29 372
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/54/EG, (PbEG L 176), verordening nr. 1228/2003 (PbEG L 176) en richtlijn nr. 2003/55/EG (PbEG L 176), alsmede in verband met de aanscherping van het toezicht op het netbeheer (Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer)

nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 mei 2004

Zoals toegezegd in het wetgevingsoverleg over de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer van woensdag 19 mei jongstleden, geef ik u met deze brief een reactie op de op dit moment ingediende amendementen, en ga ik hierbij in op een aantal punten waarvan ik op woensdag 19 mei heb aangegeven schriftelijk op terug te komen. In deze brief volg ik de amendementen in de volgorde van de Tweede Kamerstukken.

Amendement nr. 16 (privatiseringsverbod)

Ik ontraad dit amendement omdat ik de gedachte achter dit amendement niet deel. Daarnaast is dit amendement onnodig omdat in het wetsvoorstel reeds is geregeld dat privatisering uitsluitend plaats kan vinden na overleg met de Tweede Kamer. Kortheidshalve verwijs ik voor dit punt ook naar mijn brief van 31 maart jongstleden (Kamerstukken II 2003/04 28 982, nr. 18).

Amendement nr. 17 (energiebedrijven met aanmerkelijke marktmacht)

Dit amendement acht ik niet acceptabel. Het belemmert de concurrentie op de Nederlandse en Europese markt onnodig, terwijl de Mededingingswet voldoende instrumenten biedt om op te treden tegen partijen die misbruik maken van hun economische machtspositie.

Amendement nr. 18 (elektriciteits- en gasbeurs)

Tijdens het overleg van 19 mei is aangekondigd dat dit amendement wordt ingetrokken.

Amendement nr. 19 (prijzen transport gasgrootverbruikers)

De transportrekening hangt niet alleen af van de jaarlijkse hoeveelheid gas, maar ook van fluctuaties in het gebruik. In een transparante markt betaalt een afnemer meer of minder al naar gelang zijn behoefte aan transportcapaciteit. Dit geldt ook voor afnemers in de tuinbouw. Mijn uitgangspunt is dat alle afnemers een prijs moeten betalen die een goede weergave is van de kosten van deze afnemer. Dit amendement leidt tot kruissubsidiëring van bepaalde afnemers ten koste van andere afnemers, zoals kleinverbruikers. Om deze reden ontraad ik dit amendement.

Amendement nr. 21/41 (meten teruglevering kleinverbruikers)

Zoals ik ook mondeling heb aangegeven, sta ik positief tegenover de strekking van dit amendement. Met deze bepaling wordt geregeld dat kleinverbruikers die energie terugleveren aan het net, relatief minder bijdragen aan de kosten van het net. Gelet op het belang van de stimulering van duurzame elektriciteit en de kleine schaal van teruglevering, concludeer ik dat op dit moment voor kleine producenten deze systematiek gerechtvaardigd is omdat het een eenvoudige oplossing is met weinig extra kosten.

Ik zou daarom graag zien dat in het amendement vastgelegd wordt dat deze uitzonderingspositie tijdelijk is en ook alleen voor situaties waarin er sprake is van een kleinschalige teruglevering.

Amendement nr. 22 (afsluiten in winterperiode)

Als gevolg van de opening van markt voor de levering van gas en elektriciteit aan kleinverbruikers en de scherpere concurrentie tussen leveranciers, zullen gevallen van achterstallige betaling sneller aan de oppervlakte komen en tot actie van de kant van leveranciers leiden. Afsluitingen vinden niet plaats dan na een zorgvuldig en veelal langdurig traject van overleg en betalingsherinneringen. Verder is het op dit moment zo dat netbeheerders klanten met betalingsachterstanden niet afsluiten als er sprake is van een overeenkomst tot schuldsanering bij de Sociale Dienst. Deze afspraken tussen netbeheerders en sociale diensten functioneren naar tevredenheid. Ook leveranciers zullen aan deze afspraken kunnen deelnemen. Ik acht dit amendement derhalve niet nodig, maar zal mij tegen de wens van uw Kamer niet verzetten.

Amendement nr. 23 (tarieven voor meten)

Zoals ik reeds heb aangegeven in het wetgevingsoverleg van 19 mei jongstleden, acht ik dit amendement een goede aanvulling van het wetsvoorstel. Wel ben ik, in lijn met het advies van de DTe dat u als bijlage bij deze brief aantreft1, van mening dat wanneer de metermarkt in de toekomst wel goed blijkt te werken, dit artikel weer geschrapt zou moeten worden. Ik geef de indieners derhalve in overweging om in het amendement op te nemen dat regulering metermarkt tijdelijk kan zijn.

Amendement nr. 24 (taak netbeheerder bij duurzame elektriciteit)

Zoals ik reeds heb aangeven, lijkt dit amendement mij niet wenselijk omdat deze taak erg onbepaald is. Echter, ik laat dit over aan de beoordeling van de Tweede Kamer.

Amendement nr. 25 (faillissement leverancier)

Het is voor mij van groot belang dat een consument niet de dupe mag worden als een leverancier failliet gaat. De bedoeling van dit amendement ondersteun ik.

Naar mijn mening is dit al voldoende geregeld (zie het Besluit leveringszekerheid Gaswet; voor elektriciteit wordt noodleverancier op soortgelijke wijze geregeld in Systeemcode elektriciteit, die voor 1 juli 2004 wordt vastgesteld). Dit amendement is daarom overbodig.

Amendement nr. 26 en 28, onderdeel VIII (aanleg en tarieven aansluitingen)

In het amendement wordt artikel 16c van de Elektriciteitswet 1998 gewijzigd. In dat artikel is bepaald dat afnemers die een aansluiting wensen met een aansluitwaarde boven 1 MW, de aansluitwerkzaamheden openbaar mogen aanbesteden. Ik acht dit amendement overbodig.

Daarnaast wordt in dit amendement een wijziging voorgesteld van de artikelen 27 en 29 van de Elektriciteitswet 1998 inzake de tariefstructuren. Deze amendementen vind ik onwenselijk. Immers, de regelgeving ten aanzien van de berekening van de transporttarieven zijn in de Tarievencode opgenomen. Deze regels hebben inmiddels tot een vaste beschikkingspraktijk van DTe geleid. Het beleid van DTe in deze is tot stand gekomen na uitvoerig overleg met alle belanghebbenden. Ik meen derhalve dat er geen aanleiding is om thans de wet op dit punt aan te passen. Ik raad deze onderdelen van amendementen 26 en 28 daarom af.

Amendement nr. 27 (consumentenbescherming)

Op twee elementen van dit amendement wil ik nader ingaan.

In de eerste plaats de opzegtermijnen. Tijdens het wetgevingoverleg is mij gebleken dat een duidelijke meerderheid voorstelt om wettelijk vast te leggen dat de maximale opzegtermijn voor overeenkomsten voor levering aan kleinverbruikers maximaal 30 dagen bedraagt. In reactie daarop heb ik al aangegeven dat, aangezien ik de positie van de consument centraal stel, ik hiermee in kan stemmen.

In het debat is vervolgens ingegaan wat dit betekent voor overeenkomsten voor bepaalde tijd van bijvoorbeeld een jaar. Ik wijs erop dat de tekst van dit amendement impliceert dat deze opzegging pas effectief is na afloop van de in de overeenkomst vastgelegde termijn. Ik begrijp dat dit niet de bedoeling is van de indieners van het amendement. Ik heb de indruk dat de meerderheid van de Kamer wil dat ook contracten voor bepaalde tijd tussentijds beëindigd kunnen worden met een opzegtermijn van maximaal 30 dagen.

Ik wil evenwel waarschuwen voor de keerzijde van dit op het eerste gezicht voor de consument aantrekkelijke voorstel.

Het ontstaan van concurrentie tussen contractsvormen en daarmee concurrentie tussen leveranciers draagt bij aan een goede marktwerking. Het gevolg van de wens om alle contracten binnen 30 dagen opzegbaar te maken maakt contracten met een vaste looptijd de facto onbepaald.

Voordelen van overeenkomsten met een bepaalde looptijd kunnen zijn:

• de consument weet voor langere tijd waar hij aan toe is wat betreft prijs en voorwaarden;

• doordat de leverancier voor een periode zekerheid heeft ten aanzien van zijn afname kan hij een voordeliger inkoopcontract afsluiten waardoor de prijs voor de consument lager kan zijn; Deze inkoopzekerheid is vooral van belang voor relatief kleine nieuwe leveranciers die op deze wijze hun inkooprisico verkleinen;

• stabiliteit van de afnameportefeuille heeft een gunstig effect op de investeringzekerheid voor bedrijven.

Overigens merk ik op dat indien de voorwaarden of tarieven tussentijds door de leverancier worden aangepast, de kleinverbruiker ingevolge de tweede elektriciteitsrichtlijn en de tweede gasrichtlijn altijd de mogelijkheid heeft om kosteloos de overeenkomst op te zeggen.

Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik u aangegeven dat ik uit de markt geluiden opvang dat energiebedrijven met een historisch monopolie overwegen hun kleinverbruikers die nu nog een contract met onbepaalde duur en een korte opzegtermijn hebben te benaderen met een mededeling dat indien zij voor bepaalde datum niet voor een andere leverancier kiezen, zij stilzwijgend een jaarcontract aan gaan met hun oude leverancier met een opzegtermijn van drie maanden. De klanten worden daarmee voor het blok gezet. Ik vind deze gang van zaken onacceptabel in een markt die net opengaat;

Marktopening impliceert dat klanten nu voor het eerst kunnen kiezen en kiezen vind ik in dit geval het maken van een bewuste keuze; niet stilzwijgend instemmen omdat toevallig een brief niet goed wordt gelezen.

Daarnaast krijgen de klanten dan onvoldoende tijd om zich te oriënteren op de vrije energiemarkt en zullen dan voor alle zekerheid maar voor een jaarcontract kiezen. Bedrijven die deze aanpak overwegen speculeren daar waarschijnlijk ook op.

Hiermee wordt de keuzevrijheid per 1 juli a.s. voor die klanten in feite een jaar uitgesteld.

Teneinde deze problematiek tot een oplossing te brengen op een wijze waarbij de positie van de consument zo stevig mogelijk is zonder hem of haar de genoemde voordelen van de optie van langere termijncontracten geheel te ontnemen heb ik de directeur van de DTe om advies gevraagd. Naar aanleiding van dit advies stel ik de volgende lijn van oplossing voor, die recht doet aan beide hierboven beschreven problemen. Bepaald zou moeten worden dat een leverancier van gas of elektriciteit aan kleinverbruikers verplicht is altijd ten minste een contract voor onbepaalde duur met een opzegtermijn van 30 dagen aan te beiden. De leverancier kan de consument daarnaast ook de keuze voor een contract voor een bepaalde duur aanbieden.

Indien de consument geen expliciete keuze maakt voor een contract voor bepaalde tijd, dan wordt de consument geacht met de leverancier een contract zal hebben voor onbepaalde tijd met een (kostenloze) opzegtermijn van 30 dagen. Ik geef u in overweging een bepaling met een dergelijke strekking in het amendement op te nemen.

Ten tweede het punt van de algemene voorwaarden. Over dit punt is in het verleden al veel gesproken. Ik volsta op dit moment aan te geven dat ik dit aspect aan het oordeel van de Tweede Kamer laat. Ik heb geen grote bezwaren tegen dit onderdeel van dit amendement omdat de uitbreiding van de bescherming naar grootverbruikers geldt in de relatie tussen afnemer en netbeheerder. Aangezien ook grote afnemers niet kunnen kiezen tussen netbeheerders, acht ik op dit punt een verdergaande bescherming ook voor grootverbruikers, zoals in het amendement is opgenomen, te verdedigen.

Amendement nr. 28 en 30 (bevoegdheidsverdeling)

In dit amendement worden verschillende zaken aan de orde gesteld.

In de eerste plaats de bevoegdheidsverdeling tussen mij en de directeur DTe. Zoals ik u aangaf is de huidige tekst van het amendement voor mij niet acceptabel omdat dit niet past binnen mijn visie op de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen mij en de directeur DTe. Het zou derhalve mijn sterke voorkeur hebben als het amendement zodanig wordt aangepast dat de Minister het beleid bepaalt en dit vastlegt in algemeen verbindende voorschriften en dat de directeur DTe toetst of de tarieven en de voorwaarden die de netbeheerders, al dan niet gezamenlijk, voorstellen, voldoen aan deze algemene uitgangspunten. Dat betekent dat de Minister bij de feitelijke vaststelling van de tarieven en voorwaarden, dat overeenkomt met de uitgangspunten van de tweede elektriciteitsrichtlijn en de tweede gasrichtlijn.

Daarnaast dring ik er op aan om in amendement nr. 30 te bezien of bij alle aangelegenheden de gezamenlijke netbeheerders betrokken moeten zijn of dat dit beperkt kan worden tot aangelegenheden die alle netbeheerders gelijkelijk raken.

Onderwerpen die, bijvoorbeeld vanwege de internationale context, alleen relevant zijn voor de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, zouden niet in dit gezamenlijke overleg betrokken moeten worden.

Met betrekking tot de aansluittermijnen in amendement nr. 28 merk ik op dat een termijn van 18 weken te rigide is. Het kan immers zijn dat een langere termijn noodzakelijk is. Mijns inziens is het beter om in dit amendement op te nemen dat een termijn van langer dan 18 weken vermoed wordt onredelijk te zijn, zodat de bewijslast ligt bij de netbeheerder. De netbeheerder moet dus aantonen dat een langere termijn nodig is, bijvoorbeeld als er sprake is van langdurige vergunningprocedures. Ik geef de indieners van dit amendement in overweging om dit amendement op deze wijze aan te passen.

Tijdens het wetgevingsoverleg van 19 mei is een vraag gesteld over de mogelijkheden bezwaar en beroep in te dienen tegen de regels met betrekking tot tarieven en voorwaarden. Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dat tegen algemeen verbindende voorschriften geen bezwaar en beroep openstaat. Ik heb deze lijn gevolgd waar het gaat om de regels die ik zal vaststellen over de tarieven en voorwaarden.

Deze regels worden toegepast door de DTe. Tegen besluiten die de DTe hierover neemt staat uiteraard wel bezwaar en beroep open.

Amendement nr. 29 (eigendom netwerken)

Het amendement beoogt kennelijk een generieke regeling te geven voor het doorbreken van de verticale natrekking voor alle leidingen. Het afzien van de sectorspecifieke benadering als door mij beoogt in de nota van wijziging, heeft als nadeel dat niet wordt aangesloten bij de gedefinieerde netwerkbegrippen van de Elektriciteitswet 1998, Gaswet en Telecommunicatiewet. Een definitie van de netten die uitgezonderd moeten worden van de hoofdregel van de verticale natrekking, wordt in het amendement node gemist.

Bovendien omvat het amendement leidingenstelsels waar de door mij voorziene sectorspecifieke regeling niet op zag. De gevolgen van het amendement zijn dan ook niet te overzien; waterleidingnetwerken zullen eronder vallen, hetzelfde geldt voor rioleringstelsels en wellicht nog andere leidingnetwerken. Ten aanzien van al deze – onbenoemde – netwerken is de wenselijkheid van een algemene uitzondering op de natrekkingsregel niet aan de orde geweest.

Voorts zie ik niet in waar de door mij voorgestelde bepalingen in strijd zouden zijn met het BW. Deze sluiten integendeel nauwkeurig aan bij het BW. Ook de technische verbetering ten aanzien van de term rechtsopvolgers die ik heb aangebracht bij de tweede nota van wijziging is bij de formulering van het amendement genegeerd.

Al met al acht ik de bezwaren tegen dit amendement (reikwijdte is onduidelijk, andere sectoren worden gelijk meegenomen)te groot. Ik acht mijn voorstel te verkiezen boven dit amendement.

De suggestie is gedaan om het amendement niet te volgen, maar ook de bepalingen omtrent de eigendom van elektriciteits-, gas en telecommunicatienetwerken in het wetsvoorstel te schrappen. Ik acht dit onwenselijk omdat het urgent is de eigendomsproblematiek van de netwerken in de energie- en telecomsectoren thans te regelen. Concluderend ontraad ik deze benadering met kracht.

Amendement nr. 31 (aanbieden flexibiliteitsdiensten)

In dit amendement wordt voorgesteld dat de landelijk netbeheerder ook alle flexibiliteitsdiensten moet aanbieden. Zoals reeds in het debat van 19 mei jongstleden gezegd, deel ik de zorgen van de Kamer omtrent het functioneren van de gasmarkt.

Ik erken ook dat flexibiliteit in deze erg belangrijk is. Ik vrees echter dat met dit amendement – onbedoeld – meer schade wordt aangericht dan dat er werkelijk aan oplossing bereikt wordt. Dat licht ik als volgt toe. Allereerst ben ik principieel van mening dat de markt voor flexibiliteit een vrije markt is, die niet gemonopoliseerd moet worden door een landelijk netbeheerder. Het is ook niet voor niets dat ook de Europese richtlijnen ten aanzien van opslag (een van de manieren om flexibiliteit te genereren) anders dan voor transport geen gereguleerde toegang voorschrijven. Ook in mijn wetsvoorstel vindt u dat onderscheid terug. Het monopoliseren van flexibiliteit zou juist ook de hond in de pot betekenen voor een gasbeurs.

Het is naar mijn gevoel het een of het ander: ofwel monopoliseren zoals voorgesteld in dit amendement, ofwel via een gasbeurs. Dat laatste heeft mijn uitdrukkelijk voorkeur. Immers, door een gasbeurs in te stellen en indien nodig partijen te verplichten gas aan te bieden op deze beurs, stimuleer je de markt, terwijl je door het monopoliseren onbedoeld ook initiatieven van marktpartijen (anderen dan Gasunie Trade en Supply) in de waagschaal stelt. Wie zal er nog investeren in flexibiliteitsinstrumenten als dit toch wel door de landelijk netbeheerder moet worden aangeboden? Dat brengt mij bij een volgend punt, namelijk het gevaar dat als gevolg van dit amendement het Groningenveld veel sneller zal worden geproduceerd. Immers, dit veld kent een unieke flexibiliteit, maar deze kan slechts door het produceren van kuubs gas beschikbaar komen. Het zal duidelijk zijn dat dit dan ook gevolgen kan hebben voor het kleine velden beleid. Ik wijs erop dat ik juist in het kader van het behoud van het kleine velden beleid in het wetsvoorstel heb geregeld dat ik jaarlijks een productieplafond aan het Groningenveld kan stellen. Tot slot moet bedacht worden dat de landelijk netbeheerder uiteraard geen onderscheid kan maken tussen Nederlandse en buitenlandse shippers en gas bestemd voor Nederlandse of buitenlandse afnemers. Het kan zeer wel het gevolg zijn van dit amendement dat de vraag vanuit het buitenland naar flexibiliteitsdiensten, aangeboden door de landelijk netbeheerder toeneemt . Dan zou dit zelfs een negatief effect kunnen hebben op het investeringsklimaat in flexibiliteit in de ons omringende landen en in elk geval kunnen leiden tot een toegenomen productie van het Groningenveld, dat zoals gezegd ten koste gaat van het mijnbouwklimaat en de leveringszekerheid.

