29 372
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/54/EG, (PbEG L 176), verordening nr. 1228/2003 (PbEG L 176) en richtlijn nr. 2003/55/EG (PbEG L 176), alsmede in verband met de aanscherping van het toezicht op het netbeheer (Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer)

nr. 72
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 oktober 2007

In het voorjaar van 2007 heeft de heer Van Putten van AnMar Research Laboratories een onderzoek gepubliceerd, waarin wordt gesteld dat gasmeters onnauwkeurig meten en dat een standaard volumeherleidingsfout wordt gemaakt. Dat leidde tot de vraag of de Nederlandse consument onredelijk wordt benadeeld. Zoals toegezegd tijdens het vragenuurtje in uw Kamer van 2 april 2007, heb ik DTe gevraagd hiernaar onderzoek te doen. Zoals nader toegelicht in mijn antwoord van 10 augustus jl. op vragen van het lid Zijlstra (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2006–2007, nr. 2337) zal ik u in twee fasen informeren over de resultaten van dit onderzoek. Bijgaand treft u een tussenrapportage aan met voorlopige conclusies1. Daarbij wil ik benadrukken dat deze conclusies nog nader moeten worden getoetst en dat pas begin 2008 vastgesteld kan worden of deze conclusies onveranderd kunnen blijven. Ook een eindoordeel kan pas dan worden gegeven.

In het kader van bovengenoemde problematiek is een meettechnisch onderzoek uitgevoerd door Kiwa Gas Technology en een leveranciersonderzoek door DTe.

Tussentijdse bevindingen meettechnisch onderzoek

Belangrijkste conclusies zijn:

1) dat de gastemperatuur door expansie, zoals verwacht, in sommige gevallen kan afwijken van de standaard gehanteerde 7 graden correctiemethode;

2) dat de onnauwkeurigheid van balgengasmeters ruim binnen de ijkwettelijke grenzen valt en kleiner is dan in het onderzoek van de heer Van Putten wordt gesteld.

Een laboratoriumonderzoek heeft uitgewezen dat de gastemperatuur door warmte-uitwisseling met de omgeving kan afwijken (van 1 tot 6%) van de temperatuur zoals gehanteerd in de zevengradenmethode voor volumeherleiding. Dit heeft vervolgens invloed op de hoeveelheid gemeten gas door de gasmeter van een kleinverbruiker.

Dit komt overeen met de bevindingen van de heer Van Putten. De verschillen zijn mede afhankelijk van de woonsituatie (bij hoogbouw is de afwijking groter dan bij laagbouw). In de komende maanden wordt een veldonderzoek uitgevoerd, waar deze effecten nader onderzocht en getoetst zullen worden. Op basis hiervan kan DTe in haar definitieve rapportage uitspraken doen over de omvang van de afwijking ten gevolge van gasexpansie.

Verder heeft onderzoek aangetoond dat balgengasmeters een bepaalde onnauwkeurigheid hebben die echter ruim binnen de ijkwettelijke nauwkeurigheidsgrenzen valt. De door Kiwa GasTec vastgestelde afwijkingsmarge is kleiner dan de heer Van Putten in zijn onderzoek stelt.

Tussentijdse bevindingen leveranciersonderzoek

Belangrijkste conclusies zijn:

1) dat het huidige leveringstarief per kuub lager wordt vastgesteld omdat de gevolgen van gasexpansie sinds de liberalisering van de markt worden verdisconteerd in de prijzen. De brutomarge staat immers onder druk van concurrentie;

2) de stelling dat de Nederlandse consument 350 miljoen euro per jaar teveel betaalt, wordt daarmee vooralsnog verworpen.

Op grond van haar onderzoek onder leveranciers heeft DTe geconstateerd dat vergunninghouders bekend zijn met gasexpansie. De zogenoemde «meetwinst» die hierdoor ontstaat, ligt volgens vergunninghouders tussen de 1% en 1,7%. Deze percentages zijn echter schattingen, gebaseerd op cijfers van voor de liberalisering. DTe heeft vooralsnog geen inzicht in de exacte omvang van de meetwinst en kan als zodanig deze percentages niet verifiëren. In de komende maanden wordt nader onderzoek verricht hiernaar.

Bij het inkopen van gas kunnen vergunninghouders geen rekening houden met gasexpansie. De meetwinst die ontstaat als gevolg van gasexpansie wordt echter wel verdisconteerd in het leveringstarief (als onderdeel van de brutomarge). Dit betekent dat het leveringstarief op een lager niveau wordt vastgesteld dan wanneer geen sprake zou zijn van meetwinst.

DTe merkt hierover op dat dit ook voor de liberalisering gebruikelijk was en dat er tot nu toe geen signalen zijn dat vergunninghouders hierdoor een extra brutomarge zullen of hebben ontvangen.

Indien de zevengradenmethode voor volumeherleiding wordt aangepast zodat herleiding nauwkeuriger geschiedt, zal de hoeveelheid gas waarvoor een kleinverbruiker uiteindelijk dient te betalen, afnemen. Dit heeft als gevolg dat de inkomsten van een vergunninghouder teruglopen. Het is dan mede afhankelijk van concurrentie of de vergunninghouder dit zal compenseren met hogere tarieven. Mede gezien het feit dat de brutomarge zeer klein is en álle partijen met hetzelfde effect worden geconfronteerd, is de kans volgens DTe groot dat er hogere leveringstarieven zullen worden vastgesteld. DTe stelt in dat verband dat het voor de hand ligt dat een aanpassing van de meetstandaard ook zal leiden tot een aanpassing van het Vangnetmodel waarbij ruimte wordt geboden voor een hogere tariefstelling.

Het aanscherpen van de volumeherleiding kan daarmee voor afnemers die op individueel niveau geconfronteerd worden met een hoge afwijking weliswaar leiden tot het registreren van een lager verbruik, maar de kuubprijs van het gas zal voor álle afnemers iets toenemen.

Mijn oordeel

De tussenrapportage bevestigt dat meetafwijkingen voorkomen. De metrologische zogenoemde «miswijzing» is evenwel zeer beperkt en ruim binnen de ijkwettelijke nauwkeurigheidsgrenzen. De omvang van de temperatuurgevoeligheid wordt nader onderzocht in het veldonderzoek, waar door uw Kamer om is verzocht.

De tussenrapportage geeft ook aan, dat de stelling dat de Nederlandse consument jaarlijks 350 miljoen teveel betaalt, vooralsnog moet worden verworpen omdat er bij de vaststelling van de leveringstarieven rekening wordt gehouden met meetwinsten.

Op grond van deze bevindingen heb ik geen aanleiding om al op dit moment maatregelen te treffen. Ik wacht de resultaten van het veldonderzoek af om te bezien of er maatregelen nodig zijn en of die generiek van aard moeten zijn of gebonden aan specifieke, locale omstandigheden. Zoals eerder met u besproken, kan de slimme meter een belangrijke rol spelen in de oplossing van onnauwkeurige metingen. Ik wil daarbij echter eerst de omvang van de problematiek helder hebben en in samenhang met de maatschappelijke kosten van mogelijke maatregelen concrete voorstellen doen.

In het voorjaar van 2008 zal de NMa haar definitieve conclusies presenteren. Tegen die tijd zullen wij ook met elkaar spreken over het wetsvoorstel waarmee de slimme meter wordt geïntroduceerd.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven