29 372
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/54/EG, (PbEG L 176), verordening nr. 1228/2003 (PbEG L 176) en richtlijn nr. 2003/55/EG (PbEG L 176), alsmede in verband met de aanscherping van het toezicht op het netbeheer (Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer)

nr. 75
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2008

Tijdens de behandeling van de Wijziging Gaswet en Elektriciteitswet op 30 januari jl. (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 47, blz. 3536–3541) verzocht u mij een onderzoek te doen naar de wijze waarop voorschotnota’s tot stand komen. Dit vanwege het feit dat er klachten zouden zijn over te hoge voorschotbedragen die door energiebedrijven gehanteerd zouden worden en onvrede over het rentevoordeel dat dat voor die bedrijven zou opleveren. Ik heb u toegezegd de NMa een onderzoek te laten uitvoeren om te bekijken of er sprake is van structureel te hoge voorschotten in de afgelopen 24 maanden en zo ja, of een systeem van rentevergoeding een oplossing zou kunnen bieden. Hierbij informeer ik u over de conclusies van dit nu afgeronde onderzoek1.

De volgende vragen hebben centraal gestaan in het onderzoek:

• Hoe komen de voorschotten tot stand die energieleveranciers in rekening brengen aan hun afnemers?

• Wat is over de afgelopen 24 maanden per maand het saldo geweest van verbruikte energie en betaalde voorschotten bij de energieleveranciers? Is er sprake van een normaalverdeling waarbij het hoogste percentage klanten geringe saldo’s heeft bij de jaarafrekening?

• Welke richtlijnen hanteren de leveranciers voor het aanpassen van de hoogte van voorschotnota’s op verzoek van klanten? Verzoeken klanten veelal om verhoging of verlaging van de voorschotnota’s?

• Hoe ziet de analyse van de signalen die over dit onderwerp binnenkomen bij ConsuWijzer eruit?

De belangrijkste bevindingen van de NMa zijn:

• De berekeningsmethode die energieleveranciers toepassen voor het vaststellen van de voorschotnota’s wordt gekenmerkt door een non-discriminatoir en objectief karakter, rekening houdend met de meest actuele meterstanden per klant, met als doelstelling om bij de jaarrekening een saldo van nul euro te benaderen.

• Een analyse van de jaarrekeningen van de afgelopen 24 maanden toont aan dat voor een groot deel van de klanten geldt dat er weinig geld hoeft te worden verrekend bij de jaarrekening. Het gemiddelde bedrag dat wordt terugontvangen door klanten was in 2006 slechts € 4,–. In 2007 was dit bedrag aanmerkelijk hoger, maar dit is te verklaren uit de zachte winter waardoor er veel minder gasverbruik was ten opzichte van het langjarig gemiddelde. Als 2007 een «gemiddelde» winter zou hebben gehad, dan zou het totaal saldo van de jaarrekeningen net zoals in 2006 een gering bedrag zijn geweest. Deze bevindingen sluiten dus aan bij de doelstelling van de berekenmethode voor de voorschotnota’s om zo min mogelijk te hoeven verrekenen bij de jaarrekening.

• Leveranciers ontvangen bijna net zoveel verzoeken tot verhoging van voorschotnota’s als verzoeken tot verlaging, zelfs iets meer verzoeken tot verhoging. Verzoeken tot verlaging worden zonder uitzondering altijd gehonoreerd indien de verlaging maximaal 10% is. Bij grotere verlagingverzoeken is het uitgangspunt ook dat dit in principe altijd wordt gehonoreerd, maar gelden bij de meeste leveranciers wel zwaardere procedurele eisen.

• Analyse van de signalen over energie die bij ConsuWijzer binnenkomen wijst geenszins op structurele problemen met betrekking tot voorschotnota’s. Over de hoogte van voorschotnota’s komen weinig signalen binnen bij ConsuWijzer. De signalen die betrekking hebben op voorschotnota’s hebben meestal een relatie met problemen met meterstanden.

De belangrijkste conclusie die ik trek uit de rapportage van de NMa, is dat klanten die niet tevreden zijn over de hoogte van hun voorschotbedrag dit over het algemeen zonder probleem kunnen laten wijzigen. Opvallend is dat er door klanten zelfs iets meer verzoeken tot verhoging van het voorschotbedrag worden gedaan dan verzoeken tot verlaging. De NMa constateert in dat verband dat in de praktijk veel consumenten de situatie willen voorkomen waarin moet worden bijbetaald op het moment dat zij de jaarrekening ontvangen.

Ik sluit me aan bij de conclusie van de NMa dat er op basis van de onderzoeksresultaten geen aanleiding is om in te grijpen in de totstandkoming van voorschotnota’s. Het beleid van de energieleveranciers is erop gericht, zo blijkt uit het onderzoek, om bij de jaarrekeningen zo min mogelijk te hoeven verrekenen. Daarnaast hebben consumenten voldoende mogelijkheden om zelf de voorschotnota aan te passen.

Een systeem van rentevergoeding is mijns inziens dan ook niet gepast. Het zou bijvoorbeeld bij koude winters in de hand werken dat veel consumenten extra geld (de rente) moeten bijbetalen met alle mogelijke betalingsproblemen van dien.

Met de introductie van de slimme meter wordt in de nabije toekomst een effectievere oplossing geboden om de voorschotbedragen nog beter af te stemmen op het werkelijk verbruik.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven