Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 29362 nr. AC |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 29362 nr. AC |
Vastgesteld 23 juli 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur & Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening1 heeft nader schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de Standen van de Uitvoering voor het jaar 2023 die relevant zijn op het gebied van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:
• De uitgaande brief van 8 april 2025.
• Een uitstelbericht van 5 juni 2025.
• De antwoordbrief van 10 juli 2025.
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Dragstra
Aan de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Den Haag, 8 april 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur & Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO) heeft kennisgenomen van uw brief van 3 maart 2025 waarin u de vragen over de Standen van de Uitvoering 2023 die relevant zijn op het gebied van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft beantwoord.2 De leden van de fractie van de BBB danken u voor de uitgebreide beantwoording en wensen u naar aanleiding van de brief een aantal nadere vragen te stellen.
Om daadwerkelijk impact te hebben op de verbetering van de uitvoerbaarheid van wetgeving, zoals de Eerste Kamer en de regering nastreven, rekenen de leden van de fractie van de BBB op een goede samenwerking met u. Deze leden stellen u de volgende vervolgvragen.
1. In antwoord op een eerdere vraag van de leden van de BBB-fractie geeft u aan dat de Wet open overheid (Woo) wat betreft openbaarmaking op verzoek (Woo-verzoeken) grotendeels overeenkomt met de uitgangspunten en bepalingen in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Daarnaast zet u in op nadere besluiten en maatregelen om de uitvoering en uitvoerbaarheid van de Woo verder te verbeteren. De leden van de BBB-fractie zien echter grote verschillen tussen beide wetten. De Woo beperkt zich niet tot belanghebbenden, iedereen kan alles opvragen. Alles wat wordt «vastgelegd» en verband houdt met de taak van het overheidsorgaan, valt hieronder. Dit is een van de belangrijkste redenen waarom de Woo zoveel problemen met zich meebrengt in de uitvoering. Om een voorbeeld te geven: een WhatsApp-bericht van de ene wethouder naar de andere of de agenda van de wethouder moet onder beheer gebracht worden. Nederland is het enige land in Europa dat zo’n brede definitie heeft van opvraagbare informatie. Bovendien mag de overheid onder de Woo geen kosten meer in rekening brengen, zelfs niet voor kosten die rechtstreeks voortvloeien uit een verzoek, zoals kopieerkosten. Hierdoor is de Woo een instrument geworden waarmee sommige burgers de (lokale) overheid kunnen ondermijnen en waardoor bestuurders zich in toenemende mate onveilig voelen. Daarnaast lopen de kosten voor de uitvoering van deze wet snel op. In een gemiddelde gemeente van 50.000 inwoners bedragen de ambtelijke kosten al gauw zo’n € 300.000 per jaar. De leden van de fractie van de BBB zijn een groot voorstander van een transparante overheid, maar vragen zich af of u zich wel voldoende bewust bent van de negatieve gevolgen van deze wet, die steeds duidelijker worden. Dat brengt deze leden tot de volgende vragen:
a. In hoeverre is de Woo een kop op Europese regelgeving? Deze leden ontvangen hier graag een toelichting op.
b. Wat betekenen de brede definities in de Woo voor het beheer van informatie zoals vastgelegd in de Archiefwet?
c. Wat kunt u op korte termijn aan deze wet veranderen?
d. Wat is er bijvoorbeeld nodig om WhatsApp-verkeer en agenda’s uit te sluiten van de wet, het begrip «belanghebbende» te herintroduceren en overheden toe te staan daadwerkelijk gemaakte kosten weer in rekening te brengen bij indieners? Heeft u hierover overleg met bijvoorbeeld de VNG?
2. De leden van de fractie van de BBB concluderen uit uw beantwoording van een eerder gestelde vraag dat informatie-uitwisseling bij veel uitvoeringsorganisaties inderdaad wordt belemmerd door de AVG. Het Netwerk van publieke dienstverleners (NPD) heeft 79 concrete knelpunten vanuit publieke dienstverleners in kaart gebracht en inzichtelijk gemaakt. Deze knelpuntenbrief is ook gedeeld met de Tweede Kamer.3 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), coördinerend voor Werk aan Uitvoering, komt binnenkort met een brief aan de Tweede Kamer waarin staat hoe de regering verdergaat met knelpunten in gegevensdeling. Kunt u deze informatie ook delen met de Eerste Kamer, gezien de rol van deze Kamer op het gebied van uitvoerbaarheid van regelgeving?
3. Naar aanleiding van een vraag van de BBB-fractie of de overheid voldoende nadenkt over de handhaving op de inhuur van zzp’ers in relatie tot de krappe arbeidsmarkt, verwijst u naar eerdere brieven hierover aan de Tweede Kamer. Kunt u de brieven waarnaar u verwijst ook delen met de Eerste Kamer, gezien haar rol bij de beoordeling van uitvoerbaarheid van wetgeving?
4. Op de vraag of er ook buiten de grote gemeenten goed functionerende ondersteuning is voor huurders, geeft u aan dat de Wet goed verhuurderschap elke gemeente verplicht om een meldpunt in te richten waar huurders en andere belanghebbenden terechtkunnen met meldingen over ongewenst verhuurgedrag. Gemeenten ontvangen hiervoor middelen vanuit het Rijk. Deze bescherming is recentelijk, per 1 januari 2025, uitgebreid middels de Wet betaalbare huur, zodat de gemeente meer mogelijkheden heeft om toezicht te houden op maximale huurprijzen en huurprijsverhogingen. Ook voor deze taken krijgen gemeenten middelen vanuit het Rijk.
De leden van de BBB-fractie vragen zich echter af of dit voldoende bekend is bij gemeenten.
a. Wat is er gedaan om te toetsen of dit voldoende bekend is?
b. Gaat het om gelabeld geld?
c. Weet u hoeveel gemeenten inmiddels een dergelijk meldpunt hebben?
d. Wat maakt dat gemeenten onvoldoende op de hoogte zijn van deze nieuwe taak?
e. Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er niet steeds meer taken op het bordje van de gemeenten worden gelegd, waardoor gemeenten in het zogenaamde ravijnjaar nog verder in de knel komen? Deze leden ontvangen hier graag een toelichting op.
5. Op de vraag of de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw (TloKB) meer kwaliteitsborgers en meer registraties per kwaliteitsborger had verwacht, geeft u aan dat dit niet het geval is. In het jaarverslag van deze organisatie staat niets vermeld over de ontwikkeling van het aantal kwaliteitsborgers in relatie tot de krapte op de arbeidsmarkt. Wilt u inzicht geven in deze ontwikkeling en de Toelatingsorganisatie vragen deze ontwikkeling op te nemen in komende jaarverslagen?
6. Op de eerder gestelde vraag naar een wetenschappelijke onderbouwing van het verbod op het gebruik van Roundup op geliberaliseerde pachtgronden, geeft u aan wanneer het verbod van kracht is geworden. Kunt u, nu de EU het gebruik van dit middel weer voor langere tijd heeft toegestaan, alsnog de gevraagde onderbouwing verstrekken? Is dit hiermee geen kop op Europese regelgeving?
7. Kunt u de leden van de BBB-fractie meer inzicht bieden in de veiligheidsoverwegingen die ervoor zorgen dat u geen database of openbare bron wilt bijhouden over de bezittingen van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), terwijl SBB dat bijvoorbeeld wel doet?
8. Vanwege diverse ontwikkelingen staan de overheidsfinanciën onder druk. Er is veel behoefte aan grond, wat leidt tot hoge grond- én pachtprijzen. Tevens is het van belang dat landbouwers investeren in verduurzaming en daarmee in hun bedrijfsvoering. Ondernemers investeren eerder in eigen productiemiddelen (gronden) dan in een situatie van onzekerheid over de toekomstige beschikbaarheid van grond. Is de overheid bereid te overwegen een deel van de 41.000 hectare pachtgrond van het RVB te verkopen? Graag ontvangen deze leden ook een toelichting op de huidige afweging.
9. In uw antwoord op de eerdere vraag 15 zegt u toe de «open data» op de website van het RVB te laten actualiseren. Daarvoor zijn de leden van de BBB-fractie dankbaar. Bent u bereid op basis van die gegevens ook enkele grafieken en meerjarige cijferreeksen te laten toevoegen, zoals de oppervlakte van verkochte grond en de inkomsten uit verkoop, zodat trends eenvoudig zichtbaar worden? Dit zou de politieke verantwoording en controle op de uitvoering van beleid vergemakkelijken. Zou u dit ook willen laten doen voor de website www.biedboek.nl, uitgesplist per categorie, zoals verpachting en verhuur?
10. In uw antwoord op de eerdere vraag 17 verwijst u naar het Besluit Taak Rijksvastgoedbedrijf 2017. Wanneer is dat voor het laatst geëvalueerd, inclusief een juridische beschouwing van de verhoudingen tussen dit besluit en wetten zoals de (oorspronkelijke) Wet Markt en Overheid4? Als dit de afgelopen jaren niet is gebeurd, kunt u dan opdracht geven voor een dergelijke, ook juridische, evaluatie?
11. Naar de mening van de leden van de BBB-fractie geeft u geen (volledig) antwoord op de eerder gestelde vraag 13, die meerdere deelvragen omvatte. Voor deze leden is dit reden voor een nadere vraag. Heeft de regering een afwegingskader om te bepalen welke (delen van) gebouwen en gronden wel of niet kunnen worden verkocht? Dit ook vanuit de liberale gedachte dat onroerende goederen bij voorkeur niet in bezit van de overheid zouden moeten zijn. In uw antwoord op vraag 15 spreekt u van «opdrachtgevers/eigenaren» die hun Rijksvastgoed «overtollig stellen» als reden voor verkoop, maar is er geen Rijksbreed afwegingskader om hier verantwoord keuzes in te maken?
a. Als dit er is: wilt u dit met de Kamers delen?
b. Als dit er niet is: kan de regering dit laten opstellen?
De leden van de BBB-fractie zijn met name geïnteresseerd in de afweging voor (delen van) gebouwen die worden verhuurd aan niet-Rijksorganisaties of waarvoor niet direct wordt voorzien dat een deel van het Rijk het in weer gebruik neemt.5 Daarnaast zijn deze leden in het bijzonder geïnteresseerd in gronden van het Rijk die worden verpacht, maar – anders dan het genereren van pachtinkomsten – geen publiek doel dienen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een defensieterrein of grond op of direct achter een dijk of andere waterkering, die wél een publiek doel hebben.
