nr. 21
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel B komt te luiden:
B
Het eerste lid van artikel 253aa komt te luiden:
1. Gedurende hun geregistreerd partnerschap oefenen de ouders het
gezag gezamenlijk uit.
2. Na onderdeel Ba wordt het volgende onderdeel ingevoegd:
Baa
Paragraaf 2 van Afdeling 2 van Titel 14 krijgt het volgende opschrift:
§ 2. Het gezag van ouders anders dan na scheiding.
Toelichting
Onderdeel B (artikel 253aa)
Het wetsvoorstel bevat in artikel B reeds een verduidelijking van artikel
253aa. De nu voorgestelde wijziging betreft een verruiming van dit artikel.
Atikel 253aa bepaalt uitsluitend dat de ouders het gezamenlijk gezag over
een kind uitoefenen, indien dit kind staande hun geregistreerd partnerschap
wordt geboren. De thans voorgestelde verruiming brengt met zich dat de ouders
het gezamenlijk gezag ook uitoefenen, indien een kind reeds voor het aangaan
van het geregistreerd partnerschap is geboren. Ook als ouders een geregistreerd
partnerschap zijn aangaan, dat evenals het huwelijk gekenschetst kan worden
als een duurzame, naar buiten toe kenbaar gemaakte relatie, mag verondersteld
worden dat zij gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor dit kind willen dragen
en de daarbij behorende rechten en plichten willen uitoefenen.
De wijziging betreft uitsluitend het gezagsrecht van ouders. De man dient
het kind te hebben erkend. De wijziging ziet derhalve niet op de vraag of
aan het geregistreerd partnerschap ook afstammingsrechtelijke gevolgen moeten
worden verbonden. Deze vraag valt buiten de reikwijdte van het onderhavige
wetsvoorstel.
De voorgestelde wijziging voorkomt dat ouders die eerst na de geboorte
van hun kind een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, geen mogelijkheid
meer zouden hebben het gezamenlijk gezag buiten de rechter om te verkrijgen
(zie A. J. M. Nuytinck, Eenzijdig verzoek ongehuwde vader tot gezamenlijk
gezag ontvankelijk?, Ars aequi, vol. 55 (2006), afl. 5, pag. 368–372).
Onderdeel Baa
Na wijziging van artikel 253c in het onderhavige wetsvoorstel behoeft
het opschrift van paragraaf 2, afdeling 2, titel 14, Boek 1 aanpassing
in voorgestelde zin.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin