29 372
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/54/EG, (PbEG L 176), verordening nr. 1228/2003 (PbEG L 176) en richtlijn nr. 2003/55/EG (PbEG L 176), alsmede in verband met de aanscherping van het toezicht op het netbeheer (Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer)

nr. 74
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 oktober 2008

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken naar aanleiding van de brief van 12 september 2008 inzake resultaten onderzoek naar afwijkingen in meting gasverbruik bij kleinverbruikers (Kamerstuk 29 372, nr. 73).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 oktober 2008.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

Adjunct-griffier van de commissie,

De Veth

Inhoudsopgave blz.

I.Vragen en opmerkingen vanuit de fracties:2
 – Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA2
 – Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP2
   
II.Reactie van de minister van Economische Zaken3

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de brief van de regering betreffende het functioneren van de gasmeter.

De grote leveranciers houden bij de tariefstelling rekening met de meetwinsten? Hoe zit dat met alle andere leveranciers? Betalen consumenten daar wel te veel? Zo ja, wat gaat de regering of de NMa daar aan doen?

Uit het onderzoek kwam een meetwinst van 3,25% (bij 15 graden). Echter de energiebedrijven verdisconteren in hun tarief slechts een meetwinst van 1,5%. Waarom moeten de consumenten opdraaien voor de 1,75% aan lekverliezen, als deze worden veroorzaakt door zaken als leegstand en fraude?

Een deel van de consumenten, namelijk diegenen waarbij de meter in een kamer staat waar het veel warmer is dan 7 graden, betaalt nu door het uitzettingseffect te veel. Kan de regering met 100% zekerheid stellen dat bij een meter, die in een omgeving met kamertemperatuur (bijvoorbeeld 20 graden) staat, ook in het uiterste geval slechts 10 euro per jaar te veel betalen? Is het juist dat er eigenlijk sprake is van een herverdeling van arm naar rijk, waarbij de flats betalen voor de huizen?

Aan welke prikkels wordt gedacht als het gaat om het beperken van de lekverliezen?

Wanneer is de uitvoeringsregelgeving voor de eisen aan de slimme meter te verwachten?

Fractie van de SP

De SP-fractie heeft met interesse kennis genomen van de onderzoeksresultaten naar het functioneren van gasmeters en de reactie van de minister hierop. Zij onderschrijven het standpunt van de minister dat het ongewenst is dat de gasmeters meer (of minder) verbruik aangeven dan daadwerkelijk is verbruikt. De SP-fractie heeft nog wel een aantal vragen over de oplossingsrichtingen van de minister.

De leden vragen zich allereerst af of de minister heeft overwogen om de methode voor temperatuurcorrectie te differentiëren naar het soort woning (laagbouw of hoogbouw). Kan de minister aangeven waarom hier niet voor is gekozen?

De minister geeft aan dat de kosten voor technische temperatuurcorrectie 5 tot 10 euro per meter bedragen. Waarop zijn deze kosten gebaseerd en zijn dit kosten voor een aanpassing van de huidige balgenmeters of voor de slimme meters?

De minister geeft aan dat met een temperatuurcorrectie de energiebelastingkosten voor consumenten omlaag gaan. Dit houdt in dat (sommige) huishoudens op dit moment te veel energiebelasting betalen. Kan de minister aangeven hoeveel een gemiddelde energiegebruiker jaarlijks te veel betaalt aan energiebelasting?

Daarnaast rijst de vraag welke gevolgen het toevoegen van technische temperatuurcorrectie op de uitvoeringsregelgeving voor de slimme meters heeft op de levensduur en de installatie- en aanschafkosten van deze meter.

II. REACTIE VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Hierbij treft u de antwoorden aan op vragen die zijn gesteld door de fracties van de PvdA en de SP in het verslag van een schriftelijk overleg, vastgesteld op 2 oktober 2008, naar aanleiding van mijn brief over de resultaten van het onderzoek naar afwijkingen in de meting van gas bij kleinverbruikers (29 372, nr. 73).

De leden van de PvdA vroegen of andere leveranciers dan de grote ook rekening houden met het gegeven van meetwinsten en of die klanten dan wel teveel betalen. De NMa heeft specifiek onderzoek gedaan bij de grootste leveranciers omdat daarmee 85% van de markt wordt afgedekt. De uitkomsten van dat onderzoek zijn derhalve representatief voor de gehele markt. Uit het onderzoek komt naar voren dat de concurrentiedruk en de relatief lage winstmarges op de leveringstarieven voor gas een rol spelen bij de vaststelling van de tarieven. Daarbij baseren kleinere leveranciers hun leveringstarief veelal op dat van de voornaamste concurrenten. Vaak wordt het tarief gelijk gesteld aan of een bepaald bedrag per m3 lager gesteld dan het tarief van concurrenten. Daarmee geven deze prijsvolgers impliciet – door «koppeling» van de tarieven aan de tarieven van de grootste leveranciers – de meetwinst terug aan de consument. Op basis van de onderzoeksresultaten van de NMa concludeer ik derhalve dat de gerealiseerde brutomarge bij andere leveranciers dan de grote drie niet per definitie hoger zal zijn omdat het leveringstarief dichtbij (en vaak onder) het tarief van de concurrenten zal liggen. De conclusies met betrekking tot de financiële consequenties voor kleinverbruikers gelden dus generiek.

Vervolgens hadden de leden van de PvdA enkele vragen in het kader van zogenaamde lekverliezen. De financiële gevolgen van deze inefficiënties worden afgewenteld op de consument. De financiële gevolgen kunnen al naar gelang het jaarlijkse verbruik oplopen tot enkele tientjes per huishouden. Daarbij is het zo dat kleinverbruikers met de hoogste rekening het meest bijbetalen aan deze socialisering en de kleinverbruikers met lage energiekosten het minst. Naar de mening van de NMa is het niet ongebruikelijk dat consumenten betalen voor inefficiënties in het productieproces. In het productieproces van andere goederen dan gas treden ook verliezen op. De consument zal ook in die gevallen uiteindelijk betalen voor de verliezen die in het productieproces optreden. Ook bij elektriciteit worden verliezen gesocialiseerd – dat wil zeggen dat de lasten worden uitgesmeerd over alle afnemers – via de transporttarieven. De reden hiervan is dat het gaat om situaties waarbij er eenvoudigweg geen individuele partij is om de rekening naar toe te sturen. Wel ongebruikelijk is dat er in de huidige werkwijze rond de verrekening van gas weinig of geen directe prikkels lijken te zijn om (administratieve) lekverliezen te reduceren. De «vergoeding» voor netverliezen vindt plaats via het leveringstarief, terwijl de sleutel tot het opsporen en elimineren van (administratieve) verliezen eerder bij de netbeheerders ligt. Vandaar dat er, in overleg met de sector, gekeken moet worden welke systematiek gehanteerd zou moeten worden, zodat de totale kosten van (administratieve) verliezen op korte termijn kunnen worden gereduceerd. De Energiekamer neemt hiertoe het initiatief.

De leden van de PvdA vroegen ook of het juist is dat er eigenlijk sprake is van een herverdeling van arm naar rijk, waarbij flats betalen voor de huizen. Zoals ik in mijn brief van 12 september heb aangegeven, is er sprake van kruissubsidiëring tussen categorieën afnemers. Hoe deze herverdeling precies uitvalt, is niet eenduidig te bepalen, temeer omdat de scheidslijn van positieve en negatieve financiële effecten niet zozeer tussen hoog- en laagbouw loopt, maar veeleer tussen huizen met een verwarmde respectievelijk een onverwarmde meterkast. Beide varianten komen voor binnen hoogbouw en binnen laagbouw. Er zijn dus ook huishoudens in hoogbouw die te weinig betalen door herverdeling van meetwinst. Bovendien dragen bij de socialisering van (administratieve) lekverliezen bewoners van laagbouw de zwaarste lasten. Op basis van CBP cijfers kan ervan worden uitgegaan dat bewoners van vrijstaande of geschakelde laagbouw over het algemeen een hoger energieverbruik kennen dan flatbewoners. Uitmiddeling van lekverliezen leidt ertoe dat consumenten met een hoge energierekening meer bijdragen aan die kosten dan consumenten met een lage energierekening. Dat betekent dat hier juist gesproken kan worden over een herverdeling van rijk naar arm.

In antwoord op de vraag van de PvdA wanneer de uitvoeringsregelgeving voor de eisen aan de meter is te verwachten is de verwachting dat de voorhangprocedure van de betreffende AMvB nog dit kwartaal zal plaatsvinden.

De leden van de SP vroegen of de Minister heeft overwogen om de methode temperatuurcorrectie te differentiëren naar soort woning (laagbouw of hoogbouw) en waarom hier niet voor is gekozen. Een dergelijke differentiatiemethode is inderdaad als optie bekeken. De (administratieve) lasten van een dergelijke methode zouden echter zeer groot zijn. Afhankelijk van hoe nauwkeurig de categorisering naar soort woning zou geschieden zou van grote aantallen aansluitingen in Nederland bijvoorbeeld bepaald moeten worden wat de situering van de meterkast is en hoe lang de aanvoerleidingen zijn. Dat impliceert dat voor al deze aansluitingen een separate schouw zou moeten plaatsvinden. En zelfs in dat geval zouden veel aannames gedaan moeten worden met de daarbij behorende onnauwkeurigheid. Een bepaalde mate van kruissubsidiëring zou dan nog steeds blijven bestaan. Met de invoering van de slimme gasmeter ontstaat een mogelijkheid om het probleem in één keer structureel op te lossen. Opgemerkt dient te worden dat er voor de tijd totdat de slimme meter overal is ingevoerd er wel een aanpassing van de administratieve correctiemethode in de Meetvoorwaarden Gas – RNB komt. Hierin wordt dus niet gedifferentieerd naar type woning.

Voorts vroeg de SP-fractie waar de kosten van 5–10 euro op zijn gebaseerd en of dit kosten betreft voor aanpassing van de balgenmeters of voor de slimme meter. De inschatting van de kosten is gebaseerd op een informele rondgang langs een aantal leveranciers van de bedoelde techniek. De genoemde kosten zijn de meerkosten als de techniek voor temperatuurcorrectie «in de fabriek» wordt ingebouwd in de meter. De bedoelde kosten betreffen dus niet installatiekosten in het geval de techniek voor temperatuurcorrectie achteraf wordt «bijgeplaatst» in geïnstalleerde balgenmeters. Dat laatste vereist een ingrijpende aanpassing van de hardware die relatief kostbaar is.

De Minister werd ook verzocht aan te geven hoeveel een gemiddelde energiegebruiker jaarlijks teveel betaalt aan EB. Omdat de energiebelasting is gekoppeld aan het aantal gemeten kubieke meters gas, leidt de geconstateerde gemiddelde afwijking van 3.25% tot 3.25% hogere uitgaven aan energiebelasting. Door temperatuurcorrectie leidt een lager gemeten gebruik tot een evenredige verlaging van de uitgaven van afnemers aan energiebelasting.

Tenslotte vroegen de leden van de SP naar de gevolgen van technische temperatuurcorrectie voor de levensduur en installatie- en aanschafkosten van de slimme meter. Het aspect van de meerkosten is hierboven reeds aan de orde gekomen. De toepassing van balgengasmeters met ingebouwde temperatuurcorrectie vindt in Nederland op zeer beperkte schaal en in het buitenland op grotere schaal al een groot aantal jaren plaats. Op basis van die praktijkervaring is gebleken dat de kwaliteit (nauwkeurigheid en betrouwbaarheid) vergelijkbaar is met die van de «gewone» balgengasmeters zonder temperatuurcorrectie. Over de toepassing van temperatuurgecorrigeerde gasmeters in een elektronische uitvoering zijn voor wat betreft nauwkeurigheid en betrouwbaarheid nog geen ervaringscijfers bekend. Deze meters worden sinds kort op de markt gebracht. De temperatuurcompensatie in deze elektronisch uitgevoerde meters is een extra meetfunctionaliteit, waarbij vooralsnog niet uitgesloten kan worden dat dit kan leiden tot extra storingen en/of uitval van deze meters. De uitvoeringsregelgeving die in voorbereiding is stelt slechts functionaliteiteisen en heeft geen betrekking op de technische keuzes die de netbeheerders zelf kunnen maken.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA) en De Rouwe (CDA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Blom (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Vacature (algemeen), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Uitslag (CDA).

Naar boven