12. Graag stellen de leden van de BBB-fractie ook nog een vraag over een specifiek soort grond in beheer bij het RVB, die minder aandacht krijgt, namelijk bossen. Deze kunnen, naast recreatief gebruik, ook worden ingezet voor boslandbouw (in het Engels «agroforestry»6). Dit houdt in dat bestaande bossen op beperkte schaal kunnen worden gebruikt voor begrazing door (klein)vee, het kweken van bessen of paddenstoelen voor menselijke consumptie, of voor jacht – al dan niet na het uitzetten van meer (kleine) dieren – met voedselproductie als doel.
a. Hoeveel procent van de grond die het RVB beheert, bestaat uit bos?
b. Heeft het RVB onderzocht op welk deel boslandbouw mogelijk is? Zo ja, om hoeveel procent en welke vormen van boslandbouw gaat het? Zo niet, bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheden van boslandbouw in door het RVB beheerde bossen, met als doel vast te stellen hoeveel potentieel daarin is voor voedselproductie?
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, E. Kemperman
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juni 2025
Op 8 april jl. heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening nadere schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van de beantwoording van de vragen over de Standen van de Uitvoering 2023, die relevant zijn voor het beleidsterrein Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Deze aanvullende vragen kunnen helaas niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord, omdat beantwoording brede afstemming vraagt. Uw Kamer ontvangt de beantwoording zo spoedig mogelijk.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2025
Hierbij zend ik u de antwoorden op de nadere vragen van de BBB-fractie over de standen van de uitvoering 2023 die relevant zijn op het gebied van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Algemene vragen
1. In antwoord op een eerdere vraag van de leden van de BBB-fractie geeft u aan dat de Wet open overheid (Woo) wat betreft openbaarmaking op verzoek (Woo-verzoeken) grotendeels overeenkomt met de uitgangspunten en bepalingen in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Daarnaast zet u in op nadere besluiten en maatregelen om de uitvoering en uitvoerbaarheid van de Woo verder te verbeteren. De leden van de BBB-fractie zien echter grote verschillen tussen beide wetten. De Woo beperkt zich niet tot belanghebbenden, iedereen kan alles opvragen. Alles wat wordt «vastgelegd» en verband houdt met de taak van het overheidsorgaan, valt hieronder. Dit is een van de belangrijkste redenen waarom de Woo zoveel problemen met zich meebrengt in de uitvoering. Om een voorbeeld te geven: een WhatsApp-bericht van de ene wethouder naar de andere of de agenda van de wethouder moet onder beheer gebracht worden. Nederland is het enige land in Europa dat zo’n brede definitie heeft van opvraagbare informatie. Bovendien mag de overheid onder de Woo geen kosten meer in rekening brengen, zelfs niet voor kosten die rechtstreeks voortvloeien uit een verzoek, zoals kopieerkosten. Hierdoor is de Woo een instrument geworden waarmee sommige burgers de (lokale) overheid kunnen ondermijnen en waardoor bestuurders zich in toenemende mate onveilig voelen. Daarnaast lopen de kosten voor de uitvoering van deze wet snel op. In een gemiddelde gemeente van 50.000 inwoners bedragen de ambtelijke kosten al gauw zo’n € 300.000 per jaar. De leden van de fractie van de BBB zijn een groot voorstander van een transparante overheid, maar vragen zich af of u zich wel voldoende bewust bent van de negatieve gevolgen van deze wet, die steeds duidelijker worden. Dat brengt deze leden tot de volgende vragen:
a. In hoeverre is de Woo een kop op Europese regelgeving? Deze leden ontvangen hier graag een toelichting op.
De Woo geeft, als opvolger van de Wob, invulling aan artikel 110 van de Grondwet. Die bepaling draagt de overheid op om openbaarheid bij wet te regelen. De Woo is grotendeels een kwestie van nationale invulling. Dit verklaart ook waarom verschillende Europese lidstaten sterk wisselende openbaarheidsstelsels kennen.7 De Woo is op onderdelen ook implementatie van Europese regelgeving, bijvoorbeeld de implementatie van richtlijn 2003/4/EG (de milieu-informatierichtlijn). Bij de implementatie hiervan heeft Nederland de onder de richtlijn toegestane uitzonderingsgronden bij milieu-informatie met betrekking tot emissies in het milieu niet in de Woo opgenomen. Dat houdt in dat milieu-informatie met betrekking tot emissies in het milieu niet geweigerd kan worden met een beroep op die uitzonderingsgronden. Die uitzonderingsgronden hebben overigens geen betrekking op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Als bijvoorbeeld adresgegevens de kwalificatie «milieu-informatie met betrekking tot emissies in het milieu» krijgen, kan openbaarmaking onder de milieu-informatierichtlijn dus ook niet geweigerd worden op grond van de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens.
b. Wat betekenen de brede definities in de Woo voor het beheer van informatie zoals vastgelegd in de Archiefwet?
De Archiefwet gaat over het beheer van overheidsinformatie. De Woo heeft betrekking op de openbaarmaking van overheidsinformatie. De reikwijdte van de Archiefwet 1995 en de Wet open overheid is/wordt in de praktijk gelijk voor wat betreft het documentbegrip8. De Archiefwet geldt voor alle documenten die door een overheidsorgaan worden gemaakt of ontvangen in het kader van de publieke taak. Het overheidsorgaan moet deze documenten onder beheer brengen. De Woo kent een ruim openbaarheidsbegrip en weinig tot geen begrenzingen of beperkingen. Alle informatie waarover een bestuursorgaan beschikt, is in beginsel opvraagbaar in het kader van een Woo-verzoek. De naleving van de Archiefwet heeft invloed op de uitvoering van de Woo; wanneer informatie niet goed wordt beheerd vergt het vinden en beoordelen van deze informatie in het kader van een Woo-verzoek meer tijd. Goed informatiebeheer is daarom van essentieel belang voor een goede uitvoering van de Archiefwet én de Woo.
c. Wat kunt u op korte termijn aan deze wet veranderen?
Zoals aangekondigd in het regeerprogramma en de kabinetsreactie op de invoeringstoets wordt de wetsevaluatie op doelmatigheid en doeltreffendheid van de Woo vervroegd (start: eind 2025). Daarnaast wordt op dit moment een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoeringslasten, kosten en capaciteit voor de afhandeling van Woo-verzoeken. Op basis van de wetsevaluatie en dit onderzoek kan het kabinet goed onderbouwd komen tot adequate maatregelen, waaronder eventuele voorstellen voor wijziging van het wettelijk kader.
d. Wat is er bijvoorbeeld nodig om WhatsApp-verkeer en agenda’s uit te sluiten van de wet, het begrip «belanghebbende» te herintroduceren en overheden toe te staan daadwerkelijk gemaakte kosten weer in rekening te brengen bij indieners? Heeft u hierover overleg met bijvoorbeeld de VNG?
Hier zou een wetswijziging voor nodig zijn. Vanuit mijn ministerie vindt er regelmatig overleg plaats met de koepels van medeoverheden, waaronder ook de VNG, over de Woo. Daarbij zijn dergelijke, concrete wetswijzigingen op dit moment geen onderwerp van gesprek. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1.c., start eind dit jaar de wetsevaluatie van de Woo. Op basis van deze wetsevaluatie kan bezien worden of er eventuele wetswijzigingen nodig zijn om de uitvoering en uitvoerbaarheid van de Woo te verbeteren.
2. De leden van de fractie van de BBB concluderen uit uw beantwoording van een eerder gestelde vraag dat informatie-uitwisseling bij veel uitvoeringsorganisaties inderdaad wordt belemmerd door de AVG. Het Netwerk van publieke dienstverleners (NPD) heeft 79 concrete knelpunten vanuit publieke dienstverleners in kaart gebracht en inzichtelijk gemaakt. Deze knelpuntenbrief is ook gedeeld met de Tweede Kamer. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), coördinerend voor Werk aan Uitvoering, komt binnenkort met een brief aan de Tweede Kamer waarin staat hoe de regering verdergaat met knelpunten in gegevensdeling. Kunt u deze informatie ook delen met de Eerste Kamer, gezien de rol van deze Kamer op het gebied van uitvoerbaarheid van regelgeving?
Wij begrijpen uw behoefte aan inzicht in de knelpunten rondom gegevensdeling en de aanpak daarvan, zeker gezien de rol van de Eerste Kamer op het gebied van de uitvoerbaarheid van regelgeving. De Kamerbrief over de update van de knelpunten in gegevensdeling is reeds openbaar toegankelijk en te raadplegen via de website van de rijksoverheid9. Deze brief geeft een overzicht van de door het Netwerk van Publieke Dienstverleners (NPD) geïdentificeerde knelpunten.
Vanuit «Werk aan Uitvoering» zal naar verwachting na de zomer een nadere Kamerbrief aan de Tweede Kamer worden gezonden. In deze brief zullen een aantal geselecteerde en geconcretiseerde knelpunten, inclusief de concrete vervolgstappen, nader worden uitgewerkt. Zodra deze brief naar de Tweede Kamer is verzonden, zullen wij deze uiteraard ook met de Eerste Kamer delen. Wij nemen dit op in ons proces.
3. Naar aanleiding van een vraag van de BBB-fractie of de overheid voldoende nadenkt over de handhaving op de inhuur van zzp’ers in relatie tot de krappe arbeidsmarkt, verwijst u naar eerdere brieven hierover aan de Tweede Kamer. Kunt u de brieven waarnaar u verwijst ook delen met de Eerste Kamer, gezien haar rol bij de beoordeling van uitvoerbaarheid van wetgeving?
Wij bevestigen dat de brieven waarnaar wordt verwezen, en die betrekking hebben op de handhaving op de inhuur van zzp’ers, reeds met de Eerste Kamer zijn gedeeld. Voor uw gemak verwijzen wij u nogmaals naar de specifieke documenten die beschikbaar zijn op de website van de Eerste Kamer: 1) de Voortgangsbrief werken met en als zelfstandige, van 16 december 202210, en de Brief over het opheffen van het handhavingsmoratorium, van 6 september 202411.
4. Op de vraag of er ook buiten de grote gemeenten goed functionerende ondersteuning is voor huurders, geeft u aan dat de Wet goed verhuurderschap elke gemeente verplicht om een meldpunt in te richten waar huurders en andere belanghebbenden terechtkunnen met meldingen over ongewenst verhuurgedrag. Gemeenten ontvangen hiervoor middelen vanuit het Rijk. Deze bescherming is recentelijk, per 1 januari 2025, uitgebreid middels de Wet betaalbare huur, zodat de gemeente meer mogelijkheden heeft om toezicht te houden op maximale huurprijzen en huurprijsverhogingen. Ook voor deze taken krijgen gemeenten middelen vanuit het Rijk. De leden van de BBB-fractie vragen zich echter af of dit voldoende bekend is bij gemeenten.
a. Wat is er gedaan om te toetsen of dit voldoende bekend is?
