29 371
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de ondernemingsraden in verband met de modernisering van de medezeggenschapsstructuur in de educatie en het beroepsonderwijs en de versterking van de positie van deelnemers (modernisering medezeggenschap educatie en beroepsonderwijs)

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2004

Op 16 november jl. heeft een Algemeen Overleg over medezeggenschap in het onderwijs plaatsgevonden. De Kamer was kritisch over de voor de BVE-sector ingezette lijn.

Dat is voor mij reden geweest mij nog eens goed te bezinnen op de meest wenselijke wettelijke regeling voor de medezeggenschap BVE. Ik heb in het Algemeen Overleg aangegeven daarover te willen overleggen met de partijen uit het veld die bij medezeggenschap betrokken zijn, en toegezegd de Kamer snel te infomeren over de uitkomsten daarvan. Met deze brief kom ik die toezegging na.

Ik heb in de tijd tussen het overleg in de Kamer en het schrijven van deze brief intensief en op meerdere niveaus overlegd met de betrokken partijen in het veld. Daarbij is duidelijk geworden dat er verschillen zijn en blijven tussen partijen. Duidelijk is echter ook dat er behoefte is aan een oplossing, omdat alle partijen de noodzaak van een modernisering van de huidige medezeggenschap voor deelnemers en werknemers in de BVE-sector zien.

Als we alle standpunten op een rijtje zetten, is er een aantal gemeenschappelijkheden zichtbaar:

• erkend wordt dat de positie van de deelnemers op dit moment in de praktijk te marginaal is en maatregelen ter borging van hun belangen binnen de bestaande regels wenselijk zijn;

• een sterke positie van de werknemers in de instelling dient eveneens geborgd te blijven;

• er is overeenstemming dat er geen keuzemodel moet komen, omdat daarmee de door alle partijen gewenste helderheid in de medezeggenschap niet wordt gerealiseerd;

• er is overeenstemming dat vanuit de inhoud goed gekeken moet worden naar medezeggenschap in de BVE-sector, waarbij niet op voorhand vanuit de bestaande posities de keuze voor gedeelde of ongedeelde medezeggenschap zal worden gemaakt;

• er is een gedeelde inschatting dat er voor het huidige wetsvoorstel modernisering medezeggenschap BVE op dit moment onvoldoende politiek draagvlak is.

Deze constateringen leiden ertoe dat een tweetal afspraken is gemaakt:

a. alle betrokken partijen (JOB, Bve Raad, Vakbonden en Platform Medezeggenschap BVE) hebben toegezegd voor het einde van het jaar een convenant te zullen sluiten met betrekking tot het borgen van de medezeggenschap van de deelnemers binnen de bestaande wet- en regelgeving. De Bve Raad heeft toegezegd hierin een voortrekkersrol te willen spelen;

b. het ministerie van OCW zal, samen met alle bovengenoemde partijen, voor de langere termijn een onderzoek starten naar de meeste wenselijke vorm van medezeggenschap van werknemers en deelnemers in de instellingen in het BVE-veld. Daarbij staat in ieder geval centraal de vraag hoe de medezeggenschap van de verschillende groepen geborgd kan worden.

Tevens komt in dit onderzoek aan de orde wat in gezamenlijkheid van werknemers en deelnemers besproken dient te worden, en wat specifiek een van de partijen aangaat en daarom apart met het bevoegde gezag zal worden besproken. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek, en dan ook conclusies trekken over de manier waarop medezeggenschap BVE in de toekomst het beste wettelijk geregeld kan worden.

Gegeven deze ontwikkeling geef ik u in overweging de verdere behandeling van het wetsvoorstel modernisering medezeggenschap BVE op te schorten.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven