29 372
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/54/EG, (PbEG L 176), verordening nr. 1228/2003 (PbEG L 176) en richtlijn nr. 2003/55/EG (PbEG L 176), alsmede in verband met de aanscherping van het toezicht op het netbeheer (Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer)

nr. 29
AMENDEMENT VAN DE LEDEN HESSELS EN CRONE

Ontvangen 18 mei 2004

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I vervalt onderdeel Ga.

II

Artikel II, onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:

Na punt 1 wordt een nieuw punt ingevoegd, luidende:

1a. In het eerste lid, onderdeel d, wordt zinsnede «met uitzondering van de leidingen, hulpmiddelen en installaties van een afnemer die gelegen zijn binnen een terrein dat eigendom is van deze afnemer en die uitsluitend dienen voor het transport van gas voor eigen verbruik door die afnemer of voor verbruik door anderen die op dat terrein gevestigd zijn» door: behoudens voor zover deze leidingen en hulpmiddelen zijn gelegen binnen de installatie van een afnemer.

III

In artikel II vervalt onderdeel Aa.

IV

Aan artikel Va wordt voor onderdeel A ingevoegd een nieuw onderdeel aA, luidende:

aA

Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:

In artikel 20 wordt, onder plaatsing van het cijfer 1. voor de bestaande tekst, een nieuw lid toegevoegd, dat komt te luiden:

2. In afwijking van het eerste lid, berust de eigendom van een samenstel van één of meer leidingen en de daarbij behorende hulpmiddelen gelegen in, op of boven de grond van anderen bij degene die deze leidingen en hulpmiddelen heeft aangelegd dan wel bij diens rechtsopvolger, behoudens voor zover die leidingen en hulpmiddelen zijn gelegen in gebouwen of werken van een ander.

V

Artikel Vb vervalt.

Toelichting

De toenemende onduidelijkheid over de eigendom van leidingnetten, mede ten gevolge van gerechtelijke uitspraken, en gelet op de grote economische waarde die leidingnetten vertegenwoordigen, is het wenselijk in het Burgerlijk Wetboek een algemene regeling voor eigendom van leidingnetten op te nemen. De eigendom van leidingen en hulpmiddelen die als een zelfstandig netwerk kunnen worden beschouwd, komt op grond van het voorgestelde wetsartikel te berusten bij de persoon (of diens rechtsopvolger) die het netwerk heeft aangelegd. Een uitzondering geldt voor de tot een netwerk behorende leidingen en hulpmiddelen die zijn gelegen in een gebouw of werk van een derde. De eigendom van de tot een netwerk behorende leidingen en hulpmiddelen gelegen in een gebouw of werk dat toebehoort aan een derde berust bij de eigenaar van het gebouw of werk, tenzij de aanlegger van het netwerk voor deze leidingen en hulpmiddelen een opstalrecht heeft gevestigd.

Hessels

Crone

Naar boven