In alle fasen van de totstandkoming, inwerkingtreding en implementatie van de Wet goed verhuurderschap en Wet betaalbare huur is regelmatig en goed contact geweest met gemeenten. Zo is in de voorbereiding van beide wetten onderzoek gedaan naar de financiële consequenties voor gemeenten middels een artikel 2-onderzoek volgens de Financiële verhoudingswet en zijn vervolgens middelen aan gemeenten ter beschikking gesteld. Over de ophoging van het Gemeentefonds, als gevolg van de extra middelen voor de uitvoering van de beide wetten, zijn gemeenten vervolgens per brief geïnformeerd.
Ook is door onderzoeksbureau RIGO, in opdracht van de VNG en het Ministerie van VRO, voor beide wetten een Handreiking voor gemeenten opgesteld, evenals een modelverordening en model-handhavingsprotocol. Deze documenten helpen gemeenten om hun nieuwe, handhavende taak eigen te maken. In aanvulling hierop zijn door mijn ministerie, in samenwerking met de VNG, verschillende regiobijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd, en is er een webinar opgenomen, waarin gemeenten toelichting kregen over de nieuwe wetgeving en vragen over de implementatie en uitvoering konden stellen. Ook zijn er verschillende verdiepende sessies geweest met gemeenten, de VNG en de Huurcommissie, met als doel de onderlinge samenwerking te bevorderen en kennis te delen.
Verder is veel aandacht besteed aan de communicatie over de beide wetten richting zowel huurders en verhuurders, als richting brancheorganisaties en gemeenten. Zo zijn er informatiecampagnes gelanceerd, waarmee de nieuwe regels onder de aandacht worden gebracht. Als onderdeel van deze campagnes is ook een set met (personaliseerbare) communicatiemiddelen opgeleverd, waarmee gemeenten, brancheorganisaties en andere belanghebbenden hun achterban kunnen informeren, en waarmee extra aandacht kan worden gegeven aan de gemeentelijke meldpunten. Gemeenten kunnen zodoende worden geacht bekend te zijn met de nieuwe taken die uit de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur zijn voortgekomen, alsook met de financiële middelen die aan hen ter beschikking zijn gesteld voor de uitvoering daarvan.
b. Gaat het om gelabeld geld?
Nee. De incidentele middelen voor de uitvoering van de Wet goed verhuurderschap betreffen een decentralisatie-uitkering uit het Gemeentefonds, de structurele middelen een algemene uitkering. De incidentele en structurele middelen voor de uitvoering van de Wet betaalbare huur betreffen eveneens een decentralisatie-uitkering. Zowel algemene uitkeringen als decentralisatie-uitkeringen zijn vrij besteedbaar.
c. Weet u hoeveel gemeenten inmiddels een dergelijk meldpunt hebben?
Samen met de VNG houd ik een overzicht bij van de verschillende gemeentelijke meldpunten. Slechts twee gemeenten hebben nog geen meldpunt ingesteld. Alle andere gemeenten wel.
d. Wat maakt dat gemeenten onvoldoende op de hoogte zijn van deze nieuwe taak?
Het door de BBB-fractie geschetste beeld dat gemeenten onvoldoende op de hoogte zouden zijn van hun nieuwe taken uit hoofde van de Wet goed verhuurderschap en Wet betaalbare huur, herken ik niet. Zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 4.a., zijn gemeenten bijvoorbeeld nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de beide wetten en is er door mijn ministerie veel aandacht besteed aan de informatievoorziening, voorlichting en ondersteuning van gemeenten bij de nieuwe taken.
e. Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er niet steeds meer taken op het bordje van de gemeenten worden gelegd, waardoor gemeenten in het zogenaamde ravijnjaar nog verder in de knel komen? Deze leden ontvangen hier graag een toelichting op.
Het succes van het door het kabinet ingezette beleid om de huurbescherming en huurprijsbescherming te verbeteren, valt of staat bij een goede rolinvulling door gemeenten. Ik hecht er dan ook groot belang aan om gemeenten in staat te stellen hun taken op een goede manier uit te kunnen voeren. Ervoor zorgen dat gemeenten voldoende financiële middelen hebben is daarvan een belangrijk onderdeel. Daar waar te nemen besluiten gevolgen kunnen hebben voor gemeenten, vindt hierover dan ook afstemming plaats met gemeenten, al dan niet bij monde van de VNG.
Verder bezie ik over de gehele linie hoe wet- en regelgeving versimpeld kan worden. Een recent voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het Wetsvoorstel modernisering servicekosten, waarmee de lijst met servicekosten limitatief wordt gemaakt. Met dit wetsvoorstel beoog ik meer duidelijkheid te verschaffen over wat als servicekosten kan worden gerekend, waarmee ook de handhaving van gemeenten op te hoge servicekosten zal worden vereenvoudigd. De Eerste Kamercommissie voor Infrastructuur en Waterstaat/Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO) heeft op 14 april jl. een blanco verslag uitgebracht en het wetsvoorstel zal op 22 april 2025 als hamerstuk worden afgedaan.
Tot slot acht ik het van belang om op te merken dat de extra taken die gemeenten als gevolg van de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur hebben gekregen, op zichzelf geen gevolgen hebben voor het «ravijnjaar». In de totstandkoming van de beide wetten is, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag a., onderzocht wat de financiële consequenties van deze nieuwe taken voor gemeenten zijn. In lijn met de bevindingen uit deze rapporten, worden gemeenten gecompenseerd voor de uitvoering van deze taken. Komende zomer worden de beide wetten, alsmede de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten (Wmhgh) financieel geëvalueerd. Een en ander met als doel om te bezien of de middelen die gemeenten ontvangen voor de handhaving van de genoemde wetgeving, aansluiten bij de kosten daarvan.
Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw (TloKB)
5. Op de vraag of de TloKB meer kwaliteitsborgers en meer registraties per kwaliteitsborger had verwacht, geeft u aan dat dit niet het geval is. In het jaarverslag [2023] van deze organisatie staat niets vermeld over de ontwikkeling van het aantal kwaliteitsborgers in relatie tot de krapte op de arbeidsmarkt. Wilt u inzicht geven in deze ontwikkeling en de Toelatingsorganisatie vragen deze ontwikkeling op te nemen in komende jaarverslagen?
Ik acht het niet doelmatig de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw (TloKB) te belasten met een extra taak als het monitoren van vraag en aanbod in de arbeidsmarkt voor kwaliteitsborgers, zolang er geen gereed vermoeden is van een tekort aan kwaliteitsborgers. U hebt op 13 maart jl. het TloKB-jaarverslag 2024 ontvangen. Dat jaarverslag laat voor 2024 een stijging van 93 procent zien in het aantal geregistreerde kwaliteitsborgers van 41 naar 79. Over 2023 laat het jaarverslag 2023 een stijging zien van 105 procent. De jaarverslagen van de TloKB laten dus de ontwikkeling zien in het aantal kwaliteitsborgers geregistreerd in het openbare register voor kwaliteitsborging voor het bouwen. De jaarverslagen van de TloKB relateren deze ontwikkeling niet aan een mogelijke krapte op de arbeidsmarkt voor kwaliteitsborgers.
Rijksvastgoedbedrijf (RVB)
6. Op de eerder gestelde vraag naar een wetenschappelijke onderbouwing van het verbod op het gebruik van Roundup op geliberaliseerde pachtgronden, geeft u aan wanneer het verbod van kracht is geworden. Kunt u, nu de EU het gebruik van dit middel weer voor langere tijd heeft toegestaan, alsnog de gevraagde onderbouwing verstrekken? Is dit hiermee geen kop op Europese regelgeving?
In zijn brief van 13 juni 2024 heeft de Minister van BZK aan de Tweede Kamer aangegeven dat bij nieuwe geliberaliseerde pachtcontracten glyfosaathoudende middelen verboden gaan worden. Voor de onderbouwing van dit verbod verwijs ik naar genoemde brief. Agrariërs kunnen vrijwillig inschrijven op de openbare inschrijvingen voor deze contracten en kunnen in hun bieding dus rekening houden met de voorwaarden die gesteld worden. Dit maakt dat als agrariërs een belemmering zien in het verbod van glyfosaat ze ofwel afzien van inschrijving ofwel een lagere prijs gaan bieden voor deze gronden. Er is dus geen sprake van een extra (publiekrechtelijke) kop op Europese regelgeving. Hoewel ik geen signalen heb ontvangen dat toepassing en handhaving van het verbod tot problemen heeft geleid, wil ik wel de vinger aan de pols houden. Ik heb het Rijksvastgoedbedrijf verzocht de nieuwe werkwijze de komende jaren te monitoren. Naar aanleiding van de publicatie van Panzacchi et al. 2025, waarin een relatie wordt gelegd tussen de blootstelling aan glyfosaat en de ontwikkeling van kanker, heeft de Minister van LVVN in een brief van 26 juni 2025 aan de Tweede Kamer aangegeven dat EFSA (European Food Safety Authority) en ECHA (European Chemicals Agency) in de komende maanden een uitgebreide analyse zullen uitvoeren op de studie waarbij ook alle onderliggende ruwe data van het onderzoek worden betrokken. De Minister van LVVN zal de Kamer hierover informeren, zodra deze uitgebreide analyse van EFSA en ECHA beschikbaar is. Op basis daarvan zal ik bezien hoe ik met het huidige verbod om wil gaan.
7. Kunt u de leden van de BBB-fractie meer inzicht bieden in de veiligheidsoverwegingen die ervoor zorgen dat u geen database of openbare bron wilt bijhouden over de bezittingen van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), terwijl SBB dat bijvoorbeeld wel doet?
Het RVB beheert meer dan 10.000 panden met in totaal bijna 12 miljoen m2 bruto vloeroppervlak. In deze omvangrijke portefeuille zitten ook panden en complexen die vanuit persoonlijke en materiële veiligheidsoverwegingen niet gedeeld kunnen worden. Bijvoorbeeld: safehouses, pied-a-terres, hoogbeveiligde en heimelijke gebouwen, cellengebouwen, datacenters, noodstroomgebouwen, verbindingscentra en zend- en ontvangststations. Het RVB beheert niet een overzicht waarin de panden met een veiligheidsoverweging zijn weggelaten. Om die reden verspreiden wij deze database niet om geen risico te lopen t.a.v. veiligheid.
Ook het publiceren van een lijst of catalogus, waarin genoemde soorten gebouwen zouden zijn weggelaten, brengt risico’s met zich mee. Hoewel de gegevens van een pand op zichzelf misschien openbaar of publiek bekend zijn, levert het bijeenbrengen van deze gegevens van álle gebouwen in een openbare lijst aanvullende veiligheidsrisico’s op. Deze risico’s kunnen commercieel zijn of op het gebied van de nationale veiligheid. Kwaadwillende actoren, zowel statelijke als niet-statelijke, kunnen zich met een dergelijke lijst een beeld vormen van de omvang en de spreiding van het Rijksvastgoed, of met kennis, vergaard uit analyse van de gepubliceerde gegevens, de rijksoverheid benadelen.
8. Vanwege diverse ontwikkelingen staan de overheidsfinanciën onder druk. Er is veel behoefte aan grond, wat leidt tot hoge grond- én pachtprijzen. Tevens is het van belang dat landbouwers investeren in verduurzaming en daarmee in hun bedrijfsvoering. Ondernemers investeren eerder in eigen productiemiddelen (gronden) dan in een situatie van onzekerheid over de toekomstige beschikbaarheid van grond. Is de overheid bereid te overwegen een deel van de 41.000 hectare pachtgrond van het RVB te verkopen? Graag ontvangen deze leden ook een toelichting op de huidige afweging.
De agrarische grond van mijn ministerie is op veel plaatsen in de toekomst nodig om agrariërs die moeten/gaan wijken voor nationale doelen een nieuwe vestigingsplaats of compenserende grond te kunnen aanbieden. Hiermee zorg ik dus juist voor continuïteit voor de agrarische bedrijfsvoering. Vanwege de vele ruimtelijke claims is het belang van deze ondersteuning alleen maar groter geworden. Om te zorgen dat pachtende agrariërs die verder willen met hun agrarische bedrijf wel kunnen investeren in hun bedrijven heeft het RVB recent een deel van de agrarische boerderijen (onder een aantal voorwaarden) te koop aangeboden aan de zittende pachters. Dit zodat zij – indien gewenst – de boerderij kunnen kopen en als eigenaar gemakkelijker investeringen kunnen doen en (laten) financieren.
Er geldt al sinds 2000 een verkoopstop op de agrarische gronden. Verkoop (aan zittende pachters) levert namelijk relatief weinig op in verhouding tot het jaarlijks rendement door verpachting van gronden en de waarde van de grond bij eventuele bestemmingswijzigingen. Op basis van deze financiële afweging en de noodzaak van goed beheer van het vermogen van de Staat is er door de Minister van Financiën destijds gekozen voor een verkoopstop op de agrarische gronden. Deze situatie is ongewijzigd.
Voorts is van belang dat het aanbieden van pacht het juist voor startende boeren gemakkelijker maakt om met hun bedrijf te beginnen omdat zij dan niet de financieringslasten die gepaard gaan met eigendom op hoeven te brengen. Vanuit de overwegingen zoals hierboven staan, acht ik het derhalve onverstandig en ongewenst om tot verkoop van (een deel van) de huidige portefeuille over te gaan, anders dan in situaties dat de grond als compensatiegrond kan worden ingezet of dat het bevoegd gezag in het omgevingsplan een wijziging van de functie heeft doorgevoerd of voornemens is door te voeren.
9. In uw antwoord op de eerdere vraag 15 zegt u toe de «open data» op de website van het RVB te laten actualiseren. Daarvoor zijn de leden van de BBB-fractie dankbaar. Bent u bereid op basis van die gegevens ook enkele grafieken en meerjarige cijferreeksen te laten toevoegen, zoals de oppervlakte van verkochte grond en de inkomsten uit verkoop, zodat trends eenvoudig zichtbaar worden? Dit zou de politieke verantwoording en controle op de uitvoering van beleid vergemakkelijken. Zou u dit ook willen laten doen voor de website www.biedboek.nl, uitgesplist per categorie, zoals verpachting en verhuur?
Zoals ik u heb toegezegd in mijn vorige beantwoording werkt het RVB aan een actualisatie van de open dataset, die beschikbaar is op de website van het RVB. Ik heb het RVB verzocht rekening te houden met de inzichtelijkheid in trends. Transacties via Biedboek.nl zijn commercieel vertrouwelijk. Het RVB kan zodoende geen inzicht geven in de afzonderlijke verkopen. Wel zullen de totaal aantal transacties per jaar worden opgenomen in de open dataset.
10. In uw antwoord op de eerdere vraag 17 verwijst u naar het Besluit Taak Rijksvastgoedbedrijf 2017. Wanneer is dat voor het laatst geëvalueerd, inclusief een juridische beschouwing van de verhoudingen tussen dit besluit en wetten zoals de (oorspronkelijke) Wet Markt en Overheid3? Als dit de afgelopen jaren niet is gebeurd, kunt u dan opdracht geven voor een dergelijke, ook juridische, evaluatie?
Het Besluit taak RVB 2017 is juridisch gezien slechts een organisatiebesluit, gebaseerd op het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst. Het bevat geen algemeen verbindende voorschriften. Als baten-lastenagentschap voert het RVB uitsluitend taken uit die door mij – en in voorkomend geval een andere Minister – expliciet aan het Rijksvastgoedbedrijf zijn opgedragen. Het staat buiten kijf dat het Rijksvastgoedbedrijf zich daarbij houdt aan wet- en regelgeving, zoals de regels rondom «markt en overheid». Voor een evaluatie van het Besluit taak RVB 2017 bestaat dan ook geen aanleiding.
11. Naar de mening van de leden van de BBB-fractie geeft u geen (volledig) antwoord op de eerder gestelde vraag 13, die meerdere deelvragen omvatte. Voor deze leden is dit reden voor een nadere vraag. Heeft de regering een afwegingskader om te bepalen welke (delen van) gebouwen en gronden wel of niet kunnen worden verkocht? Dit ook vanuit de liberale gedachte dat onroerende goederen bij voorkeur niet in bezit van de overheid zouden moeten zijn. In uw antwoord op vraag 15 spreekt u van «opdrachtgevers/eigenaren» die hun Rijksvastgoed «overtollig stellen» als reden voor verkoop, maar is er geen Rijksbreed afwegingskader om hier verantwoord keuzes in te maken? Als dit er is: wilt u dit met de Kamers delen? Als dit er niet is: kan de regering dit laten opstellen? De leden van de BBB-fractie zijn met name geïnteresseerd in de afweging voor (delen van) gebouwen die worden verhuurd aan niet-Rijksorganisaties of waarvoor niet direct wordt voorzien dat een deel van het Rijk het in weer gebruik neemt. Daarnaast zijn deze leden in het bijzonder geïnteresseerd in gronden van het Rijk die worden verpacht, maar anders dan het genereren van pachtinkomsten – geen publiek doel dienen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een defensieterrein of grond op of direct achter een dijk of andere waterkering, die wél een publiek doel hebben.
In de brief van mijn ambtsvoorganger aan de Tweede Kamer van 28 maart 2023 is aangegeven dat er redenen zijn om rijksvastgoed vaker aan te houden in plaats van na overtolligstelling door de betrokken Minister over te gaan tot verkoop (overigens altijd na het doorlopen van de zgn. reallocatieprocedure waarbij alle Ministers de gelegenheid krijgen hun belangstelling voor het betreffende vastgoed kenbaar te maken). Vanwege de financiële consequenties moet hier een zorgvuldige afweging over plaatsvinden. Aan een passend afwegingskader wordt momenteel gewerkt.
12. Graag stellen de leden van de BBB-fractie ook nog een vraag over een specifiek soort grond in beheer bij het RVB, die minder aandacht krijgt, namelijk bossen. Deze kunnen, naast recreatief gebruik, ook worden ingezet voor boslandbouw (in het Engels «agroforestry»). Dit houdt in dat bestaande bossen op beperkte schaal kunnen worden gebruikt voor begrazing door (klein)vee, het kweken van bessen of paddenstoelen voor menselijke consumptie, of voor jacht – al dan niet na het uitzetten van meer (kleine) dieren – met voedselproductie als doel. Hoeveel procent van de grond die het RVB beheert, bestaat uit bos?
Heeft het RVB onderzocht op welk deel boslandbouw mogelijk is? Zo ja, om hoeveel procent en welke vormen van boslandbouw gaat het? Zo niet, bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheden van boslandbouw in door het RVB beheerde bossen, met als doel vast te stellen hoeveel potentieel daarin is voor voedselproductie?
Het RVB heeft geen bossen in beheer, alleen agrarische gronden en dan met name in de voormalige polders in Flevoland en de Wieringermeer. Indien agrariërs die grond pachten van het RVB aan agroforestry (boslandbouw) willen doen op grond van het RVB, dan werkt het RVB daar in principe aan mee. Hiervoor is inmiddels ook een standaardcontract ontwikkeld. In de afweging om mee te werken wordt wel gekeken wat de gevolgen zijn voor de agrariërs rondom het betreffende perceel of percelen. Krijgen deze omliggende agrariërs bijvoorbeeld meer last van schaduwwerking door de aanplant van bomen dan kan het RVB besluiten om niet akkoord te gaan.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Samenstelling:
Van Wijk (BBB), Van Langen-Visbeek (BBB), Jaspers (BBB), Lievense (BBB) (voorzitter), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Van de Linden (VVD), Klip-Martin (VVD), Meijer (VVD), Kaljouw (VVD), Rietkerk (CDA) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Van Meenen (D66), Aerdts (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (ChristenUnie), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Kemperman (Fractie-Kemperman
In het rapport «Zicht op Rijksbezit» (2021) van de Algemene Rekenkamer staat op pagina 36 dat het RVB 4,8 km2 aan vloeroppervlak verhuurt en dat 121.000 m2 leegstaat.
Zie A. Drahmann e.a., Openbaarmaking van overheidsinformatie. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar wetgeving in Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Slovenië en Estland, bijlage bij Kamerstukken I 2022/23, 33 328, nr. AE
Hoewel de documentdefinitie uit de Woo nu nog tekstueel verschilt van de definitie van het begrip archiefbescheiden uit de Archiefwet 1995, worden de twee begrippen volledig met elkaar in lijn gebracht met het wetsvoorstel voor de Archiefwet 20... In dit wetsvoorstel – dat op dit moment wordt behandeld door uw Kamer – wordt een documentdefinitie gehanteerd die aansluit op de documentdefinitie uit de Woo.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29362-AC.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.