29 344 Terugkeerbeleid

Nr. 107 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2012

Tijdens een Algemeen Overleg van 21 maart 2012 met uw Kamer (Kamerstuk 19 637, nr. 1518) heeft de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, op verzoek van het lid Hilkens (PvdA), aan de Tweede Kamer toegezegd in het najaar van 2012 een indicatie te geven van het aantal gezinnen dat vertrekt vanuit een gezinslocatie. Met deze brief kom ik aan deze toezegging tegemoet.

Medio 2011 zijn in Katwijk en Gilze de eerste asielzoekerscentra ingezet als gezinslocatie. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is in de schoolvakantie (juli en augustus 2011) gestart met het verhuizen van gezinnen met minderjarige kinderen naar deze gezinslocaties. Dit betrof met name gezinnen die al enige tijd in een asielzoekerscentrum of een vrijheidsbeperkende locatie verbleven omdat sinds de tussenuitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 juli 2010 de voorzieningen voor gezinnen met minderjarige kinderen na afwijzing van de asielaanvraag werden gecontinueerd totdat het vertrek uit Nederland was gerealiseerd. De gezinslocaties in Katwijk en Gilze zijn dus al ruim een jaar operationeel. Het afgelopen jaar zijn er vier gezinslocaties bijgekomen in Emmen, Den Helder, Amersfoort en Burgum. Op peildatum 1 november 2012 verbleven er ongeveer 1 900 vreemdelingen (ongeveer 545 gezinnen) in deze gezinslocaties.

Tot 1 november 2012 zijn sinds de oprichting van de eerste gezinslocaties ongeveer 290 vreemdelingen (circa 100 gezinnen) zelfstandig vertrokken vanuit een gezinslocatie. Daarvan zijn ongeveer 100 vreemdelingen (ongeveer 30 gezinnen) aantoonbaar zelfstandig vertrokken uit Nederland. Ongeveer 190 vreemdelingen (circa 70 gezinnen) zijn zelfstandig zonder toezicht vertrokken.

Daarnaast zijn ongeveer 100 vreemdelingen (ongeveer 35 gezinnen) vanuit een gezinslocatie in vreemdelingenbewaring geplaatst met het oog op gedwongen terugkeer. Daarvan zijn ongeveer 50 vreemdelingen (circa 15 gezinnen) gedwongen teruggekeerd. Circa 30 vreemdelingen (circa 10 gezinnen) verbleven op peildatum 1 november 2012 nog in vreemdelingenbewaring. Bij de overige 20 vreemdelingen (circa 10 gezinnen) is de vreemdelingenbewaring alsnog opgeheven omdat deze niet langer geïndiceerd was.

Bovenstaande cijfers vormen vanzelfsprekend niet het totale aantal gezinnen met minderjarige kinderen dat in de referentieperiode is vertrokken uit Nederland. Dat blijkt onder meer uit de projecten «Assisted Voluntary Return for Families with underage children (AVR FC 1 en 2).» Dit zijn projecten voor gezinnen met minderjarige kinderen van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Op 12 november 2012 hadden circa 205 gezinnen zich aangemeld voor het project AVR FC1 en waren circa 155 gezinnen (circa 610 vreemdelingen) zelfstandig vertrokken met dit project. Voor het project AVR FC2 hadden op peildatum 12 november 2012 circa 100 gezinnen zich aangemeld en waren circa 50 gezinnen (circa 190 vreemdelingen) vertrokken met dit project.

Gezinnen met minderjarige kinderen waarvan de asielaanvraag is afgewezen, vertrekken dus niet uitsluitend vanuit een gezinslocatie. Net zoals de meeste vreemdelingen krijgt een gezin waarvan na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag is vastgesteld dat het geen bescherming nodig heeft, in beginsel een (wettelijke) vertrektermijn van 28 dagen om terug te keren naar het land van herkomst. Gedurende deze vertrektermijn biedt de Nederlandse overheid het gezin verder opvang in het asielzoekerscentrum waar ze tot dan toe verbleven om aan het vertrek te werken. Ik vind het belangrijk dat gezinnen zo snel mogelijk hun vertrek ter hand nemen. Op deze manier nemen deze gezinnen hun lot in eigen handen en voorkomen ze dat zij zelf, en met name hun kinderen, (langdurig) op een gezinslocatie hoeven te verblijven terwijl door de Nederlandse overheid duidelijk is besloten dat hun toekomstperspectief niet in Nederland ligt.

De vreemdeling is er dus ook bij gebaat om snel duidelijkheid te krijgen over zijn toekomst zodat hij snel weet waar hij aan toe is. Daarom streef ik er bijvoorbeeld naar om snel duidelijkheid te scheppen over de regeling in het Regeerakkoord voor kinderen die al langdurig in Nederland verblijven. Ik wil voorkomen dat gezinnen zich onterecht vastklampen aan de hoop om alsnog een verblijfsvergunning te krijgen, wat de weerbarstigheid van het terugkeerproces op dit moment alleen maar vergroot. Uit de praktijk blijkt immers dat het vooruitzicht op een regeling voor kinderen die al langdurig in Nederland verblijven, invloed heeft op de terugkeerbereidheid van gezinnen. Daarnaast is mijn inzet erop gericht om de drempels voor het realiseren van de terugkeer verder weg te nemen. Het gaat daarbij zowel om drempels in het nationale terugkeer- en toelatingsbeleid als de drempels die de individuele vreemdeling ervaart.

In de gezinslocaties komt de complexiteit van het nationale terugkeerbeleid ten volle tot uiting. Zo zal bijvoorbeeld een al dan niet succesvolle samenwerking met een land van herkomst, ook zijn effect hebben op de terugkeerbereidheid van het individuele gezin uit dat land dat in een gezinslocatie verblijft. Gezinnen in gezinslocaties zijn immers voornamelijk afkomstig uit landen waarmee geen of een moeizame samenwerking bestaat inzake gedwongen terugkeer zoals Afghanistan, Irak en Somalië. Het druk uitoefenen op landen om hun onderdanen aan wie de toegang tot Nederland is ontzegd, terug te nemen, is dan ook terecht als een prioriteit benoemd in het Regeerakkoord. Maar ook de invulling van het toelatingsbeleid kan relevant zijn voor het realiseren van terugkeer. Het «Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures» kan op een structurele manier ertoe bijdragen dat drempels voor de terugkeer steeds meer worden weggenomen. Door de soms (te) lange duur van procedures, maar meer nog het keer op keer opnieuw starten van procedures, kunnen situaties ontstaan waarin vreemdelingen dusdanig lang in Nederland verblijven dat zij, en met name hun kinderen, enerzijds geïntegreerd raken in de Nederlandse samenleving, terwijl zij anderzijds geen toekomstperspectief hebben in Nederland. Daar wil ik met het «Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures» een oplossing voor bieden.

Ook op het individuele niveau wordt over de gehele breedte van de vreemdelingenketen steeds gekeken naar manieren om de drempels voor terugkeer bij de individuele vreemdeling weg te nemen. Aan plaatsing op een gezinslocatie gaat al een vertrektraject vooraf. Met ieder gezin worden voor de plaatsing in een gezinslocatie al vertrekgesprekken gevoerd en is in de meeste gevallen een aanvraag om (vervangend) reisdocument ingediend. Ook wordt het gezin gewezen op de terugkeerondersteuning die door IOM kan worden geboden.

In de gezinslocatie gaat de terugkeerbegeleiding door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) geïntensiveerd verder. Niet alleen vinden individuele vertrekgesprekken plaats, maar worden terugkeerbijeenkomsten gehouden. Tijdens deze bijeenkomsten worden vreemdelingen actief geïnformeerd over de ondersteuning die diverse non-gouvernementele organisaties en IOM in combinatie met de DT&V kunnen bieden. Tijdens deze terugkeeractiviteiten blijft de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor diens terugkeer vooropstaan. Daar waar een gezin vanuit de gezinslocatie een (herhaalde) reguliere toelatingsaanvraag of tweede (of opvolgende) asielaanvraag indient, wordt deze versneld behandeld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Concluderend is mijn streven dus om aan de hand van zowel maatregelen op nationaal niveau als maatwerk op het niveau van het individuele gezin, ouders aan te zetten tot het nemen van hun verantwoordelijkheid en hen te laten werken aan terugkeer. Dat hoort bij een actief en consistent terugkeerbeleid.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven