nr. 93
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 september 2006
Tijdens de plenaire behandeling van de Geneesmiddelenwet (Handelingen
der Kamer II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 57, blz. 3703–3724)
is een motie (69) aanvaard waarmee de regering wordt verzocht om een begin
te maken met de scheiding van taken van de apotheker en de Kamer daarover
vóór 1 september 2006 te informeren (Kamerstukken II 2005–2006,
29 359 en 28 494, nr. 69).
De taken die in de motie worden onderscheiden zijn die van zorgverlener
en zorginkoper. Gezien de beraadslagingen lijkt de motie zich te richten op
een volledige, juridische scheiding van zorgverlening en inkoop van geneesmiddelen
bij de apotheekhoudenden. Ik heb mij nogmaals beraden op de mogelijkheden
en de wenselijkheid om de motie in die zin uit te voeren.
Allereerst constateer ik dat het beleid van de regering volledig in overeenstemming
is met de achterliggende gedachte van de motie: het verminderen c.q. wegnemen
van het financiële belang van apotheekhoudenden bij de inkoop van geneesmiddelen.
Voorts merk ik op dat hier reeds een aanzienlijke stap is gezet. Immers op
grond van het Geneesmiddelenconvenant 2006/2007 worden de huidige kortingen
en bonussen al met € 843 mln afgeroomd. Dat bedrag loopt op in 2007
tot vooralsnog € 971 mln. Het exacte bedrag voor 2007 is afhankelijk
van de uitkomsten van het onderzoek naar de praktijkkosten en inkoopvoordelen
dat de Nederlandse Zorgautoriteit i.o. (NZa i.o.) uitvoert.
Het Geneesmiddelenconvenant biedt verder apotheekhoudenden een helder
perspectief. Afgesproken is dat er een nieuw modulair tarief voor apotheekhoudenden
komt waarin een, met de zorgverzekeraar af te spreken, financiële stimulans
is opgenomen voor apotheek-houdenden die doelmatig inkopen voor zorgverzekeraar
en patiënt. Daarnaast bevat het tarief ruimte voor ondernemend zorgverlenerschap
doordat de zorgverzekeraar specifieke zorginhoudelijke taken van apotheekhoudenden
apart kan belonen.
De weg die met het Geneesmiddelenconvenant is ingeslagen moet er toe leiden
dat kortingen en bonussen in de bedrijfskolom worden afgebouwd tot aanvaardbare
proporties. Afspraken over prijsverlaging van geneesmiddelen staan hierin
centraal. Op den duur zullen lokale onderhandelingen tussen zorgverzekeraar
en apotheekhoudende steeds belangrijker worden bij het tot normale proporties
terugbrengen van het financiële belang van apotheekhoudenden bij het
inkopen en afleveren van geneesmiddelen.
Tot een volledige scheiding van «zorg en handel» (inkoop van
geneesmiddelen door apotheekhoudenden) zal het in deze aanpak niet komen.
Het uitsluiten van elke financiële stimulans voor de inkopende apotheekhoudenden
zou er immers toe kunnen leiden dat apotheekhoudenden geen extra inspanningen
zullen doen om geneesmiddelen doelmatig in te kopen waardoor de patiënt
met een hogere rekening en of premie wordt geconfronteerd. De winst uit de
inkoop van geneesmiddelen is niet nodig om de praktijkvoering (en de zorgverlening)
van de apotheek te financieren omdat het tarief voor apotheekhoudenden zal
zijn geactualiseerd aan de hand van het hiervoor al genoemde onderzoek van
de NZa i.o. naar de praktijkkosten en de inkoopvoordelen. Feitelijk staat
hierdoor de zorgverlening voorop in de uitoefening van het beroep van de apotheekhoudenden.
Het beleid ten aanzien van het «scheiding van zorg en handel»
is uitvoerig aan de orde gekomen tijdens de behandeling van het onderhavige
wetsvoorstel (Nota naar aanleiding van het nader verslag, Kamerstukken 2005–2006,
29 359, nr. 12). Daarin heb ik ook aangegeven dat een juridisch
verbod voor apothekers om geneesmiddelen in te kopen zich niet verhoudt met
Richtlijn 85/482/EEG nu die richtlijn bepaalt dat de apotheker juist ook is
opgeleid om geneesmiddelen in te kopen. Een juridische scheiding van taken
van apotheekhoudenden is dan ook niet mogelijk.
Op grond van het bovenstaande ben ik tot de conclusie gekomen dat er op
zichzelf ook niet veel licht zit tussen de achterliggende gedachte van de
motie en het reeds ingezette beleid en dat een scheiding van taken van apotheekhoudenden
in de zin van de motie ook niet nodig is.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst