29 361
Nederlands EU-voorzitterschap 2004

nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2004

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op uw verzoek van 4 november 2003 met kenmerk 95-EU-2003 inzake het proces van voorbereiding van het Nederlandse Voorzitterschap van de EU. Door de Kamer is met name gevraagd om inzicht te verschaffen in het proces van voorbereiding van de communicatie met het oog op het Nederlandse Voorzitterschap. Tevens gaf u aan specificaties per ministerie te willen ontvangen. Deze brief kan beschouwd worden als een aanvulling op de brief die ik u 16 oktober 2003 heb toegezonden (kenmerk EU300199).

1. Nederlands Voorzitterschap EU

2004 is een belangrijk jaar voor Nederland en Europa. Behalve het Nederlandse Voorzitterschap van de EU staat een aantal belangrijke andere zaken op de agenda: de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten, de verkiezingen voor het Europees Parlement, het aantreden van een nieuwe Europese Commissie en de verdergaande onderhandelingen over de Europese Grondwet.

Gedurende de tweede helft van 2004 zal er met name in nieuws- en actualiteitenmedia veel aandacht zijn voor het Nederlandse Voorzitterschap. Teneinde hierop goed ingericht te zijn vindt nu reeds interdepartementale afstemming plaats tussen de woordvoerders van de verschillende ministeries. Tevens is een aanvang gemaakt met media-analyses. Ook de website zal tijdens het Voorzitterschap een belangrijke rol spelen. Momenteel vinden de voorbereidingen plaats voor het ontwikkelen van een Voorzitterschapswebsite waar professioneel betrokkenen en geïnteresseerden zeer uitvoerig over het Voorzitterschap geïnformeerd zullen worden. Ook hiervoor vindt reeds interdepartementale afstemming plaats.

Aangezien mede uit onderzoek blijkt dat het brede Nederlandse publiek zich weinig betrokken voelt bij de EU, is besloten om al eerder dan bij aanvang van het Voorzitterschap intensief over Europa en de EU voor te lichten en informatie te verschaffen. Achterliggende gedachte is dat wanneer de burger al in de eerste helft van 2004 meer bewust wordt gemaakt van het belang van de EU en Europa, informatie over het Voorzitterschap beter beklijft, ook bij een grote publiek.

2. Rijksbrede campagne

De burger ziet de EU als iets amorfs en ongrijpbaars. Het heeft, zo blijkt, weinig zin te communiceren over institutionalia van de EU. Voor het Nederlandse publiek dient dus inzichtelijk gemaakt te worden hoe Europa hem/haar in het dagelijks leven raakt. Pas dan kan een gevoel van betrokkenheid ontstaan.

Teneinde als overheid eenduidig over dit onderwerp te communiceren is besloten om een rijksbrede publiekscampagne te starten. Deze begint in maart van dit jaar. Het streven is dat door deze campagne niet alleen informatie over het Voorzitterschap beter zal beklijven, maar ook de opkomstcampagne voor de verkiezingen voor het Europees Parlement goed ontvangen wordt. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie is verantwoordelijk voor deze opkomstcampagne.

De kern van publieksvoorlichting over Europa is verbreding van de media-aandacht. Dit houdt in dat niet alleen de krantenlezer zich geïnformeerd weet over Europa, maar ook de lezers van publieksbladen en het publiek van, meer laagdrempelige, radio en TV. Deze mediaverbreding resulteert erin dat de burger via zijn eigen informatiekanalen inzicht krijgt in wat Europa nog meer is dan instituties en vergaderingen alleen. Boodschap daarbij dient te zijn: aantonen van het belang van de EU in het eigen leven. De keuze voor verbreding van media-aandacht als focus is mede ingegeven door de constatering dat Europa zich niet via reclame laat uitleggen. De reclame-uitingen die er komen (spotjes op radio/TV en advertenties) zijn ondersteunend aan de verbreding van de media-aandacht. De mediadruk die door deze aanpak onstaat beoogt een grotere herkenning te bewerkstellen. Voor de geïnteresseerd geraakte burger wordt een website ingericht waar meer inhoudelijke informatie beschikbaar is. Tevens zullen evenementen georganiseerd worden, op een laagdrempelige manier. Voor de uitvoering van deze rijksbrede publiekscampagne is via een Europese aanbesteding een bureau aangezocht.

In de opbouw van de campagne is nadrukkelijk ook rekening gehouden met de Europese Parlementsverkiezingen. De TV en radio spots sluiten in tijd op elkaar aan, en ook bij de organisatie van evenementen/debatten etc vindt afstemming plaats.

In 2005 en 2006 zal de communicatie langs deze weg gecontinueerd worden, echter minder intensief en met minder financiële middelen. Een en ander zal plaatsvinden op basis van een evaluatie van de inspanningen van 2004. Hiertoe is een begeleidingsgroep ingesteld onder Voorzitterschap van directeur Voorlichting en Communicatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken, met daarin leden van de Voorlichtingsraad, en de vertegenwoordigers van het Europees Parlement en de Europese Commissie in Den Haag.

3. Betrokkenheid door debat

Door voorlichting kan het belang van Europa geïllustreerd worden. Echte betrokkenheid komt echter voort uit een debat over politieke keuzes. Zonder een heldere politieke discussie over het belang van de Europese Unie en de besluiten die genomen worden, is voorlichting een betrekkelijk machteloos instrument. Deze constatering legt een belangrijke verantwoordelijkheid bij politici en maatschappelijke organisaties om dat debat aan te gaan.

4. Budget

Ten opzichte van het, in mijn brief van 16 oktober 2003 geschetste, budget is eind 2003 helaas een tegenvaller op de begroting voor de publieksvoorlichting ontstaan. Dit als gevolg van het uitblijven van de op basis van een convenant toegezegde 560 000 euro van de Europese Commissie. Ook voor 2004 is geen structurele ondersteuning van de Europese Commissie voorzien. Aangezien 2004 het momentum is om over Europa te communiceren moet bekeken worden hoe met minder middelen een nog steeds effectieve campagne gevoerd kan worden. Dit noopt tot het maken van keuzes, hetgeen in een belangrijk jaar als 2004, waar intensivering en niet afslanking uitgangspunt zou moeten zijn, onwenselijk is.

5. Verdeling verantwoordelijkheden tussen ministeries

Er vindt in 2004 op het terrein van voorlichting en communicatie geen overdracht van bevoegdheden tussen ministeries plaats. De directies Voorlichting en Communicatie van de ministeries blijven verantwoordelijk voor de activiteiten op de hen regarderende beleidsterreinen. De directie Voorlichting en Communicatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken, die tijdelijk wordt uitgebreid, is belast met de onderlinge afstemming en coördinatie en met de bewaking van de «gemeenschappelijkheid» van de communicatie op Rijksniveau. Die gemeenschappelijkheid betreft1:

• samenhangende communicatiestrategie;

• overkoepelende publieksvoorlichting;

• website www.eu2004.nl;

• accreditatie van de media;

• afstemming van woordvoering en persvoorlichting;

• media-activiteiten;

• gedeelde media-analyse;

• cursus EU-besluitvormingsproces;

• de hiervoor benodigde financiële middelen.

De ministeries zullen in ieder geval zelf zorgdragen voor:

• mediafaciliteiten bij de door henzelf georganiseerde bijeenkomsten, zoals informele Raden;

• woordvoering over het eigen beleidsterrein;

• publieksvoorlichting over het eigen beleidsterrein;

• aanlevering van teksten aan webteam www.eu2004.nl;

• interne communicatie ten behoeve van eigen personeel;

• de hiervoor benodigde financiële middelen.

De specificaties per ministerie zullen de Kamer spoedigst toegaan.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

A. Nicolaï


XNoot
1

Voor een inhoudelijke toelichting op de diverse aspecten zie mijn brief van 16 oktober.

Naar boven