Ik handhaaf derhalve mijn bezwaren tegen amendement nr. 31, en meen dat door amendement nr. 32 in combinatie met de mogelijkheden die artikel 66a Gaswet biedt, tegemoet kan worden gekomen aan de overigens terechte zorgen van kamerleden over de toestand en ontwikkeling van de vrije gasmarkt. Ook een tijdelijke invoering van dit amendement, vooruitlopend op de totstandkoming van een beurs, heeft de hierboven genoemde nadelen.

Amendement nr. 32 (wettelijke regeling beurs)

Ik begrijp de achtergrond en de strekking van dit amendement. Ik deel uw zorg op het punt van de beurs. Ik kan dit amendement onderschrijven.

In de tweede nota van wijziging heb ik dan ook mede naar aanleiding van uw vragen hierover, de mogelijkheid om een basis te creëren voor een elektriciteits- of gasbeurs in de wet opgenomen. Echter, ik kan mij ookgoed vinden in de door de indieners van dit amendement voorgestelde tekst. In beide teksten wordt de mogelijkheid geopend om, zonder dat er sprake is van een exclusieve taak, een beurs aan te wijzen.

In het debat van 19 mei is naar aanleiding van dit amendement door mij gewezen op de mogelijkheden die artikel 66a Gaswet biedt om verplichtingen te kunnen opleggen aan marktpartijen om gas of flexibiliteit aan te bieden. Graag licht ik dit nader toe. Bij de eerste nota van wijziging op dit wetsvoorstel is een nieuw artikel toegevoegd aan de Gaswet, artikel 66a.

Dit artikel biedt de basis om – indien dat noodzakelijk is in het belang van een voldoende transparante en liquide markt voor vraag en aanbod van gas, transportcapaciteit, opslagcapaciteit of productiecapaciteit, of in het belang van de daarmee verband houdende leveringszekerheid – bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de voorwaarden waaronder marktpartijen gas, transportcapaciteit, opslagcapaciteit of productiecapaciteit moeten aanbieden. Daarbij gaat het er niet alleen om dat er voorwaarden kunnen worden gesteld aan de wijze waarop marktpartijen die van plan zijn gas aan te bieden dit moeten doen, maar ook kan met dit artikel in de hand een partij verplicht worden gas aan te bieden. In de toelichting bij het artikel staat daarom heel expliciet dat de mogelijkheid om regels te stellen mede de mogelijkheid omvat te verplichten dat (delen van) het voor verschillende partijen beschikbare gas aangeboden moet worden.

Heel concreet betekent dit dat dit artikel mij reeds de mogelijkheid biedt om bijvoorbeeld Gasunie Trade en Supply te verplichten een deel van het beschikbare gas aan te bieden via een gasbeurs dan wel – voorafgaand aan het bestaan van een gasbeurs – te handelen op het door Gas Transportservices (de toekomstige landelijk netbeheerder) ingestelde zogenoemde Title Transfer Facility-point (hierna: TTF). Ik begrijp en deel de zorgen die er zijn omtrent het ontstaan van een gasmarkt en het gebrek aan aanbod op het TTF en straks een gasbeurs. Ik besef dat artikel 66a Gaswet mij verstrekkende bevoegdheden geeft, maar indien dit noodzakelijk is voor het creëren van een liquide markt en marktpartijen zich niet zelf voldoende inspannen om transitieproblemen bij het ontstaan van een daadwerkelijke interne gasmarkt op te lossen, zal ik niet aarzelen gebruik te maken van de mij toegekende bevoegdheid. Uiteraard hoop ik dat dit niet nodig is en een voldoende liquide markt ontstaat.

Amendement nr. 33 (evaluatie)

De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet worden elke vier jaar geëvalueerd. De laatste evaluatie is in 2002 geweest, en in 2006 zal ik dus in ieder geval een nieuwe evaluatie uitvoeren. Op dit punt stemt het amendement overeen met de huidige situatie.

Het amendement draagt de uitvoering van de evaluatie aan DTe op. Het spreekt voor zich dat de DTe bij de evaluatie een centrale rol vervult, maar ik zou graag de ruimte behouden ook anderen bij deze evaluatie te betrekken. Ik geeft u in overweging op het amendement op deze wijze aan te passen. Maar het oordeel over dit amendement laat ik graag aan de Tweede Kamer.

Amendement nr. 34 (regulering tarieven kwaliteitsconversie)

Kwaliteitsconversie wordt nu al meegenomen in de tariefregulering. Dit blijkt uit de Richtlijnen voor toegang tot het transportnet gas, die de DTe op basis van artikel 13 van de Gaswet heeft vastgesteld. Daarin geeft de DTe voorschriften waaraan de voorwaarden en tarieven moeten voldoen die het gastransportbedrijf krachtens artikel 12 Gaswet bekend moet maken voor het verrichten van transport van gas en van de daarmee noodzakelijkerwijs verbonden diensten (waaronder kwaliteitsconversie wordt begrepen). Dit amendement maakt dit expliciet. Hoewel het amendement gezien het bovenstaande naar mijn oordeel niet nodig is, ben ik het inhoudelijk geheel met dit amendement eens.

Amendement nr. 35–38 (stroometikettering)

Goede informatie is belangrijk voor de consument, zeker als het gaat over stroometikettering. De strekking van deze amendementen kan ik dus ondersteunen.

Wel vind ik het van belang dat de administratieve lasten voor bedrijven zo gering mogelijk zijn en blijven. Dit acht ik met name van belang bij amendement nr. 35.

Ik geef de indieners in overweging om voor het moment van verzenden van de informatie aan eindafnemers toch aan te sluiten bij de jaarlijkse rekening, die niet in alle gevallen de eerste drie maanden van het jaar wordt ontvangen. Wel zou bij voorbeeld verplicht kunnen worden tot per 1 april publiceren van de brandstofmix van het voorgaande jaar via een website of in een krant.

Amendement nr. 39 (ex ante stroometikettering)

In de discussie met de indiener van dit amendement is gebleken dat het wenselijk is de in het amendement voorgestelde bepaling niet onmiddellijk in werking te laten treden, maar pas als enige ervaring is opgedaan met het thans in de tweede elektriciteitsrichtlijn en het wetsvoorstel opgenomen systeem van ex post stroometikettering. Met deze aanpassing kan ik mij vinden in de strekking van dit amendement.

Amendement nr. 40 (calamiteitenplan)

Ik ben het eens met de achterliggende bedoeling van dit amendement. Ik heb om die reden dan ook in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen om regels op te stellen voor waarborgen van transport in buitengewone omstandigheden (zie het huidige artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 en de voorgestelde artikelen 12 en 82 van de Gaswet). De directeur DTe kan vervolgens toetsen of netbeheerders zich houden aan de regels die ik heb gesteld. Dat model is in overeenstemming met de door mij voorgestelde bevoegdheidsverdeling tussen mij en de directeur DTe en met de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en bedrijfsleven, en heeft derhalve mijn voorkeur boven het zelf vaststellen van afschakel- of calamiteitenplannen. Naar mijn mening is het amendement gelet op bovenstaande onwenselijk.

Ik hoop dat ik met deze brief u van alle nodige informatie heb voorzien en dat ik de vragen die ik op 19 mei niet of niet volledig heb beantwoord, zijn beantwoord.

Ik vertrouw er op dat deze brief bijdraagt aan een spoedige afronding van dit wetsvoorstel in uw Kamer. Waar ik suggesties heb gedaan voor aanpassing van amendementen, bied ik u technische bijstand aan.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven