van de netbeheerder) achterwege zullen blijven.
Tegen deze achtergrond bezien is het alleszins gerechtvaardigd dat afnemers, respectievelijk hun belangenorganisaties, in de gelegenheid zijn besluiten van de directeur van de DTe te laten toetsen door het CBB. Voor zover de Algemene wet bestuursrecht deze mogelijkheid aan afnemers niet biedt dient naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet zodanig te worden aangepast dat afnemers alsnog de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar en beroep tegen voornoemde besluiten krijgen. Is de regering bereid tot aanpassing van het wetsvoorstel?
In het kader van de evaluatie van de Mededingingswet heeft de regering aangegeven dat zij de bij amendement in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet ingevoegde en van de Algemene wet bestuursrecht afwijkende regeling omtrent versneld beroep alsnog zal laten vervallen. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst de regering op het belang dat zij hecht aan het zoveel mogelijk aansluiten bij de algemene regeling inzake versneld beroep als zal worden opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat dit argument uitdrukkelijk aan de orde is gekomen tijdens de behandeling van het voornoemde amendement. Ondanks deze argumenten heeft het parlement in ruime meerderheid besloten het amendement toch te aanvaarden en de daarin neergelegde regeling op te nemen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De regering wordt verzocht haar standpunt terzake toe te lichten.
In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat dwangsom/boete mogelijk is «bij specifiek aangewezen bepalingen». Het is voor de leden van de VVD-fractie niet duidelijk welke criteria gelden bij de keuze voor de situaties waarin sprake kan zijn van een dwangsom/boete. Een toelichting op de gekozen systematiek ontbreekt. Hierover dient meer helderheid te komen. Hetzelfde geldt voor de wijze van totstandkoming c.q. beïnvloeding van het boetebeleid door DTe in de vorm van richtsnoeren. Hoe wordt de hoogte van de boete vastgesteld en op welke wijze gemotiveerd?
7. Overdracht economische eigendom
Wil de regering een uitvoerige reactie geven op het commentaar van prof. De Haan, bij het Raadsadvies gevoegd, waarin in harde bewoordingen wordt duidelijk gemaakt dat het overdragen van het netbeheer aan een andere netbeheerder bij wanbeheer niet te realiseren is met het onderhavige wetsvoorstel. Onder andere wordt er door de leden van de PvdA-fractie op gewezen dat deze overdracht neerkomt op een onteigening zonder volledige schadevergoeding, en dat de onteigeningsbevoegdheid ontbreekt. Prof. De Haan lijkt er ook aan te twijfelen of dit überhaupt mogelijk is gelet op de bescherming van eigendom in het EVRM en in de grondwet. Waaraan ontleent de regering de zekerheid dat haar wetsvoorstel wel een waterdichte garantie biedt voor het overdragen bij wanbeheer van het netbeheer aan een ander? Is het overigens mogelijk tijdig en vooraf vast te stellen dat er sprake van wanbeheer is, of zal dat op zichzelf al tot langdurige (juridische) procedure's leiden tussen de betrokken netbeheerder en de toezichthouder? En zal dit niet des te moeilijker zijn als het gaat om een dochter van een buitenlands concern? Valt een buitenlands concern automatisch onder alle Nederlandse wetgeving en andere regelgeving? In hoeverre kan de overheid of toezichthouder ingrijpen indien men verwaarlozing van het netbeheer ziet aankomen, of is de voorgestelde procedure slechts achteraf van toepassing?
Waar de leden van de PvdA-fractie twijfelen aan de juridische houdbaarheid van overdracht van het netbeheer bij wanbeheer is de regering in het geheel niet ingegaan op de vragen die al vaak zijn gesteld naar het tegengaan van kruissubsidies, waaronder het gebruik van het energienetwerk als onderpand, ten behoeve van commerciële activiteiten in andere delen van het concern? Dat leidt tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van concurrenten die geen net(inkomsten) hebben, maar kan ook ten koste gaan van de financiële positie van het netbedrijf en daarmee de investeringen in onderhoud en vernieuwing. Die kritiek treft niet alleen Duitse, Franse en Belgische bedrijven ook directeur Boersma van Essent meldde onlangs nog in het Financiële Dagblad dat de netten een grote winstbijdrage en gunstige voorwaarden voor financiering voor het concern betekenen. Hoe zal de regering deze situatie kunnen voorkomen, die immers al jaren op basis van de wet is verboden? Is het feitelijk wel mogelijk de beleidsvrijheid van de eigenaar zodanig in te perken dat «misbruik» ten koste van publieke belangen onmogelijk is, of blijft er altijd, hoeveel regelgeving er ook is, residuele zeggenschap voor de eigenaar over? En moet ook dit niet tot de conclusie leiden dat volledige ontkoppeling van de netwerken van de commerciële bedrijven onvermijdelijk is?
In het nieuwe artikel 10a wordt expliciet vastgelegd dat de netbeheerder moet kunnen beschikken over de economische eigendom van het door hem beheerde net. Is het juist dat dit de enige bepaling is in het gehele wetsvoorstel die betrekking heeft op de onafhankelijkheid van het netbeheer, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Deelt de regering de mening dat in de huidige constructie, waarin de netbeheerder vaak een dochtervennootschap is van het leveringsbedrijf, en vaak niet eens een structuurvennootschap, beïnvloeding van de dochter door de moeder nooit uitgesloten kan worden? Is het juist dat nog altijd bij investeringen toestemming van de moeder nodig is? Wil de regering dergelijke afspraken verbieden? Deelt de regering de mening dat dit effect, het gebrek aan onafhankelijke positionering van de netbeheerder, in belangrijke mate wordt versterkt indien zowel het net zelf als het personeel niet bij de dochtervennootschap maar bij de moedervennootschap is ondergebracht?
Kan de regering een overzicht geven van de situatie bij de diverse netbeheerders in Nederland, met betrekking tot de positionering van het eigendom van de netten zelf en het personeel dat verantwoordelijk is voor onderhoud en beheer van de netten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?
Deelt de regering de mening van prof. De Haan, dat het huidige wetsvoorstel geen afdoende juridische basis biedt om het eigendom van de netwerken over te dragen in geval van wanbeheer? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening van prof. De Haan, dat in ieder geval het juridisch eigendom van de netwerken zelf, de juridische positie van de overheid aanzienlijk versterkt in geval van wanbeheer? Deelt de regering de mening van prof. De Haan, dat het begrip economisch eigendom te vaag en te onbepaald is en voor meerdere uitleg vatbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het voorgestelde artikel 10a? Is de regering daadwerkelijk van mening dat artikel 10a zal bijdragen aan onafhankelijk netbeheer, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Waarom gaat de analyse van prof. De Haan alleen over wanbeheer? De twee belangrijkste argumenten voor overheidseigendom, het tegengaan van onderinvesteringen en uiteindelijk daarmee gepaard gaande stroomstoringen, en het veilig stellen van de onafhankelijkheid van het netbeheer, om daarmee concurrentieverstoring en misbruik uit te sluiten, blijven daarmee buiten beschouwing in het betoog van prof. De Haan. Kan de regering prof. De Haan vragen deze belangrijke factoren in zijn redenering te betrekken, om zo te kijken op welke eigendomsverhouding prof. De Haan dan zal uitkomen? Deelt de regering de mening dat slechts het juridisch eigendom in handen van de overheid, met een erfpachtconstructie, zoals prof. De Haan voorstelt, geen afdoende bescherming biedt tegen juist deze twee factoren? De AER is het niet eens met de stelling dat overheidsbedrijven per definitie weinig efficiënt zijn. Kan de regering hierop ingaan?
Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat bij de netwerken sprake zal moeten zijn van horizontale natrekking? Betekent dit dat artikel 5:20 BW aangepast zal moeten worden? Kan de regering ingaan op het voorstel van prof. De Haan om een tweede lid toe te voegen aan artikel 5:20, dat luidt: «Kabels en leidingen welke deel uitmaken van een netwerk waarvan het openbaar belang bij of krachtens de wet is erkend, behoren in eigendom toe aan de beheerder van dat werk dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die deze beheerder ingevolge de wet als zodanig heeft aangewezen»?
De leden van de VVD fractie zijn kritisch ten aanzien van de voorstellen betreffende de overdracht van het economisch eigendom van de netten. Nog veel is onduidelijk en de leden dringen er bij de regering dan ook op aan hier volstrekte duidelijkheid over te verschaffen. De leden van de VVD fractie vragen in hoeverre het gebruik van «economisch eigendom» aansluit bij met name de gebruikte terminologieën in het Burgerlijk Wetboek en/of andere relevante wetgeving. Kan de regering hierop ingaan? Kan de regering in detail aangeven wat hij onder «economisch eigendom» verstaat? Kan de regering toelichten welke redenen ten grondslag liggen aan het voorstel het economisch eigendom van de netbedrijven over te dragen aan de netbeheerder? Zijn er concrete situaties geweest dat het niet kunnen beschikken over het economisch eigendom van het netwerk tot problemen heeft geleid bij de netbeheerder, specifiek op het punt van financieringsmogelijkheden en toezicht? Zo ja welke? Kan de regering aangeven welke kosten zijn gemoeid met de overdracht van het economisch eigendom? Hoe kan voorkomen worden dat de consument uiteindelijk voor deze kosten zal opdraaien? Wat zijn de specifieke voordelen van overdracht van economisch eigendom? Wegen deze voordelen op tegen de kosten?
Deelt de regering de mening van de heer Hermans1 dat de discussie over het overdragen van het economisch eigendom naar de achtergrond zal verdwijnen, als gevolg van de discussie over afsplitsing van de netten in het kader van de privatisering van de energiebedrijven? Zo ja, waarom is deze bepaling dan in dit wetsvoorstel opgenomen? Zo nee, waarop is deze uitlating van de heer Hermans gebaseerd? Moet de discussie over economisch eigendom niet gelijktijdig met die over eventuele privatisering worden gevoerd, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Is overdracht van economisch eigendom ook aan de orde in andere EU landen? Kan de regering aangeven welke invloed de overgang van het economisch eigendom naar de netbeheerder heeft op het vermogen van de holding om geld te lenen op basis van hun totale credit rating (de geconsolideerde balans van de holding en de dochterbedrijven)? Waarom wordt het toezicht op de netbeheerder effectiever als economisch eigendom en netbeheer binnen een organisatie komen? Geldt dit ook voor de landelijke netbeheerders? Zo neen, waarom niet? Op welke punten schieten de huidige regels die de onafhankelijkheid van de regionale netbeheerders van levering en productie moeten waarborgen tekort? Kan de regering ingaan op de gevolgen van de wijziging van het economisch eigendom voor uitbreiding van de netten en de productiecapaciteit? Kan de regering aangeven in welke mate cross border lease tot problemen hebben geleid bij de vorming van Essent, de overname van Remu door Eneco en de koop van Reliant's productiecapaciteit door Nuon? Wat zijn nu de precieze gevolgen van het economisch eigendom op de cross border leases? De overdracht van het economisch eigendom lijkt een paardenmiddel dat in feite neerkomt op onteigening. Deelt de regering die visie? Is de regering niet bezorgd dat dit een negatieve invloed zal hebben op het investeringsklimaat in Nederland in het algemeen? De leden van de VVD-fractie vragen of een dergelijke bepaling wel stand houdt in het licht van de Europese basisrechten ten aanzien van eigendom. Graag een uitgebreide toelichting van de regering hierop.
Zoals blijkt uit de toelichting doelt artikel VIII op onder meer cross border leases. De bewoordingen van artikel VIII sluiten echter ook niet uit dat onder het begrip «overeenkomst» een beheersovereenkomst tussen de netbeheerder en de rechtspersoon die het recht van gebruik van de netten heeft, kan worden verstaan. Dit veroorzaakt, naar de mening van de leden van de VVD-fractie, onduidelijkheid ten aanzien van de toepasselijke overgangstermijn. Is deze termijn bij een beheersovereenkomst zes maanden na inwerkingtreding van de wet zoals artikel VI bepaalt of is de termijn van twaalf maanden zoals artikel VIII bepaalt?
Onduidelijk is wie krachtens de voorgestelde wijziging van artikel 10, derde lid Elektriciteitswet degene is aan wie het net «toebehoort». Bij deze aanduiding zal in eerste instantie aan de juridisch eigenaar van het elektriciteitsnet worden gedacht. Dit kan echter tot onbedoelde effecten leiden. In een groot aantal gevallen ligt de juridische eigendom van het net niet bij de zogeheten activavennootschappen van de energiebedrijven. In de gevallen dat de activavennootschappen niet de juridische eigendom hebben, hebben zij zich op verschillende wijze van het gebruik van de netten verzekerd (bijvoorbeeld via opstalrecht, contracten). De juridische eigendom van de netten kan echter bij willekeurige derden liggen (gemeenten, agrarische ondernemers etc.). Het lijkt niet de bedoeling dat deze willekeurige derden netbeheerders gaan aanwijzen, maar dit dient dan wel duidelijk te worden, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Kan worden bevestigd dat het recht de netbeheerder aan te wijzen dat volgens artikel 10 lid 3 van het wetsvoorstel ligt bij degene aan wie het net «toebehoort» zal worden gewijzigd omdat dit tot de onbedoelde consequentie leidt dat bijv. gemeenten of agrarische ondernemers netbeheerders dienen aan te wijzen omdat vaak zij degene zijn aan wie de juridische eigendom van de netten «toebehoren»?
Blijkens de toelichting op de wijziging van artikel 10, derde lid Elektriciteitswet is deze wijziging opgenomen om aan het bezwaar van de Raad van State tegemoet te komen dat in haar advies de constructie dat de netbeheerder zichzelf zou aanwijzen, gekunsteld noemt. Als echter nu niet alleen de economische eigendom maar ook de «juridische eigendom» (in ieder geval het recht van gebruik) aan de netbeheerder zou worden overgedragen ontstaat ook onder de thans voorgestelde bewoordingen van artikel 10, derde lid Elektriciteitswet weer de situatie dat de netbeheerder zichzelf aanwijst omdat dan immers de netten vermoedelijk aan de netbeheerder «toebehoren». Is het nu wel of niet toegestaan ook de «juridische eigendom» over te dragen aan de netbeheerder, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Kan worden bevestigd dat het wetsvoorstel niet beoogt overdracht van de juridische eigendom van de netten aan de netbeheerder te voorkomen? Als dit inderdaad niet het geval is, kan dan worden bevestigd dat in die gevallen waarin de juridische eigendom inderdaad aan de netbeheerder is overgedragen er ook geen bezwaar tegen bestaat dat de netbeheerder zichzelf aanwijst, wat de huidige bewoordingen van artikel 10, derde lid van het wetsvoorstel lijken te belemmeren?
De memorie van toelichting vermeldt dat de Beleidsregels aanwijzing netbeheerders elektriciteit en Beleidsregels aanwijzing netbeheerders gas zullen worden aangepast nadat dit wetsvoorstel tot wet is verheven. Voor een volledige beoordeling van de overdracht van de economische eigendom is het echter onontbeerlijk de beoogde aanpassingen van de beleidsregels te kennen, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Kunnen de beoogde wijzigingen van de Beleidsregels aanwijzing netbeheerders elektriciteit en Beleidsregels aanwijzing netbeheerders gas aan de Kamer worden toegestuurd zodat deze kunnen worden meegewogen bij de besluitvorming over dit wetsvoorstel?
De leden van de SP-fractie betreuren het huidige wetsvoorstel en zijn van mening dat het een geforceerde constructie betreft. Het wetsvoorstel introduceert tal van ingewikkelde en onlogische constructies die de zaak op gecompliceerde wijze draaiende moet houden. Zo begrijpen de leden van de SP-fractie niet waarom is gekozen voor het begrip economisch eigendom van de netten en in het verlengde daarvan waarom de rechten van aandeelhouders in deze wet wel worden vastgelegd, maar de plichten niet. Kan de regering de reden hiervoor aangegeven? Zij zien – met het oog op leveringszekerheid en betrouwbaarheid – veel meer heil in het onderbrengen van alle netten in handen van de staat. Deze leden stellen dan ook voor het hele gedeelte over het economisch eigendom uit het wetsvoorstel te lichten. De overtuiging bestaat dat met deze constructie de weg naar privatisering van de netten onomkeerbaar is. Zij willen weten of de regering bereid is een verbod in te stellen op het uit handen geven van de laagspanningsnetten door lokale overheden. Kan worden aangegeven of het mogelijk is met het laagspanningsnet te concurreren en wat de waarde is van de distributienetten?
De leden van de D66-fractie vragen wat er verstaan moet worden onder het begrip economisch eigendom, ook in verband met de recente arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2003?
Het wetsvoorstel kiest nog steeds niet voor volledige afscheiding, unbundling, van de netten. Deze kunnen dus onderdeel blijven van een concern waarin ook productie en handel in stroom of gas plaatsvindt. Het gehele concern kan volgens de wet in zijn geheel worden geprivatiseerd per 1 januari 2005, een half jaar na de marktopening. Het is volgens het wetsvoorstel voldoende als de netten binnen het concern in afgescheiden juridische en economische eenheden worden ondergebracht. Dat is een belangrijke stap vooruit, evenals de voorziening die in het wetsvoorstel wordt getroffen om bij slecht netbeheer het beheer aan een andere netbeheerder over te dragen. De leden van de PvdA-fractie steunen echter deze lijn toch niet, omdat steeds duidelijker wordt dat juridisch, noch economisch op deze wijze eerlijke marktwerking, consumentenbescherming en publieke belangen in voldoende mate kunnen worden beschermd. Deze leden vrezen dat de commerciële belangen te sterk de publieke belangen kunnen domineren. Immers als het netbedrijf onderdeel van het concern («op de balans») blijft, houdt de eigenaar (de moeder) invloed op de dochteronderneming. Dat is immers het wezenskenmerk van het bezitten van een (dochter)onderneming: middels het eigendom heeft de eigenaar het recht op waardevorming in en door de dochter, op belangrijke investeringsbeslissingen. In de huidige wetgeving en – nog meer – in de lopende discussie over corporate governance, evenals in de «International Accountingstandards» is dit wezenskenmerk van eigendom ook vastgelegd. In eenvoudige taal: een eigenaar is uiteindelijk de baas en zijn eigendom wordt in onze rechtsorde beschermd tegen ingrepen van buitenaf. De leden van de PvdA-fractie vragen hierop het commentaar van de regering. Hoeveel regelgeving en toezicht ook wordt voorgesteld; kan dit de invloed van de eigenaar voldoende en definitief wegnemen?
Gelooft de regering daar zelf eigenlijk ook niet in, gelet op de uitspraak in de memorie van toelichting dat de kansen van de juridische eigenaar om zijn beschikkingsbevoegdheid over het netwerk te gebruiken om zijn commerciële belangen buiten het netwerk te dienen slechts verder worden «verkleind»? Dat is precies waar deze leden zich tegen verzetten.
En wat is de reden om geïntegreerde concerns te handhaven? Er blijkt immers geen sprake van technische of economische synergie.
Natuurlijk vindt veel economische activiteit plaats vanuit privaat eigendom. Echter dan is sprake van concurrentie zodat een maatschappelijk optimaal prijs-kwaliteitsresultaat mag worden verwacht. Bij energie- en gasnetten is echter sprake van afhankelijke klanten, een lage vraagelasticiteit, van natuurlijke monopolies, zodat er geen concurrentie (mogelijk) is. In deze situatie zal bij normaal strategisch gedrag de eigenaar kiezen voor een hoge prijs en laag investeringsniveau, wat in strijd is met het publieke belang van voldoende investeringen en voorzieningszekerheid. Voor de leden van de PvdA-fractie is dit de kernvraag: wordt het netwerk wat betreft investeringen en onderhoud niet verwaarloosd zodat meer stroomuitval onvermijdelijk wordt? Deelt de regering de visie dat onder vrije marktwerking juist méér geïnvesteerd moet worden in een zwaardere netcapaciteit, omdat de stroom door de voortdurende wisseling van afnemers en leveranciers tot veel grotere handelsstromen leidt, waarbij stroom meer onvoorspelbare route's kiest? Hoe zal de regering garanderen dat private eigenaren de investeringsprogramma's financieren die nodig zijn om de omvang en kwaliteit van de netten te garanderen? Deelt de regering de visie van deze leden dat de nieuwe taken voor de netbeheerder (energiebesparing, vraagsturing en decentrale energieopwekking) direct tegengesteld zijn aan het belang van geïntegreerde energieconcerns, die vooral geïnteresseerd zullen zijn in het verkopen van veel van hun eigen grootschalige centraal opgewekte stroom?
De regering voorziet met dit wetsvoorstel in een antwoord op misbruik van de monopoliesituatie en op tegengestelde belangen in een concern door een reeks wettelijke voorzieningen, soms zeer gedetailleerde regels, regulering van prijs en kwaliteit, en het optuigen van een toezichthouder met steeds meer bevoegdheden, van recht op informatie tot hoge boete's. Inmiddels is er een reeks onderzoeken, deels internationaal, deels in eigen land verricht, waarin blijkt dat sluitende regelgeving en toezicht nog in geen enkel land is gerealiseerd. In het bijzonder «heeft de toezichthouder in alle landen moeite met het borgen van de investeringen in de netwerken», wordt geconstateerd in een rapport van Deloitte en Touche deze zomer. Wil de regering hierop een uitvoerige reactie geven, en daarbij ook in gaan op de in dit rapport terecht opgeworpen vraag van het dilemmamanagement. Daarmee wordt bedoeld dat het zeer moeilijk is de drie hoofddoelstellingen van beleid (borging van publieke belangen, marktwerking en de positie van regionale/nationale bedrijven) alledrie tegelijk te realiseren. Is het juist dat de regering kiest voor marktwerking, en daarmee onbeperkte toegang van buitenlandse bedrijven? Wat zal de positie van de nationale bedrijven zijn?
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie commentaar van de regering op de stelling van de AER dat er geen objectieve redenen zijn om op korte termijn te beslissen over privatisering, dat regelgeving en toezicht nog onvoldoende zijn ontwikkeld. Deelt de regering de stelling van de Raad dat publiek eigendom in deze situatie een rol kan spelen om publieke belangen te waarborgen, op lange termijn en zeker zo lang niet is gebleken, op grond van uitvoerige praktijkervaring en evaluatie, dat regelgeving en toezicht 100% zekerheid bieden. De Raad wijst er daarbij terecht op dat het realiseren van publieke belangen en de rechten van de (overheid-)aandeelhouder in de statuten van de (overheids-)NV kunnen worden vastgelegd. Heeft de regering deze optie overwogen?
De leden van de PvdA-fractie achten het de hoogste tijd dat er nu eindelijk een beslissing valt over de netwerken. Het heeft al te lang geduurd dat de sector in onzekerheid is en daardoor ook belemmerd wordt in zijn strategische mogelijkheden, terwijl nieuwkomers onze markt niet interessant vinden omdat ze niet op kunnen tegen de geïntegreerde incumbents. Deze leden voelen dan ook niets voor verder uitstel van de privatiseringsbeslissing. Wat is hierover de mening van de regering. Deelt de regering de mening van deze leden dat ook voor de huidige aandeelhouders snel duidelijkheid nodig is om te vermijden dat zij anders vanaf 1 juli eigenaar zijn van concerns die commerciële risico's lopen met productie en handel, in een mate die voorheen niet bestond en ook niet wenselijk is?
Waarom geeft de regering geen gehoor aan de roep om volledige unbundling?
Waarom geeft de regering als belangrijkste argument dat dit in het buitenland niet gebeurd zou zijn? De leden van de PvdA-fractie wijzen op de volledige unbundling van het hoogspanningsnet middels het oprichten van TenneT en vergelijkbare plannen met Gasunie. Deelt de regering de mening dat volledige unbundling wel degelijk mogelijk is en waarom gebeurt dit niet bij de distributienetten? Kan de regering hierop ingaan? Is de regering ermee bekend dat bijvoorbeeld in de VS de zeggenschap over de netwerken (investeringen en toegang) niet bij de eigenaren van de netwerken ligt? Waarom heeft de regering dit nog steeds niet eenduidig en sluitend geregeld? Deelt de regering de mening dat de doelstelling van écht onafhankelijk netbeheer enerzijds en een geïntegreerd energiebedrijf anderzijds eigenlijk toch onverenigbaar zijn? Deelt de regering de mening dat men niet moet proberen te verenigen wat niet te verenigen is? Kan de regering ingaan op de opties die de AER noemt voor de netbedrijven, nl. 100% privatiseren, de erfpachtconstructie, het concessiemodel, golden share en 100% publiek eigendom. Kan de regering daarbij ook betrekken de optie van een nationaal netwerkbedrijf, bijvoorbeeld onder de paraplu van TenneT?
Welke informatie heeft de regering over de invloed en effecten, voorzover aanwezig, die een verdergaande unbundling, dan vereist in andere landen, heeft gehad op het investeringsniveau aldaar? Kan de regering, zo vragen de leden van de VVD-fractie, daarbij specifiek ingaan op de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk? Kan de Regering een overzicht geven van de ontwikkelingen ten aanzien van unbundling in andere relevante EU lidstaten?
Hoe wordt in het voorgestelde regime van «unbundling» voorkomen dat tussen het levering- en netbedrijf kruissubsidiëring plaatsvindt? Op welke wijze is het voorkomen van kruissubsidiëring wettelijk geregeld en hoe zal dat worden gehandhaafd, zo vragen de leden van de LPF-fractie.
Voor het bevorderen van onafhankelijk netbeheer achten de leden van de GroenLinks-fractie het een goede zaak dat het economisch eigendom van de netten bij de netbeheerder moet komen. In de memorie van toelichting wordt terecht opgemerkt dat netbeheerders anders niet voldoende vrij zijn van beïnvloeding ten dienste van andere belangen dan dat van maatschappelijk optimaal netbeheer. Is met dit wetsvoorstel de mogelijkheid van kruissubsidiëring tussen de monopoloïde netwerken en handelsactiviteiten van het moederbedrijf uitgesloten?
De leden van de D66-fractie vinden dat de onafhankelijkheid van de netten moet zijn gegarandeerd. Het wetsvoorstel voorziet nu in een splitsing van juridisch en economisch eigendom van het netbeheer om de onafhankelijkheid verder te waarborgen. Hiermee gaat het wetsvoorstel verder dan datgene wat de Europese richtlijnen voorschrijven.
Het is deze leden vooralsnog niet helemaal helder waarom ervoor gekozen is de overdracht van het economisch eigendom nu in dit wetsvoorstel op te nemen. Waarom is er niet voor gekozen te wachten tot na de opening van de energiemarkt en de overdracht van het economisch eigendom mee te nemen in de privatiseringsdiscussie? De leden van de D66-fractie zijn het eens met de Raad van State, dat nog onvoldoende helder is waarom een dergelijke scheiding noodzakelijk is. In de aangepaste memorie van toelichting is dit nog onvoldoende onderbouwd. Graag een uitgebreidere onderbouwing. In de memorie van toelichting is opgenomen dat de huidige situatie ertoe kan leiden dat een netbeheerder niet volledig vrij is van beïnvloeding door andere belangen dan optimaal netbeheer. Kan hier uitgebreider op ingegaan worden en aan de hand van concrete voorbeelden worden toegelicht?
In dit wetsvoorstel wordt ervoor gekozen het economisch eigendom onder te brengen bij de netbeheerder. Is het gevolg hiervan daadwerkelijk een onafhankelijk netbeheer of is er meer voor nodig, zo vragen de leden van de SGP-fractie. In hoeverre zijn netbeheerders op basis van de huidige en voorgestelde regelgeving nog in staat om taken uit te besteden aan bijvoorbeeld zusterondernemingen, zodat de publieke taak alsnog in het gedrang kan komen?
Waarom is slechts 35% van het transportnet, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, in handen van TenneT? Wordt de overige 65% ook in handen gebracht van TenneT en zo ja, wanneer? Wat is het verschil tussen netten met een transmissiefunctie en netten met een distributiefunctie?
Is het inderdaad zo dat de leveringsplicht van de leverancier vervalt indien de netbeheerder het transport opschort c.q. beeindigt? Recentelijk is er gesproken over het overdragen van de transportnetten aan TenneT. Achterliggende gedachte hierbij is het inbouwen van extra waarborgen voor de transportnetten in verband met de hoge (maatschappelijke) kosten van een stroomstoring en het publieke karakter van dit net. De leden van de VVD-fractie willen graag vernemen wat de visie van de regering hierop is? Is het mogelijk voor TenneT om het transportnet (alle netten van 110kìloVolt en hoger) in handen te krijgen? Zo ja op welke wijze en hoe zou dit dan moeten worden gefinancierd? Acht de regering het toelaatbaar dat elke willekeurige financier wordt toegelaten? Wat zou juridisch de beste manier zijn de overdracht vorm te geven? In hoeverre acht de regering de rol van TenneT als regulator van de markt verenigbaar met haar commerciële belang als exploitant van de netten?
TenneT vervult een belangrijke rol bij het bewaken van de systeemintegriteit van de landelijke elektriciteitsvoorziening. Tevens vervult TenneT de taak de leveringszekerheid van elektriciteitsgebruikers te waarborgen. Het is vanwege deze taken dat de leden van de CDA-fractie tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Milieukwaliteit elektriciteitsproductiesector een amendement hebben ingediend om alle aandelen in TenneT onder te brengen bij de Nederlandse overheid. Thans wordt door de regering voorgesteld de wettelijke regeling ten aanzien van het aandeelhouderschap in TenneT aan te passen. Deze aanpassing, zo blijkt uit de toelichting op het wetsvoorstel, heeft tot doel TenneT in staat te stellen uit te groeien tot een concern, waarin naast de activiteit netbeheer ook andere (commerciële) activiteiten kunnen plaatsvinden. Deze leden achten een situatie waarbij het netbeheer een van de activiteiten van een concern wordt, een ongewenste ontwikkeling. In de optiek van de leden van de CDA-fractie moet TenneT zich uitsluitend blijven richten op zijn kerntaak, zijnde het bewaken van de systeemintegriteit en het waarborgen van de leveringszekerheid. Het onderbrengen van het netwerkbeheer in een concernstructuur sluit niet aan bij dit uitgangspunt en kan daarom niet op instemming van deze leden rekenen. Voor een goede uitvoering van de op TenneT rustende taak om een betrouwbare elektriciteitsvoorziening te waarborgen zien deze leden wel het belang het beheer over het gehele hoogspanningsnet onder te brengen bij TenneT. Onder hoogspanningsnet verstaan zij in dit verband alle netten van 110 kV en hoger. Grote delen van het hoogspanningsnet zijn evenwel niet in handen van TenneT. Deze leden pleiten er dan ook voor die delen van het hoogspanningsnet die nog niet in beheer zijn bij TenneT door middel van een wetswijziging alsnog onder het beheer van TenneT te brengen. Dit kan eenvoudig geschieden door een aanpassing van de in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen definitie van landelijk hoogspanningsnet zoals neergelegd ex artikel 10, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998.
Is de regering hiertoe bereid?
Het bewaken van de systeemintegriteit en het waarborgen van de leveringszekerheid betreffen essentiële taken van TenneT. De wijze waarop aan deze publieke belangen uitvoering wordt gegeven mag op geen enkele wijze worden beïnvloed door belangen die niets met het netbeheer als zodanig van doen hebben. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld het systeem van kwaliteitsregulering ook van toepassing te laten zijn op TenneT. De leden van de CDA-fractie vinden dit ongewenst. Niet in valt te zien hoe een andere kwaliteit dan de hoogste betrouwbaarheid van de elektriciteitsnetten als uitgangspunt voor het netbeheer kan worden genomen. Daarmee is de ruimte voor kwaliteitsregulering uiterst beperkt. Daar komt bij dat met het systeem van kwaliteitsregulering in algemene zin in Nederland nog geen ervaring is opgedaan. Invoering van dit systeem brengt dan ook grote risico's voor de elektriciteitsvoorziening met zich mee. Een andere in dit verband relevante overweging is dat de in het wetsvoorstel voorgestelde kwaliteitsregulering uitgaat van doelmatigheidsprikkels die zijn gebaseerd op het maken van winst door de netbeheerder. Een dergelijk winststreven gaat niet zonder meer samen met een streven naar een hoog niveau van betrouwbaarheid. Immers, een betrouwbare elektriciteitsvoorziening is tevens een kostbare aangelegenheid.
Voorkomen moet worden dat het streven naar winst ten koste gaat van kwaliteit. Het systeem van kwaliteitsregulering gebaseerd op winst als doelmatigheidsprikkel staat dan ook per definitie op gespannen voet met het streven naar een hoge betrouwbaarheid. Ook om deze reden zijn de leden van de CDA-fractie geen voorstander van toepassing van het voorgestelde systeem van kwaliteitsregulering op TenneT. De betrouwbare elektriciteitsvoorziening moet als belang altijd prevaleren. Hiertoe moet TenneT dan ook over de benodigde financiële middelen kunnen beschikken om de nodige investeringen te kunnen doen voor een goede uitvoering van de haar opgedragen publieke taken. Voor TenneT zal dan ook een zogeheten cost-plus regime moeten gelden. Een dergelijk systeem garandeert dat TenneT over voldoende middelen beschikt voor een goede uitvoering van de haar opgedragen taken. Voor zover doelmatigheidsprikkels voor TenneT nodig worden geacht kunnen deze worden gevonden in andere instrumenten, zoals het verplicht stellen van openbare aanbesteding van goederen en diensten nodig voor het netbeheer en het formuleren van doelstellingen waaraan TenneT moet voldoen. Hoe staat de regering tegenover deze voorstellen?
Op welke wijze kan de coördinatie tussen landelijke netbeheerders nog verder verbeterd worden? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het van belang is op de hoogte te zijn van het buitenlandse opwekking- en transmissievermogen, onderhoudsplannen en andere vormen van geplande uitval?
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat in het wetsvoorstel een regeling wordt opgenomen voor de invoering van een systeembeheerder voor de gassector. Met deze regeling wordt een belangrijke stap gezet ter uitvoering van de «motie Ten Hoopen». De taken van de systeembeheerder zijn echter te beperkt geformuleerd. In de «motie Ten Hoopen» is expliciet vastgelegd dat een systeembeheerder naast het waarborgen van de leveringszekerheid en het faciliteren van het kleine veldenbeleid ook de nodige diensten moet aanbieden ter ondersteuning van de marktwerking en de bevordering van de handel op de gasmarkt. De directeur van de DTe heeft in zijn advies over de rol van de TSO in de gasmarkt uitdrukkelijk vastgesteld dat een belangrijk knelpunt voor de ontwikkeling van de gasmarkt is gelegen in de onvoldoende beschikbaarheid van flexibiliteitdiensten. Bij gebreke van voldoende aanbod van flexibiliteitdiensten functioneert de gasmarkt tot op heden onvoldoende. Tegen deze achtergrond bezien dienen de in artikel 10a Gaswet genoemde taken van de systeembeheerder te worden uitgebreid met een verplichting om flexibiliteitdiensten aan te bieden. Deze flexibiliteitdiensten moeten afnemers in staat stellen vraag en aanbod van gas op korte en langere termijn op elkaar af te stemmen. Aangezien de producent van het Groningenveld de belangrijkste leverancier van flexibiliteit is moet in de Gaswet een aanvullende verplichting worden opgenomen dat deze producent verplicht is flexibiliteitdiensten, ter uitvoering van de aan de systeembeheerder opgedragen wettelijke taken, moet aanbieden. Uiteraard moet worden voorzien in waarborgen om te zorgen dat deze flexibiliteitdiensten tegen redelijke, handelsbevorderende tarieven en voorwaarden aan de systeembeheerder ter beschikking worden gesteld. Is de regering bereid de Gaswet met de hierboven aangeduide regeling aan te vullen? In aanvulling op bovengenoemde diensten zal de systeembeheerder ook uitdrukkelijk moeten worden belast met het aanbieden van informatiediensten die tot doel hebben de handel te ondersteunen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het beschikbaar stellen van informatie over de benutting van het gastransportnet en de beschikbaarheid van capaciteit op exiten entrypunten. Ook een dergelijke verplichting ontbreekt in het wetsvoorstel. De ontwikkeling van een gasbeurs kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de gasmarkt. In de Elektriciteitswet 1998 is geregeld dat de systeembeheerder TenneT tot taak heeft een elektriciteitsbeurs in stand te houden. Het komt de leden van de CDA-fractie wenselijk voor aan de systeembeheerder voor de gassector eveneens een verplichting tot het oprichten en in stand houden van een gasbeurs op te leggen. Hoe staat de regering tegenover een dergelijk voorstel?
Op de regionale gasnetbeheerders zijn een aantal vergaande verplichtingen opgelegd in verband met het onafhankelijk en optimaal functioneren van netbeheerders, zoals de verplichting het economisch eigendom van het gastransportnet onder te brengen bij de netbeheerder en een algeheel verbod van aandeelhouders om zich te bemoeien met het netbeheer. Voor de netbeheerder belast met het beheer van het landelijk hogedruk gastransportnet zijn deze regels niet van toepassing verklaard. Zo geldt de eis van overdracht van het economisch eigendom van het net aan de netbeheerder niet voor de netbeheerder van het landelijke gastransportnet, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Ook is het de aandeelhouders van de rechtspersoon waarin het beheer van het landelijk hogedruk gastransportnet is opgenomen, in afwijking van de algemeen geldende regel, toegestaan de nodige coördinatiemaatregelen te nemen om hun belangen als aandeelhouder veilig te stellen. In dit verband kan worden gedacht aan instemming met het jaarlijks door de netbeheerder opgestelde financieringsplan en het in algemene zin vaststellen van de mogelijkheid van de netbeheerder om schulden met derden aan te gaan. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie dient de netbeheerder belast met het beheer van het hogedruk gastransportnet gelijk te worden behandeld als andere netbeheerders van gastransportnetten, behoudens die gevallen waarin afwijking van deze algemeen geldende regels noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de aan de systeembeheerder opgedragen wettelijke taken. Tegen deze achtergrond bezien wordt de regering verzocht te motiveren waarom afwijking van de algemeen geldende regels dat het economisch eigendom van het gastransportnet moet berusten bij de netbeheerder en de absoluut geformuleerde op de aandeelhouder rustende verplichting om zich te onthouden van bemoeienis met het netbeheer noodzakelijk is voor de uitvoering van de op de systeembeheerder rustende taken.
Hoe staat de regering tegenover het uitbreiden van de taken van de TSO gas met het tegen een redelijk tarief aanbieden van de flexibiliteitdiensten, zo vragen de leden van de D66-fractie?
12. Toegang tot de netten, publieke belangen, gasopslag
Op verzoek van de regering heeft de directeur van de DTe een advies, getiteld: «Advies DTe inzake Transmission System Operator Gas in Nederland», uitgebracht. De directeur van de DTe constateert in zijn advies dat de gasmarkt tot op heden om verschillende redenen niet goed functioneert. Het gevaar bestaat dat liberalisering van de gasmarkt de kleinverbruikers geen voordeel of zelfs (ernstig) nadeel, bijvoorbeeld in de vorm van hogere prijzen, zal brengen. Een van de aanbevelingen van de directeur van de DTe is dat de voorwaarden voor toegang tot de gasnetten op dezelfde wijze moeten worden vastgesteld als thans gebeurd in de Elektriciteitswet 1998, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Dit houdt in dat gastransportnetbeheerders voorstellen, inhoudende voorwaarden voor toegang tot gastransportnetten, ontwikkelen, deze voorstellen vervolgens bespreken met representatieve organisaties en daarna, al dan niet in aangepaste vorm, deze voorstellen ter toetsing (aan de hand van wettelijke criteria) voorleggen aan de directeur van de DTe. De voorwaarden voor toegang tot gastransportnetten worden vervolgens door de directeur van de DTe vastgesteld.
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van zo'n systeem van gereguleerde toegang tot de gastransportnetten. Het door de regering in het wetsvoorstel neergelegde systeem voor «regulering» van gasnetten komt deze leden ongewenst voor. Enerzijds achten zij dit systeem onnodig complex en onvoldoende transparant. Anderzijds zien deze leden niet de meerwaarde in van het door de regering gekozen systeem, dat volgens de toelichting op het wetsvoorstel in essentie een vorm van gereguleerde toegang betreft. Het door de directeur van de DTe genoemde en reeds in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen systeem van gereguleerde toegang tot de netten is bovendien naar het oordeel van deze leden effectiever om oneigenlijk gebruik van gastransportnetten door het energiebedrijf te voorkomen. Dit laatste is van belang, aangezien voor hen privatisering van de distributiegasnetten slechts dan aan de orde kan zijn, indien voldoende waarborgen zijn opgenomen in de Gaswet om misbruik van gasnetten door de beheerder/eigenaar van het net te voorkomen. Mede vanwege de wens om te komen tot harmonisatie van energiewetgeving, daar waar mogelijk en wenselijk, hebben de leden van de CDA-fractie voorkeur voor gereguleerde toegang tot de gastransportnetten. De regering wordt dan ook uitdrukkelijk verzocht het voorgestelde systeem voor regulering van de voorwaarden voor toegang tot gasnetten te vervangen door een systeem zoals dit ook thans reeds geldt in de Elektriciteitswet 1998. Is de regering hiertoe bereid?
Waarom is in de gasmarkt niet een zelfde publiekrechtelijke ordening aangebracht als in de elektriciteitsmarkt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn er voorstander van dat de toegang tot de gasnetten op dezelfde manier wordt geregeld als bij de elektriciteitsnetten, dus via gereguleerde toegang in plaats van onderhandelde toegang. In de memorie van toelichting staat dat de elektriciteit- en gasmarkt in Nederland al grotendeels gereguleerde toegang kent en dat «met dit wetsvoorstel deze lijn verder wordt doorgetrokken». Deze leden willen graag weten op welke wijze deze lijn in dit wetsvoorstel is doorgetrokken. Zij vragen of met de verplichting de methode voor berekening van de tarieven te laten goedkeuren door de DTe niet indirect ook de hoogte van de tarieven wordt vastgelegd. Verdwijnt met deze verplichting feitelijk de onderhandelde toegang tot de gasnetten of zijn de methoden voor berekening van de tarieven zelf voor onderhandeling vatbaar?
De leden van de VVD fractie spreken hun zorg uit over de ontwikkelingen in de gasmarkt. Deze vertoont nog te weinig kenmerken van een volwassen markt. Zij achten het verschil in reguleringsregimes in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet een belangrijke belemmerende factor voor integratie van de elektriciteit- en gasmarkt. Vooral voor elektriciteitsproducenten brengt het gebrek aan afstemming van de reguleringsregimes grote problemen met zich mee. Waarom kiest de regering, ondanks de bezwaren, toch voor het systeem van geconditioneerde onderhandelde toegang tot de gastransportnetten? Waarom is niet gekozen voor gereguleerde toegang tot de gastransportnetten? Wat is de invloed van deze keuze op de leveringszekerheid van gas in bijvoorbeeld afgelegen gebieden? Zal door de keuze voor gereguleerde toegang tot de gasnetten niet een belangrijke belemmering voor integratie van de elektriciteit- en gasmarkt worden weggenomen?
Wat zijn de verwachtingen van de regering met betrekking tot het totstandkomen van een daadwerkelijke keuzemogelijkheid voor de consument, gegeven het feit dat het Groningenveld exclusief in handen blijft van de Gasunie, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zijn er voornemens om een deel van deze capaciteit buiten de Gasunie om op de vrije markt aan te bieden, zoals o.a. bij grote gasbedrijven in de UK, Italië, Spanje en Duitsland is gedaan? Door de directeur van de DTe is op verzoek van de regering een advies uitgebracht over het functioneren van de gasmarkt. Een van de conclusies van dit advies is dat het ontbreken van een goed functionerende markt voor zogeheten flexibiliteitdiensten een belemmering is voor een goed werkende gasmarkt. In verband met een goed functioneren van de gasmarkt dient de systeembeheerder ook flexibiliteitdiensten aan te bieden. Is de regering voornemens deze taak alsnog in artikel 10a Gaswet op te nemen?
Hoe wordt bepaald of er sprake is van marktconforme tarieven? Welke criteria liggen hieraan ten grondslag? Welke rol is hierin voor de APX spotmarkt weggelegd? Hoe kan worden gezorgd dat de tarieven in de gehele gassector transparant zijn? Graag een uitgebreide reactie van de regering. De leden van de VVD-fractie krijgen in toenemende mate berichten dat de entry-en transportcapaciteit van gas onvoldoende functioneert. Er kan te gemakkelijk transportcapaciteit worden gereserveerd zonder dat daar daadwerkelijk gebruik van gemaakt wordt. Wat is de visie van de regering op het probleem met de importcapaciteit van gas?
Waarom zijn de flexibiliteitdiensten op de elektriciteitsmarkt wettelijk geregeld, maar op de gasmarkt veel minder, zo vragen de leden van de LPF-fractie. Bijvoorbeeld door vast te leggen dat flexibiliteitdiensten tegen redelijke tarieven en voorwaarden dienen te worden aangeboden?
De leden van de SP-fractie zien niet in hoe een wetswijziging voor het functioneren van de gasmarkt voor verbetering van het publieke belang zal zorgen en verzoeken de regering een heldere toelichting te geven.
Wat zijn de precieze gevolgen van het mislukken van de onderhandelingen over het gasgebouw in een geliberaliseerde gasmarkt? In hoeverre is een onafhankelijk landelijk netbeheer nu gewaarborgd, zo vragen de leden van de D66-fractie. Voldoet Nederland nog steeds aan de tweede gasrichtlijn nu de onderhandelingen mislukt zijn? Op welke termijn worden de onderhandelingen weer gestart?
13.1. De kwaliteitsconversie laag/hoogcalorisch
De kwaliteitsconversie is in de ogen van de leden van de VVD-fractie een essentieel onderdeel van de gasmarkt. Zij vinden dat de regering hier dan ook te lichtzinnig mee omgaat. Op welke grond wordt aangenomen dat er voldoende concurrentie op de markt voor kwaliteitsconversie zal ontstaan? In hoeverre spelen schaalvoordelen een rol bij het aanbieden van kwaliteitsconversie? Is overwogen de tarieven voor kwaliteitsconversie te reguleren zolang er geen sprake is van voldoende marktwerking? Waarom grijpt de regering het wetsvoorstel niet aan om de geconstateerde knelpunten op te lossen? In het bijzonder, waarom voorziet het wetsvoorstel niet in gereguleerde toegang tot de flexibiliteit van het Groningenveld en in het toekennen van kwaliteitsconversie als exclusieve taak aan de TSO?
Het aanbod van kleine velden, zo merken de leden van de D66-fractie op, neemt de komende jaren significant af ten opzichte van eerdere ramingen. Wat is de reden voor het kleinere aanbod en in hoeverre is dit een gevolg van de afschaffing van de willekeurige afschrijving continentaal plat?
Het bevreemdt de leden van de VVD fractie dat in de memorie van toelichting reeds nadere invulling wordt gegeven aan hoe stroometikettering zal moeten plaatsvinden, terwijl de EG-richtsnoeren – die moeten leiden tot Europese harmonisering in de implementatie – nog niet zijn gepubliceerd. Graag een reactie van de regering hierop.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de uitwerking van stroometikettering in het wetsvoorstel. Stroometikettering is in het wetsvoorstel minimaal ingevuld, waarbij veel cruciale zaken worden gedelegeerd naar ministeriële regels, zodat het nog moeilijk is een oordeel te vellen. Wel lijkt het erop dat een consument op basis van dit wetsvoorstel noch tijdig noch voldoende informatie krijgt waarop hij zijn keuze kan baseren.
Artikel 95k, tweede lid, stelt dat een producent of handelaar een leverancier informatie moet geven over de door hem geproduceerde of verhandelde stroom. Deze leden zijn bang dat dit in de praktijk zal betekenen dat eindafnemers informatie op een hoog aggregatieniveau krijgen, in de richting van een gemiddelde voor heel Nederland. Als er bijvoorbeeld van het extreme scenario wordt uitgegaan dat er maar één handelaar is die bij verschillende producenten stroom koopt en die aan meerdere leveranciers doorverkoopt, dan geeft hij aan elk van die leveranciers exact dezelfde informatie. Immers, hij geeft informatie over het totaal van zijn inkopen bij producenten. Ook consumenten krijgen dan automatisch allemaal dezelfde informatie, ook al hebben ze verschillende leveranciers. Van transparantie is dan weinig sprake. Zelfs met drie of vier tussenhandelaren is het zicht op wat er daadwerkelijk door een leverancier is geleverd, zeer beperkt, doordat elke schakel in de keten informatie geeft over zijn totale handel. De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe wordt gegarandeerd dat de consument informatie krijgt die beter is dan een grof gemiddelde.
In de memorie van toelichting wordt aangekondigd dat de informatie los van de fysieke elektriciteitsstromen zal worden doorgegeven. Wat betekent dit concreet, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Betekent dit ook dat informatie aan de eindafnemers niet meer zal worden gebaseerd op totalen per handelaar en producent, maar dat net als bij groene stroom een eindafnemer kan kiezen voor een bepaald product (bijvoorbeeld warmtekrachtstroom, kernstroom etc)?
Een tweede bezwaar vinden de leden van de GroenLinks-fractie dat het wetsvoorstel erg veel ruimte toestaat tussen het moment van stroomlevering en het moment van informatieverschaffing over de stroomlevering: dit kan meer dan een jaar uiteen liggen. Een leverancier kan namelijk op basis van het wetsvoorstel in december van het jaar X informatie geven over de stroom die in het jaar X-1 is geleverd. Dit is voor een consument erg laat om hier een (switch)keuze op te baseren. Zij willen ervoor pleiten dat een leverancier vroeg in het jaar informatie moet geven over het voorafgaande jaar, bijvoorbeeld uiterlijk in maart. Wat is hierop de reactie van de regering?
Een derde bezwaar is dat het wetsvoorstel veel ruimte laat voor wat er op het etiket komt te staan. Het wetsvoorstel heeft het over «de milieugevolgen, waaronder in ieder geval de gevolgen van uitstoot van koolstofdioxide en van radioactief afval». Zoals het er nu staat kan een producent/handelaar aan zijn verplichting voldoen door, in kwalitatieve zin, te stellen dat het milieugevolg van zijn uitstoot van CO2 is, dat het klimaat verandert. Dit is natuurlijk volstrekt onvoldoende. Het begrip milieugevolgen is geen gangbaar begrip en wordt ook niet nader gespecificeerd. Dit zou naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie wel moeten gebeuren. Onduidelijk is wat wordt verstaan onder energiebron en welke energiebronnen minstens onderscheiden moeten worden. Wat wordt verstaan onder brandstofmix?
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten welke sancties er staan er op het niet correct doorgeven van informatie in de keten. Deze richtlijn moet in juli 2004 zijn geïmplementeerd. Vanaf welk moment moeten stroomleveranciers hun stroom etiketteren?
Een groot deel van de concretisering van stroometikettering wordt gedelegeerd naar nadere regels ex artikel 95k, vijfde lid. Deze nadere regels zijn cruciaal voor een goede werking van stroometikettering. Het is nu met een kanbepaling aangegeven dat de regering nadere regels kán stellen over de opwekkingsgegevens, de wijze waarop die worden doorgegeven etcetera zie artikel 95k, vijfde lid. Gaat de regering gebruik maken van haar bevoegdheid?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen bij de wijze waarop het wetsvoorstel aansluit bij ontwikkelingen in de Europese Unie. Op welke ontwikkelingen wordt gedoeld? In hoeverre sluit het Nederlandse systeem aan bij systemen in de omringende landen? Vindt er overleg plaats met andere EU-lidstaten voor optimale onderlinge aansluiting? Op wat voor manier biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid om op termijn tot een ex-ante, produktgerelateerd informatiesysteem op basis van certificaten of garanties van oorsprong te komen? Wat voor aanpassingen zijn er dan nog nodig?
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag een toelichting op de bepaling in onderdeel GG van het wetsvoorstel dat bij het vaststellen van de tarieven voor aansluiting van afnemers die producent zijn, rekening wordt gehouden met de kosten en baten van de onderscheiden technieken. Wat wordt hiermee bedoeld? Kunnen hier enkele praktijkvoorbeelden van worden gegeven ter verduidelijking, bijvoorbeeld in het geval van een warmtekrachtinstallatie en een windmolen. Wat is de reden dat decentrale productie apart wordt genoemd, naast duurzame energiebronnen en warmtekrachtkoppeling; zijn duurzame bronnen en warmtekrachtkoppeling niet juist voorbeelden van decentrale productie? Hoe valt het te rijmen dat de aansluittarieven enerzijds niet-discriminatoir zijn en anderzijds rekening wordt gehouden met kosten en baten van verschillende, onderscheiden technieken?
Naar de mening van de leden van de D66-fractie zijn de tarieven voor de aansluiting van producenten objectief, niet discriminatoir en transparant waarbij rekening wordt gehouden met de kosten en baten van de onderscheiden technieken met betrekking tot duurzame energiebronnen, decentrale productie en warmtekrachtkoppeling. Niet duidelijk is hoe de verschillen voor de te onderscheiden technieken in de praktijk doorwerken en welke gevolgen dit heeft voor de te onderscheiden tarieven. Graag een nadere uitleg van de regering.
De betrouwbaarheid van elektriciteitsnetten is een toenemend punt van zorg. In het wetsvoorstel worden een groot aantal maatregelen voorgesteld die tot doel hebben de betrouwbaarheid van de elektriciteitsnetten op een hoog niveau te handhaven. Een in dit verband belangrijke maatregel betreft de invoering van zogeheten kwaliteitsregulering. Verwezen wordt naar de voorgestelde wijzigingen van artikel 41 Elektriciteitswet 1998. Het is de leden van de CDA-fractie onduidelijk hoe deze kwaliteitsregulering precies zal moeten gaan functioneren. Graag willen deze leden een verduidelijking krijgen van de concrete werking van de voorgestelde kwaliteitsregulering. Bij de beantwoording van deze vraag wordt de regering in het bijzonder verzocht in te gaan op de uitgangspunten die ten grondslag moeten worden gelegd aan de in artikel 41, vierde lid Elektriciteitswet 1998 bedoelde methode tot vaststelling van de kwaliteitsterm q. Tevens willen deze leden graag vernemen of de betreffende kwaliteitsterm q betrekking heeft op het gehele net beheert dooréén netbeheerder dan wel of deze kwaliteitsterm per deelnet kan verschillen. Is sprake van een kwaliteitsterm per spanningsniveau of kan ook sprake zijn van een kwaliteitsterm die van toepassing is op meerdere spanningsniveaus. Zo ja, op basis van welk criterium wordt dan beoordeeld of het wenselijk is voor meerdere spanningsniveaus een kwaliteitsterm te hanteren? Zal overigens voor alle spanningsniveaus een kwaliteitsterm q worden vastgesteld?
Bij een bevestigend antwoord willen de leden van de CDA-fractie in het bijzonder vernemen hoe deze kwaliteitsterm met name voor de netten op hogere spanningsniveaus (HS en EHS) in de praktijk moet uitwerken. Deze netten gaan uit van een zeer hoog niveau van betrouwbaarheid en zijn hierop ook technisch afgestemd, onder meer door toepassing van het zogeheten N-1 principe. Kan voor deze netten met hogere spanningsniveaus de kwaliteit zinvol worden gevarieerd? Is het wenselijk de kwaliteit van deze netten, die een belangrijke rol spelen bij de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening, aan een systeem van kwaliteitsregulering te onderwerpen? Heeft de in artikel 41 Elektriciteitswet 1998 bedoelde kwaliteitsregulering alleen betrekking op leveringsonderbrekingen of wordt ook verstoring van de spanningskwaliteit onderdeel van deze regulering? Zijn er wel voldoende feitelijke gegevens, nodig voor een goede toepassing van de voorgestelde kwaliteitsregulering, beschikbaar (zoals preferenties van verschillende afnemersgroepen waaronder kleinverbruikers en zakelijke afnemers aangesloten op hogere netten en historische gegevens over leveringsonderbrekingen)? Onduidelijk is of de voorgestelde kwaliteitsregulering uitgaat van een malussysteem, d.w.z. een systeem waarbij het uitgangspunt is dat een door de directeur van de DTe bepaald normbedrag bij goede prestaties volledig wordt uitgekeerd en bij mindere prestaties (onder de vastgestelde norm) wordt gekort, of een bonussysteem d.w.z. een methodiek waarbij een goed presterende netbeheerder bovenop een vastgesteld normbedrag een aanvullende beloning krijgt. Soortgelijke vragen spelen ook ten aanzien van de voorgestelde kwaliteitsregulering met betrekking tot gasnetten. De regering wordt verzocht ook in te gaan op de toepassing van het voorgestelde systeem van kwaliteitsregulering voor gasnetten. De kwaliteitsregulering voor gasnetten is neergelegd in artikel 80 Gaswet. Dit artikel heeft echter slechts betrekking op kleinverbruikers. Is het eigenlijk wel mogelijk de voorgestelde kwaliteitsregulering zodanig in te vullen dat deze alleen geldt voor kleinverbruikers?
Het wetsvoorstel voorziet met de artikelen 21a Elektriciteitswet 1998 in de mogelijkheid minimumnormen te stellen over de kwaliteit waaraan de netten ten minste moeten voldoen. Het stellen van bedoelde minimumnormen betreft een aan de regering toekomende bevoegdheid. In dit verband willen deze leden overigens graag vernemen of de in artikel 21 bedoelde bevoegdheid zowel betrekking heeft op leveringsonderbrekingen als ook op spanningskwaliteit? Het wetsvoorstel, anders dan de huidige wettelijke regeling (zie artikel 31 lid 1 aanhef en onderdeel f Elektriciteitswet 1998), voorziet niet in een verplichting tot het vaststellen van bedoelde minimumnormen. Deze leden achten dit ongewenst. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie moeten, in aanvulling op het systeem van kwaliteitsregulering, minimumnormen worden vastgesteld met betrekking tot de betrouwbaarheid van het net. Binnen de bandbreedte van deze minimumnormen kan het systeem van kwaliteitsregulering vervolgens functioneren. Deze dubbele borging van de kwaliteit van de netten achten deze leden noodzakelijk aangezien met de voorgestelde kwaliteitsregulering nog geen praktische ervaring is opgedaan en daarmee het aanmerkelijke risico bestaat van onvoorziene omstandigheden. Is de regering alsnog bereid het wetsvoorstel zodanig aan te passen dat er een verplichting ontstaat minimumnormen vast te stellen?
De regering heeft in de Eerste Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector toegezegd dat in aanvulling op bedoelde minimumnormen ook «gemiddelde normen» zullen worden vastgesteld. Met een «gemiddelde norm» wordt in dit verband bedoeld een technische norm omtrent leveringsonderbrekingen en verstoring van de voorgeschreven spanningskwaliteit die bij overschrijding slechts dan als een overtreding (niet-naleving) zal worden beschouwd indien sprake is van een meer dan incidentele overschrijding. Waarom is in het wetsvoorstel niet voorzien in de vaststelling van bedoelde «gemiddelde normen», zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is de regering alsnog bereid hierin te voorzien?
Op grond van de huidige Elektriciteitswet 1998 wordt door de directeur van de DTe een compensatieregeling voor stroomstoringen vastgesteld en neergelegd in de Codes. Alle afnemers, zowel consumenten als zakelijke afnemers (van klein tot zeer groot), hebben op grond van de huidige Elektriciteitswet 1998 recht op compensatie bij leveringsonderbrekingen. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld deze regeling te laten vervallen. In de plaats daarvan stelt de regering voor de compensatieregeling nader uit te werken bij ministeriële regeling. In de ministeriële regeling wordt bepaald welke afnemers aanspraak hebben op compensatie, in welke gevallen en wat de hoogte van de uit te keren compensatie is. De leden van de CDA-fractie willen graag nader worden geïnformeerd over de uitgangspunten die aan de compensatieregeling ten grondslag zullen worden gelegd. Krijgen alle afnemers recht op compensatie? Zo nee, wie niet en waarom niet? Hoe wordt de hoogte van de compensatie bepaald? In welke gevallen moet compensatie worden betaald? In welke situaties zal een netbeheerder bij storingen in zijn net geen compensatie hoeven uit te keren?
Het legaliteitsbeginsel en het daaraan gekoppelde belang van rechtsbescherming van afnemers brengt naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie met zich mee dat de uitgangspunten van de compensatieregeling in de Elektriciteitswet 1998 zelf dan wel bij algemene maatregel van bestuur met instemming van het parlement moeten worden vastgesteld. Is de regering bereid het wetsvoorstel in deze zin aan te passen? Hebben ook afnemers aangesloten op een gastransportnet recht op compensatie bij onderbrekingen van de gaslevering? Zo ja, in welke bepalingen is dit recht op compensatie dan geregeld? Zo nee, waarom is dan afgezien van het opnemen in de Gaswet van een compensatieregeling?
Zou de leveringskwaliteit ook op postcode- en straatniveau bekend moeten worden gemaakt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Waarom is ervoor gekozen, zo vragen de leden van de LPF-fractie, bij de kwaliteitsregulering alleen te spreken over de leveringsonderbrekingen en niet over spanningskwaliteit (frequentie, spanningsvariaties)?
De kwaliteitsregulering van de netten lijkt vooral afgemeten te worden aan de leveringsonderbrekingen. In hoeverre worden ook andere factoren, zoals de spanningskwaliteit, meegenomen in de kwaliteitsregulering? Waarom zijn er geen minimumnormen opgenomen waaraan de betrouwbaarheid en spanningskwaliteit moeten voldoen, zo vragen de leden van de D66-fractie. Er zijn diverse zelfreguleringinitiatieven gestart vanuit de sector onder andere op het gebied van kwaliteitszorg en storingsregistratie. In hoeverre houden de voorgenomen maatregelen in het wetsvoorstel rekening met deze initiatieven en sluiten ze hierop aan?
De leden van de fractie van D66 vragen waarom de certificering van het kwaliteitbeheersingsysteem optioneel is. Als argument wordt aangedragen dat certificering leidt tot administratieve lastendruk bij bedrijven. Maar aan de andere kant voert de DTe bij een bedrijf met een niet-gecertificeerd kwaliteitssysteem een integrale in plaats van een marginale toets uit. Deze toets leidt weer tot allerlei informatieverplichtingen van de kant van de bedrijven én voor meer werkdruk bij de DTe. Kan uitgelegd worden waarom voor deze tussenweg gekozen is?
16.1. Veiligheid van de gasnetten
Uit een recent onderzoek van de regionale gasnetbeheerder in Eindhoven (NRE) is gebleken dat veel gasinstallaties in woningen onvoldoende veilig zijn. In een belangrijk aantal gevallen blijkt sprake van een zo onveilige situatie dat tot het onmiddellijk buiten werking stellen van de installatie moest worden overgegaan. Deze situatie maakt de vraag naar het toezicht op gasinstallaties zeer actueel. In de brief van 18 november 2003 (kenmerk ME/EM/3 065 192) heeft de minister van Economische Zaken in overleg met zijn ambtsgenoot van VROM aangegeven dat nader overleg zou plaatsvinden tussen beide ministeries en de VNG over de wijze waarop het toezicht op gasinstallaties in woningen zou moeten worden georganiseerd. Graag willen de leden van de CDA-fractie vernemen tot welke uitkomsten het overleg heeft geleid. Door de VNG is in zijn brief van 21 juli 2003 over dit onderwerp gesteld dat de in de Woningwet voorziene procedure voor toepassing van bestuursdwang niet of onvoldoende zou zijn afgestemd op het kunnen afsluiten van gasinstallaties die niet aan de veiligheidseisen voldoen. Deelt de regering deze opvatting? Zo ja, is de regering bereid op korte termijn tot wetswijziging te komen?
16.2. Kwaliteit- en capaciteitdocument
De leden van de SGP-fractie onderschrijven de stelling dat maatstafconcurrentie vraagt om een toereikend kwaliteitsbeheerssysteem. Tegelijkertijd roept de gekozen route de vraag op of de meest efficiënte methode van regulering is gekozen. Graag willen deze leden een onderbouwing zien van de keuze om niet te werken via certificering, maar via een route van basiseisen en eventuele vrijwillige certificering. Bevordert de gekozen methode niet een complex en ondoorzichtig systeem en een toename van de administratieve lastendruk? Het gevolg is immers dat partijen nu individueel zullen moeten onderhandelen, zodat een uniform kwaliteitssysteem ontbreekt. Hoewel gekozen is voor marginale toetsing, zal de diversiteit ook zorgen voor een toenemend beslag op de capaciteit van de DTe. Graag een reactie van de regering hierop.
Een andere maatregel in verband met het waarborgen van een betrouwbare elektriciteitsvoorziening betreft de opzet door de netbeheerders van een eenduidige storingsregistratie. Verwezen wordt naar artikel 19a Elektriciteitswet 1998. In dit artikel wordt gesproken over kwaliteitsindicatoren. De leden van de CDA-fractie willen graag meer duidelijkheid krijgen over de inhoud van dit begrip. De regering wordt verzocht dit begrip nader toe te lichten. In het wetsvoorstel ontbreekt een verplichting tot openbaarmaking van de in artikel 19a Elektriciteitswet 1998 bedoelde storingsregistratie. Waarom is niet in openbaarmaking van de in de storingsregistratie opgenomen gegevens voorzien? De gegevens opgenomen in de storingsdata zijn van groot belang voor afnemers zoals consumenten en zakelijke afnemers, producenten, handelaren en leveranciers, aangezien de in de storingsregistratie opgenomen gegevens een belangrijke rol spelen bij de vaststelling van de nettarieven in het kader van de kwaliteitsregulering. Tevens geeft kennis van de gegevens in de storingsregistratie marktpartijen inzicht in de betrouwbaarheid van de netten van netbeheerders. Dergelijke gegevens kunnen onder meer voor zakelijke energiegebruikers en elektriciteitsproducenten van belang zijn in verband met de locatiekeuze voor een bepaalde vestiging van hun bedrijf. Daarnaast is openbaarheid van de storingsregistratie ook meer een algemeen belang. Vanwege de grote maatschappelijke belangen die zijn gemoeid met een betrouwbare elektriciteitsvoorziening is transparantie en daarmee openbaarheid van de storingsregistratie wenselijk. Het is om deze redenen dat de leden van de CDA-fractie de regering met klem verzoeken alsnog in openbaarheid van de gegevens, opgenomen in de storingsregistratie, te voorzien. Aangezien in artikel 35a Gaswet is voorzien in een soortgelijke regeling als neergelegd in artikel 19a Elektriciteitswet 1998 gelden de hierboven gestelde vragen in gelijke mate ten aanzien van de regeling omtrent de storingsregistratie als opgenomen in de Gaswet.
Gegevens betreffende kwaliteitsindicatoren, zoals het aantal en duur van storingen, achten de leden van de VVD fractie voor de vaststelling van nettarieven van groot belang. Is de wettelijk voorgeschreven storingsregistratie openbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja op welke wijze worden dit openbaar gemaakt? Hoe staat de regering tegenover openbaarmaking van bedoelde storingsregistratie? Op welke wijze wordt de Kamer hier vervolgens over geïnformeerd? De storingsregistratie heeft betrekking op zogeheten kwaliteitsindicatoren. Kan de regering aangeven wat met het begrip kwaliteitsindicatoren wordt bedoeld? Hebben kwaliteitsindicatoren uitsluitend betrekking op leveringsonderbrekingen (aantal, duur en aard van de storingen) of hebben zij ook betrekking op de spanningskwaliteit (frequentie, spanningsvariaties, etc.). Hoe en door wie wordt bepaald op welke kwaliteitsindicatoren de registratie betrekking heeft? Wat zijn de nadelen/voordelen van zelfregulering ten aanzien van storingsregistratie zoals door EnergieNed wordt bepleit? Kan de regering aangeven waarom deze keuze is gemaakt?
De energieraad beveelt in zijn brief van oktober 2003 aan, de uitsluiting van aansprakelijkheid te laten vervallen, in plaats van een inspanningsverplichting een resultaatverplichting op te nemen, minimumnormen te formuleren voor leveringszekerheid, directe schade tot een bepaald maximum te laten vergoeden en de onderlinge vrijwaring tussen netbeheerders te laten vervallen. De raad pleit ook voor differentiatie van de forfaitaire compensatieregeling. De leden van de VVD-fractie willen graag de visie van de regering hierop weten.
Het benoemen van een stille curator heeft gevolgen voor de financiering (m.n. de directe opeisbaarheid van de financiering) van netbeheerders. Welke clausulering brengt de regering aan bij het benoemen van een stille curator en wat is de ratio achter deze clausulering? Wie bepaalt de criteria voor aangetoond wanbeheer, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de PvdA-fractie hebben de indruk dat over de netwerkbeheerders een stortvloed van administratieve verplichtingen wordt uitgestort. Afgezien van het punt dat het publieke belang dit lijkt te vergen, herkennen deze leden dit niet terug in paragraaf 20 van de memorie van toelichting over de administratieve lasten. Hoe verhoudt de veelheid aan nieuwe informatieplichten zich tot het «uitgangspunt van zo min mogelijk verhoging van de administratieve lasten» van de regering? Is een geschat aantal van 50 boetes per jaar niet erg laag? Op welke wijze is deze inschatting tot stand gekomen? Waarom zullen deze voornamelijk bij het switchen tot stand komen? Het waarborgen van publieke belangen in een geliberaliseerde energiemarkt vraagt om regulering en hier volgt vanzelfsprekend administratieve lasten uit voort. De administratieve lastendruk die voortvloeit uit de Elektriciteitswet 1998 bedraagt ruim 7 miljoen euro, die uit de Gaswet ruim 4 miljoen euro, verdeeld over 22 respectievelijk 24 bedrijven. De leden van de D66-fractie willen graag weten hoe de regering aankijkt tegen de hoogte van deze administratieve lastendruk en in hoeverre een dergelijke administratieve lastendruk wordt gezien als proportioneel. Graag een reactie van de regering.
Deelt de regering de mening van prof. De Haan dat de hier gehanteerde definitie van economisch eigendom te onbepaald is, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Kan de regering in dit kader ook ingaan op het gebruik van de onbepaalde lidwoorden in «een samenstel» en «een belang» en «enig risico van waardevermindering»? Deelt de regering de mening dat economisch eigendom en feitelijke beschikkingsmacht niet per definitie gelijkgesteld kunnen worden? Gaat het de regering in werkelijkheid niet juist om de feitelijke beschikkingsmacht of het recht van gebruik? Zo ja, hoe kan hieraan invulling worden gegeven?
Heeft de vervanging, zo vragen de leden van de CDA-fractie, van de zinsnede «natuurlijk persoon of rechtspersoon» door de term «degene» tot gevolg dat niet alleen personenvennootschappen, maar ook overheidsdiensten als afnemer in de zin van de Elektriciteitswet 1998 moeten worden beschouwd?
De leden van de PvdA-fractie willen weten wat dit artikel toevoegt aan het al bestaande artikel 78, waarin is vastgelegd dat gegevens en informatie kan worden verlangd? Kan de regering hierop ingaan? Is het waar dat, met betrekking tot het monitoren van de kwaliteit en staat van onderhoud van de netten, de DTe de meest aangewezene is om deze taak te vervullen? Immers de DTe zal toezicht moeten houden op het volume en de samenstelling van de investeringen.
Kan de regering ingaan op het voorstel de DTe ook de bevoegdheid te geven om gegevens en inlichtingen op te kunnen vragen bij afnemers? De leden van de PvdA-fractie vragen of hiermee ook consumenten bedoeld worden? Wat moeten deze leden zich hierbij voorstellen? Welke gegevens zullen zij moeten leveren? Welke taken heeft de DTe tot nu toe niet op een goede wijze kunnen uitvoeren, zoals in de memorie van toelichting vermeld staat?
In artikel 7 van de richtlijn wordt gesproken over een aanbestedingsprocedure voor productiecapaciteit. De leden van de PvdA-fractie vragen wat er gebeurt indien niemand zich meldt voor een dergelijke aanbesteding. Noch in het wetsvoorstel, noch in de richtlijn wordt gesproken van een aanbesteding die leidt tot het toekennen van subsidie, zoals in de Wet Personenvervoer 2000. Indien echter geen sprake is van subsidiëring, maar tegelijkertijd wel van een tekort aan productiecapaciteit, dan wijst dit op een gebrek aan investeringsbereidheid bij de producenten. Deelt de regering de mening dat een aanbestedingsprocedure in een dergelijke situatie weinig zal toevoegen aan de investeringsbereidheid van de producenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt de regering dan de mening dat dit instrument weinig zal toevoegen?
Overweegt de regering een subsidie in stellen als alleen op die manier deelnemers in een aanbesteding kunnen worden verleid of kan TenneT dan beter zelf nieuwe productiecapaciteit aanleggen? Deze leden zien hier grote gevaren in voor de marktwerking, immers producenten zullen dan bij risicovolle investeringen achteroverleunen en wachten tot de overheid het doet of subsidieert. Is niet een veel betere aanpak, namelijk een marktconforme, als van alle producenten wordt verlangd dat zij een reservecapaciteit aanhouden van bijvoorbeeld 10% over een langere periode dan thans is geregeld, dus bijvoorbeeld 6 jaar vooruit?
Hebben de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen dat de juridisch eigenaar van het net voortaan de netbeheerder aanwijst? Het juridisch eigendom van het net bevindt zich bij een aantal energiebedrijven bij het leveringsbedrijf. Deelt de regering de mening dat dit ertoe kan leiden dat het leveringsbedrijf de netbeheerder aanwijst, wat nu precies niet de bedoeling is? Waarom wijst niet de regering, de landelijk hoogspanningsnetbeheerder of de DTe de netbeheerder aan? Deelt de regering de mening dat, lettend op het takenpakket van een netbeheerder zie artikel 16, de netbeheerder alle kenmerken heeft van een publieke organisatie met publieke taken? Zijn de Beleidsregels Aanwijzing Netbeheerders Elektriciteit en Gas nog steeds van kracht? Blijven deze ook onverkort en geheel bestaan na inwerkingtreding van deze wet? Waar in de Elektriciteitwet 1998 en de Gaswet vinden deze beleidsregels hun juridische basis?
De leden van de PvdA-fractie hebben dezelfde vragen als bij artikel 1. Deelt de regering de mening van prof. De Haan dat de hier gehanteerde definitie van economisch eigendom te onbepaald is? Kan de regering in dit kader ook ingaan op het gebruik van de onbepaalde lidwoorden in «een samenstel» en «een belang» en «enig risico van waardevermindering»? Deelt de regering de mening dat economisch eigendom en feitelijke beschikkingsmacht niet per definitie gelijkgesteld kunnen worden? Gaat het de regering in werkelijkheid niet juist om de feitelijke beschikkingsmacht of het recht van gebruik? Zo ja, hoe kan hieraan invulling worden gegeven?
Voorts valt het de leden van de PvdA-fractie op dat de activa op de balans van de netbeheerder horen te staan. Betekent dit, dat ook het net zelf op die balans behoort te staan en dus altijd in eigendom komt bij de netbeheerder? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met sale-and-lease back constructies met de VS? Is dit probleem inmiddels opgelost?
Indien het net op de balans van de netbeheerder geplaatst zal moeten worden, ligt het dan niet voor de hand dat een dergelijke belangrijke bepaling niet in de memorie van toelichting maar in de wet zelf moet worden opgenomen? Kan de regering hierop ingaan?
Op welke wijze wordt zeker gesteld dat het personeel ook in dienst zal zijn van de netbeheerder, en dat de netbeheerder niet afhankelijk is van inleen bij de moeder, en hoe wordt dit gewaarborgd in de verslaggeving? Welke bijdrage leveren de Beleidsregels Aanwijzing Netbeheerders Elektriciteit en Gas aan de totstandkoming van «vette netbeheerders», dus met eigen personeel, netwerken en andere benodigde activa?
Kan het economisch eigendom, in de definitie die de regering hanteert, worden overgedragen zoals in dit lid wordt gesteld? De leden van de PvdA-fractie betwijfelen of een «samenstel van belangen» kan worden overgedragen. Kan de regering hierop ingaan? Kan de regering ingaan op de juridische analyse van prof. De Haan over de deugdelijkheid van dit artikel en de opmerkingen over onteigening?
Hoe verhoudt dit artikel zich tot artikel 14 van de Grondwet en met het beginsel van de rechtszekerheid? Welk effect kan dergelijke losjes geformuleerde wetgeving hebben op het investeringsklimaat in Nederland? Kan Nederland het zich veroorloven internationaal bekend te komen staan als een land waar het eigendomrecht niet gerespecteerd wordt door de regering?
Is dit lid van dit artikel juist geformuleerd? De leden van de PvdA-fractie denken dat de waarde van het economisch eigendom eerder gerelateerd is aan het bedrijfsresultaat dan aan de opbrengst. Zien deze leden dit juist? Bovendien is het deze leden onduidelijk op welke wijze de opbrengst dan gerelateerd wordt aan de tegenprestatie. Wordt een netto contante waarde genomen? Of wordt de opbrengst over de laatste jaar als maatstaf genomen en waarmee wordt deze maatstaf dan vermenigvuldigd? Of wordt een andere methode gehanteerd? Deelt de regering de mening dat hier duidelijkheid over moet komen?
Is dit artikel wel echt waterdicht? De leden van de PvdA-fractie kunnen zich voorstellen dat een dochteronderneming van een handelaar wel kan worden aangewezen als netbeheerder. Dit is ook de feitelijke realiteit. Kan de regering hierop ingaan?
Vanuit de energiesector is veel kritiek gekomen op de eis dat het economisch eigendom van het net moet worden overgedragen aan de netbeheerder. In dit verband is door de Algemene Energie Raad een advies, getiteld «Net nog niet», uitgebracht. Als bijlage aan het advies is een uiterst kritisch advies afkomstig van prof. De Haan toegevoegd. De leden van de CDA-fractie willen graag van de regering een reactie ontvangen op het advies van prof. De Haan.
De leden van de PvdA-fractie hebben hier dezelfde vragen als hierboven met betrekking tot het economisch eigendom en de tegenprestatie. Waarom wordt de eigenaar van het net zo nadrukkelijk betrokken bij de aanwijzing van de nieuwe netbeheerder? Wat als de netbeheerder de eigenaar van het net is?
In het voorgestelde nieuwe artikel wordt de netbeheerder opgedragen maatregelen in overweging te nemen op het gebied van energiebesparing, vraagsturing en decentrale elektriciteitsproductie. De leden van de PvdA-fractie juichen dit toe. Deelt de regering de mening dat netbeheerders hiermee medeverantwoordelijk worden voor energiebesparing, vraagsturing en decentrale opwekking? Is dit niet weer een extra reden om veilig te stellen dat de netten niet in handen mogen komen van (bijvoorbeeld buitenlandse) productie- en leveringsbedrijven die belang hebben de verkoop van zoveel mogelijk grootschalig opgewekte stroom, en nadeel zouden ondervinden van decentrale opwekking? Zijn dit niet tegengestelde belangen die eveneens verdergaande unbundling noodzakelijk maken?
In lid 3 onderdeel g krijgt de netbeheerder de taak inlichtingen en gegevens te verzamelen, te analyseren en systematisch te bewerken. Is deze taak alleen voor de landelijk netbeheerder weggelegd of ook voor de decentrale netbeheerders? Is deze taak niet op te vatten als een publieke taak, aangezien hier de leveringszekerheid en voorzieningszekerheid in het geding zijn?
Dit artikel bepaalt dat afnemers met een vermogen groter dan 1 MW de mogelijkheid hebben het maken van een aansluiting op het net van een netbeheerder te laten verzorgen door derden op basis van een openbare aanbesteding. De beperking van 1 MW lijkt bij nader inzien overbodig. Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie zal deze beperking dan ook moeten vervallen. Is de regering hiertoe bereid? Het betreffende artikel lijkt uitsluitend te zien op het maken van aansluitingen. Hoe staat de regering tegenover uitbreiding van artikel 16c tot het maken, onderhouden en verwijderen van aansluitingen?
Hoe verhoudt lid 1 zich tot de APX als dochteronderneming van TenneT? In zekere zin treedt een deelneming van TenneT daarmee in concurrentie met leveringsbedrijven. Kan de regering hierop ingaan? Is het juist dat TenneT wordt ondergebracht in een concernstructuur, waarbij het netbeheer een ondergeschikte rol zal kunnen vervullen, wat weer kan leiden tot verminderde prioriteitsstelling en de mogelijkheid van kruissubsidies?
De regering stelt dat het voortaan niet meer uitmaakt waar in de TenneT-groep de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet juridisch-organisatorisch zal worden ondergebracht. De leden van de PvdA-fractie zetten hier grote vraagtekens bij. Betekent dit dat de vennootschap die netbeheerder wordt, een andere zal kunnen zijn dan de vennootschap die de regering oorspronkelijk heeft aangewezen?
Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat niet alleen gekeken moet worden naar leveringsonderbrekingen, maar ook naar spanningskwaliteit, waaronder spanningvariatie en frequentie? Moeten de minimumnormen waaraan de betrouwbaarheid en spanningskwaliteit moeten voldoen, niet beter in de wet opgenomen worden? Zal aan de kwaliteitsregulering geen compensatieregeling moeten worden verbonden?
Hoe verhoudt dit artikel, eerste lid onderdeel b zich tot artikel 17a, vierde lid? Staat hier niet twee keer hetzelfde, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?
De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet voor de hand ligt dat de klachtenprocedure wordt getoetst door DTe, waarbij DTe die procedure ook moet goedkeuren? Wat voor soorten klachten worden er in de praktijk bij netbeheerders ingediend, anders dan stroomstoringen?
Hoe vaak wordt in de praktijk gebruik gemaakt van aanbesteding van de aanleg van energie-infrastructuur? Wat voor soort bedrijven houden zich bezig met de aanleg van energie-infrastructuur? De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of de netbeheerders deze kennis zelf niet in huis hebben. Zo nee, waarom niet?
Waarin verschilt een kwaliteitsbeheersingssysteem, zoals bedoeld in dit artikel, met de kwaliteitsindicatoren van artikel19a? Wat betekent «om het jaar» eens in de twee jaar? Verdient het niet de voorkeur, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dit duidelijker in de wettekst te vermelden?
Wat kunnen in de praktijk de redenen zijn transport te weigeren en hoe vaak komt dit voor? Wat gebeurt er met stroom die niet kan worden getransporteerd, zo willen de leden van de PvdA-fractie weten.
Aan welke tegemoetkoming bij leveringsonderbreking moet worden gedacht? Zou behalve de duur en de frequentie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, de tegemoetkoming niet ook gerelateerd moeten zijn aan de reële schade? Hoe denkt de regering over een verbod op vrijwaringclausules voor de schade van stroomonderbrekingen? En hoe denkt de regering over een verbod op het afsluiten van verzekeringen voor de schade van stroomonderbrekingen? Hoe verhoudt de «tegemoetkoming» zoals bedoeld in dit artikel zich tot de in de toelichting op dit artikel genoemde «schadeloosstelling»?
Wie krijgt precies voorrang op wie en waarom`zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Tijdens de evaluatie van de Elektriciteitswet 1998 heeft de regering aangegeven, zo merken de leden van de CDA-fractie op, dat een aansluiting door de netbeheerder binnen een redelijke termijn moet worden gerealiseerd. Voorgesteld wordt in dit artikel, door toevoeging van een nieuw lid expliciet te bepalen dat een aansluiting binnen een redelijke termijn moet zijn gerealiseerd. Hoe staat de regering tegenover dit voorstel?
TenneT heeft onder meer tot taak de balans in het elektriciteitsnet te handhaven. Hiertoe is het systeem van programmaverantwoordelijkheid (PV) in het leven geroepen. Dit systeem gaat uit van programma's waarin producenten en verbruikers van te voren opgeven hoeveel elektriciteit zij voornemens zijn over het elektriciteitsnet te transporteren. Bij afwijking van de opgegeven hoeveelheid te transporteren elektriciteit wordt bij de betreffende afnemer een boete in rekening gebracht. Dit systeem van PV werkt bijzonder nadelig uit voor producenten van veelal duurzame elektriciteit die beschikken over niet regelbare productiemiddelen, zoals zonnecellen en windturbines. Vanuit een oogpunt van stimulering van productie van duurzame elektriciteit is het wenselijk, naar de mening van de leden van de CDA-fractie, voor deze problematiek een oplossing te zoeken. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat producenten van niet regelbare productiemiddelen niet langer worden afgerekend op basis van vooraf ingediende programma's, maar op basis van een zogeheten productieprofiel. Hoe staat de regering tegenover deze oplossing?
In welke mate wordt de landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit nu in de praktijk benut, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de PvdA-fractie zetten grote vraagtekens bij het schrappen van artikel 33, waarmee ook het overleg tussen de netbeheerders en de representatieve organisaties geschrapt wordt. Kan de regering aangeven wat de noodzaak hiervan is? In de toelichting wordt verwezen naar het tweede lid van artikel 26. Kan de regering dit toelichten?
Hoe verhoudt dit zich tot artikel 41 lid 4, waar wel sprake is van overleg met de gezamenlijke netbeheerders en representatieve organisaties? Waarom wel overleg over de kwaliteitsterm q en niet over de voorwaarden en tarieven? Kan de regering ingaan op de argumenten van VNG, Pawex, VEMW, LTO, de Vereniging van Afvalbedrijven en EnergieNed?
In dit artikel 33 is bepaald dat de gezamenlijke netbeheerders overleg moeten voeren met representatieve organisaties van netgebruikers over de voorstellen m.b.t. de door de directeur van de DTe vast te stellen tarieven en voorwaarden voor toegang tot het elektriciteitsnet. Bij de vaststelling van de door de gezamenlijke netbeheerders ingediende voorstellen moet de directeur van de DTe op grond van artikel 36 lid 1 aanhef en onderdeel a Elektriciteitswet 1998 uitdrukkelijk rekening houden met de uitkomsten van dit overleg. In het voorliggende wetsvoorstel wordt artikel 33 Elektriciteitswet 1998 zonder nadere toelichting geschrapt. Welke redenen liggen aan het vervallen van dit artikel ten grondslag, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Uit de reacties van de verschillende marktpartijen komt naar voren dat het overleg (gebruikersplatform elektriciteitsnetten) goed zou functioneren. In dit verband wordt door marktpartijen gewezen op de recentelijk door de directeur van de DTe vastgestelde Meetcode. Tegen deze achtergrond bezien vernemen de leden van de VVD fractie graag welke noodzaak de regering ziet voor het afschaffen van het overleg.
De regering kent zich middels artikel 26b de bevoegdheid toe, bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de inhoud van de tariefstructuren en voorwaarden. Netbeheerders en representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt hebben slechts de mogelijkheid hun zienswijze hierop te geven. Het huidige artikel 33, waarin de huidige inspraak en rechtsbescherming van netgebruikers wordt geregeld, wordt afgeschaft. De GroenLinks-fractie vindt het een vreemde gang van zaken om de rechtsbescherming van netgebruikers af te zwakken en vraagt wat hierbij de overwegingen zijn en waarom het huidige systeem van inspraak door netgebruikers (blijkbaar) niet functioneert?
Kan de regering toelichten waarom in artikel 33 het overleg met netbeheerders en representatieve organisaties geschrapt is en in artikel 41 ditzelfde overleg met netbeheerders en representatieve organisaties wél gehandhaafd blijft? Hoe vaak zal dit overleg plaatsvinden?
Kan de regering ingaan op de wijze waarop q zal worden berekend? De toelichting is volgens de leden van de PvdA-fractie hier niet duidelijk genoeg over. De kwaliteitsterm q zal voor iedere netbeheerder afzonderlijk worden vastgesteld. Kan dit niet leiden tot rechtsongelijkheid, vermeende concurrentieverstoring en bezwaarprocedures? Wat betekent «gelijkwaardigheid in doelmatigheid» in onderdeel 2? Waarom wordt q voor ten minste 3 jaar vastgesteld? Is dit niet veel te lang? Immers, de betrouwbaarheid zal in de tussentijd snel kunnen veranderen, ook als de omstandigheden genoemd in lid 5 niet optreden.
Hoe verhoudt de geschillenregeling van dit artikel zich tot de klachtenregeling van artikel 19d? Waarom is de beslissing van de directeur van de DTe bindend, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?
Welke overeenkomsten en welke verschillen zijn er met de boetes en dwangsommen in de financiële toezichtwetgeving en de telecommunicatie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de PvdA-fractie juichen de komst van de stroometikettering zeer toe. Deze leden zijn echter van mening dat de informatie over de brandstofmix gedetailleerder moet dan de brandstofmix van het totale bedrijf. Deze leden denken aan een brandstofmix per afnemersgroep, zodat de consument tot een effectieve vraagsturing kan komen. De groep groene stroomafnemers is immers een geheel andere dan die van de gewone grijze stroomafnemers en verwarring van hun brandstofprofielen moet worden voorkomen. Deelt de regering deze mening?
Hebben de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen dat inmiddels 2,2 miljoen huishoudens zijn aangesloten op groene stroom? Is het juist dat dit om en nabij eenderde van het totaal aantal huishoudens is? Is het tevens juist dat van de in Nederland geproduceerde stroom zo'n 2.5% duurzaam is? Hoe verhouden deze cijfers zich tot elkaar? Is duurzame stroom wel echt duurzaam? In welke mate mogen Joint Implementation projecten worden meegeteld? Welke gedeelte van de import is duurzaam en wie houdt daarop toezicht?
De strekking van dit artikel lijkt naar de mening van de leden van de VVD fractie te zijn dat er slechts één netbeheerder kan zijn voor het landelijke gastransportnet (Gasunie). Betekent dit dat wanneer een andere investeerder een eigen pijpleiding(systeem) wil aanleggen, deze gedwongen is het beheer over zijn leidingen over te dragen aan die ene (Gasunie) netbeheerder? Dit zal concurrerende investeringen in landelijke pijpleidingen ontmoedigen, zo niet onmogelijk maken. Is dit niet in conflict met het principe van «vrijheid van pijpleiding aanleg»? Moet het dan niet mogelijk zijn om toch meerdere netbeheerders aan te wijzen voor landelijke gastransportnetten? Te meer daar dit ook mogelijk is voor de distributiebedrijven, opslaginstallaties en LNG installaties.
Volgens dit artikel mag de meerderheid van de leden van de Raad van Commissarissen van de beheerder van het landelijke gastransportnet direct noch indirect een binding hebben met een rechtspersoon die de productie, aankoop of levering van gas of elektriciteit verricht of met een aandeelhouder van die rechtspersoon. Wat is de definitie van «direct noch indirect»? Deze bepaling lijkt het vinden van geschikte en gekwalificeerde kandidaten voor deze posities toch zeer te bemoeilijken, zo niet onmogelijk te maken zo merken de leden van de VVD-fractie op. Kan hier niet beter een formulering zoals in de tweede gasrichtlijn worden genomen: »mag de meerderheid geen deel uitmaken van bedrijfsstructuren die direct of indirect verantwoordelijk zijn voor het dagelijkse beheer van de productie, distributie en levering van aardgas«?
Voorts dient de netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijke gastransportnet, te beschikken over het economisch eigendom van het gastransportnet. Waarom vindt de regering het nodig een dergelijke, verstrekkende, bepaling op te nemen? Dit wordt niet vereist door de tweede richtlijn. Hiermee wordt aan aandeelhouders van het bedrijf de zeggenschap ontnomen over haar belangrijkste assets. Dit lijkt hen schadelijk te zijn voor het investeringsklimaat in Nederland, vooral vanuit de optiek van buitenlandse bedrijven. Zijn er niet voldoende overige bepalingen in het wetsvoorstel die misbruik van het net voor de eigen handelsactiviteiten uitsluiten?
Volgens dit artikel kan de regering een netbeheerder opdragen voorzieningen te treffen teneinde zeker te stellen dat het transport van gas in voldoende mate plaats vindt. Dit betekent, zoals ook aangegeven in de memorie van toelichting, dat deze investeringsverplichting in het vervolg ook voor de Gasunie zal gaan gelden. Gezien de negatieve invloed die een investeringsverplichting heeft op het Nederlandse investeringsklimaat vragen de leden van de VVD fractie of het nodig is een dergelijke formele bevoegdheid op te nemen voor een bedrijf dat (mede) gefinancierd wordt met privé kapitaal? Welke aanleiding is er, gelet op de solide historie van de Gasunie op het gebied van leveringszekerheid, om te veronderstellen dat noodzakelijke investeringen in het netwerk achterwege zullen blijven zonder deze bevoegdheid? Is het dan niet beter de eigenaren van het bedrijf, binnen het wettelijke kader, zelfstandig investeringsbeslissingen te laten nemen op basis van de normale, objectieve criteria die investeerders daarvoor aanleggen?
In de Gaswet is niet voorzien in een systeem van overleg tussen de gezamenlijke netbeheerders en representatieve organisaties over technische voorwaarden. Artikel 11 Gaswet voorziet er in dat netbeheerders voorstellen voor technische voorwaarden ter beoordeling overleggen aan de directeur van de DTe. Vervolgens worden deze voorstellen, met inachtneming van de aanwijzingen van de directeur van de DTe, door de netbeheerders vastgesteld. De in artikel 11 Gaswet bedoelde voorstellen regelen naar de mening van de leden van de VVD-fractie inhoudelijk soortgelijke onderwerpen als in de Elektriciteitswet 1998, zoals een «meetcode» en aansluitvoorwaarden. Waarom is in dit artikel niet voorzien in een procedure waarbij representatieve organisaties een uitdrukkelijke rol is toegekend, zoals dit wel is geschied in de Elektriciteitswet 1998? Waarom is er niet voor gekozen een «Meetcode» gas in de wet op te nemen?
Artikel 18, 18a tot en met 18h
In dit artikel worden twee verschillende toegangsregimes voorgeschreven voor enerzijds al bestaande gasopslaginstallaties (Norg, Grijpskerk en Alkmaar) en eventuele nieuw te bouwen gasopslaginstallaties. Voor de bestaande blijft het systeem van «gereguleerde» toegang van kracht en voor nieuwe geldt een licht regime van onderhandelde toegang. Dit verschil wordt gemotiveerd naar de mening van de leden van de VVD-fractie op basis van een vooronderstelde economische machtspositie van de bestaande gasopslaginstallaties (art 18, lid2). Zou niet in principe hetzelfde (onderhandelde) toegangsregime voor alle opslaginstallaties moeten gelden? Worden hier niet die partijen die in het verleden al grote investeringen in opslaginstallatie hebben gedaan «gestraft» door het opleggen van een gereguleerd toegangsregime? Is het niet vreemd om iets wat eigenlijk op basis van de mededingingswet zou moeten worden geconstateerd, namelijk het al dan niet hebben van een economische machtspositie, hier per definitie vast te leggen? Is het niet verstandiger en beter voor het stimuleren van investeringen in nieuwe opslaginstallaties om hier de markt gewoon zijn werk te laten doen en adequate mededinging te blijven veiligstellen via het toepassen, waar nodig, van de mededingingswet? Er kan dan volstaan worden met enkel artikel 18g (verplichting tot onderhandelen over toegang met degenen die daarom verzoeken).
In dit artikel wordt geregeld dat de regering ontheffingen kan verlenen van het toepasselijke reguleringsregime, voor zover dit nodig is om de aanleg van de betreffende gasinfrastructuur, zoals een grensoverschrijdend gasnet, mogelijk te maken. Op grond van de voorgestelde wetstekst zal het ook mogelijk zijn dat een netbeheerder een beroep op dit artikel kan doen. De leden van de CDA-fractie achten dit onwenselijk, aangezien het tot de taken van een gasnetbeheerder behoort om netten aan te leggen. De mogelijkheid tot ontheffing dient daarom te worden beperkt tot marktpartijen, niet zijnde netbeheerders. Is de regering bereid het wetsvoorstel in deze zin aan te passen. De regering wordt verzocht een nadere toelichting te geven op de voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verleend.
Samenstelling:
Leden: Crone (PvdA), Hofstra (VVD), Voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (CU), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GL), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming (VVD).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GL), Weekers (VVD), De Vries (CDA), van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van den Brand (GL), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), De Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), De Grave (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA) en Szabó (VVD).
Energeia nieuws 29 januari 2004: Opmerkingen van de heer Arend Hermans tijdens het door Eneco georganiseerde congres, woensdag 28 januari 2004.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29372-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.