29 359
Vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet

nr. 89
VIJFDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 april 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 116 komt te luiden:

Artikel 116

De arts die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van deze wet krachtens artikel 6 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening bevoegd is tot uitoefening van de artsenijbereidkunst in een uitsluitend aan hem toebehorende apotheek, is bevoegd geneesmiddelen ter hand te stellen aan de patiënten van zijn praktijk. Indien de in de eerste zin bedoelde bevoegdheid is verkregen door een vergunning, wordt deze vergunning gelijkgesteld met de vergunningen, bedoeld in artikel 61, achtste onderscheidenlijk negende lid.

Toelichting

Volgens de schatting van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), zijn er thans nog enkele tientallen huisartsen die hun bevoegdheid tot apotheekhouden niet ontlenen aan een vergunning, maar aan het feit dat zij zich vestigden in een gemeente waar destijds geen apotheek was. Dan was men van rechtswege bevoegd, en kwamen het afstandcriterium en een vergunning niet aan de orde.

De overgangsbepaling van artikel 116 gaat er echter vanuit dat de thans bestaande apotheekhoudende huisartsen hun bevoegdheid ontlenen aan een vergunning. De strekking van de Geneesmiddelenwet is dat de positie van alle apotheekhoudende huisartsen dezelfde blijft. Ik heb bij de plenaire behandeling dan ook gezegd dat ook de categorie «van rechtswege» onder het overgangsrecht valt. Ik meen er niettemin goed aan te doen dit nu ook in de wet vast te leggen, zodat hierover geen enkele twijfel meer mogelijk is. Het nieuwe overgangsartikel laat in het midden op welke grond men bevoegd is geworden (vergunning of van rechtswege).

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Naar boven