Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 29338 nr. 251 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 29338 nr. 251 |
Vastgesteld 2 september 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 26 maart 2021 over de reactie op verzoek commissie inzake fictieve verloning van aanvullende beurzen (Kamerstuk 29 338, nr. 243).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 mei 2021 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 24 augustus zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, De Vrij
Inhoud
I |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de CDA-fractie |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de SGP-fractie |
3 |
|
II |
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
4 |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de commissie inzake fictieve verloning van aanvullende beurzen en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van mening is dat ze het fictief verlonen van aanvullende beurzen niet stelselbreed kan regelen, omdat dit zou betekenen dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan alle universiteiten voorschrijft hoe zij de relatie met de hun promovendi dienen vorm te geven. Is het niet mogelijk dat OCW een soort leidraad voorlegt over de mogelijkheid tot het fictief verlonen van aanvullende beurzen, waarbij de universiteit en promovendi de vrijheid behouden om hier wel of niet gebruik van te maken? Zodat in ieder geval een groep promovendi kan profiteren van deze regeling, zo vragen de leden.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wat de ervaringen tot nu toe zijn van de RUG1 en de EUR2 als het gaat om het experiment promotieonderwijs, aangezien hier is vastgesteld dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de commissie inzake fictieve verloning van aanvullende beurzen. Zij zijn teleurgesteld over de uitvoering van de motie. De bedoeling van de motie is nooit geweest om universiteiten te dwingen om aanvullende beurzen fictief te verlonen of om landelijke richtlijnen op te leggen voor de te hanteren bedragen. De leden willen wel graag dat universiteiten de keuze hebben om aanvullende beurzen fictief te verlonen en dat er landelijke afspraken gemaakt worden tussen de betrokken ministeries en de uitvoerende diensten (Belastingdienst, UWV3, SVB4), zodat er een fiscale methodiek is die duidelijk is en die door alle betrokken partijen eenduidig geïnterpreteerd wordt. Het bevreemdt de voorgenoemde leden tevens dat de Minister wel voorstander is om meer promovendi op te leiden in Nederland, waarvoor ingezet wordt op het werven van internationaal talent aan de ene kant, terwijl zij aan de andere kant er (samen met de VSNU5) niet voor wil zorgen dat de beurspromovendi aanspraak kunnen maken op een basiszorgverzekering en toeslagen zoals kinderopvangtoeslag.
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat met name het kunnen verzekeren voor zorgkosten momenteel een groot probleem is voor beurspromovendi. Daarom hebben zij de volgende vragen. Klopt het dat beurspromovendi uit het buitenland niet kwalificeren voor het Wlz6-onderzoek bij de SVB en dus geen basiszorgverzekering kunnen afsluiten? Kan de Minister aangeven welke omstandigheden van beurspromovendi door de SVB getoetst worden bij deze aanvraag? Kan de Minister aangeven welke artikelen uit wet- en regelgeving hierbij van belang zijn? Kan de Minister aangeven of er andere groepen zijn, zoals partners en kinderen van inwoners van buiten de EU7 die in Nederland gaan werken, die problemen ervaren met het Wlz-onderzoek en het regelen van een basiszorgverzekering?
Kan de Minister op een rijtje zetten met welke uitvoeringsinstanties individuele instellingen te maken hebben indien zij de fictieve verloning voor beurspromovendi willen regelen en tegen welke praktische problemen zij aanlopen?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke rol zij wel kan nemen om ervoor te zorgen dat fictieve verloning voor beurspromovendi er succesvol kan komen. Wat is het standpunt van de VSNU met betrekking tot het regelen van een basiszorgverzekering en toeslagen zoals kinderopvangtoeslag en huurtoeslag, oftewel fictieve verloning, voor beurspromovendi, willen deze leden tevens graag weten. Welke rol kunnen zij nemen om ervoor te zorgen dat beurspromovendi in aanmerking komen voor de basiszorgverzekering en de toeslagen? De leden vragen of de Minister tevens inzichtelijk kan maken welke instellingen beurspromovendi een aanvullende beurs geven en wat de omvang is van deze beurs.
Tenslotte willen de leden van de CDA-fractie graag weten wanneer de Kamer de eindevaluatie kan verwachten? Is al bekend wie de eindevaluatie gaat doen naar het experiment promotieonderwijs? Zo ja, wie gaat dit doen? Hoeveel / welke organisaties hadden zich ingeschreven voor de tender? Kan de Minister de tender en de onderzoeksaanpak van degene die de eindevaluatie gaat doen meesturen met de antwoorden op deze vragen? De leden vragen of de Minister tevens kan aangeven hoe zij borgt dat er sprake is van een onafhankelijk onderzoek aangezien zij al eerder heeft laten blijken dit experiment, zelfs al voortijdig, liever te willen stoppen.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie over het verzoek om alle beurzen fictief te verlonen. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de Minister terughoudend moet zijn om de uiteenlopende regelingen die op grond van de autonomie van instellingen kunnen bestaan te respecteren. Deze leden vragen wel welke inspanningen de Minister heeft verricht om ervoor te zorgen dat fictief verlonen zoveel mogelijk door instellingen wordt toegepast. De Minister beschrijft bijvoorbeeld de mogelijkheid om constructies vooraf door de Belastingdienst te laten toetsen, zoals toegepast door de EUR en de RUG. De leden vragen op welke wijze de Minister bevordert dat de bekendheid met goede voorbeelden wordt vergroot.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister de aantallen beurspromovendi zal meenemen in de evaluatie van het experiment. Deze leden vragen wanneer, ook los van de evaluatie, meer inzicht ontstaat in de aantallen van de verschillende groepen promovendi.
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-, CDA- en SGP-fracties. Ik dank de leden voor hun inbreng. Deze vragen en opmerkingen bieden de gelegenheid om de achtergrond van het experiment promotieonderwijs, en meer in het bijzonder de fictieve verloning van aanvullende beurzen vanuit een breder perspectief te verduidelijken. Bij het beantwoorden van de vragen wordt zoveel mogelijk de indeling van het verslag gevolgd. Waar het voor de beantwoording van de vragen of een reactie op opmerkingen dienstig is, wordt de volgorde van het verslag losgelaten. Graag spreek ik mijn waardering uit voor de bijdragen die zijn ontvangen van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) ten behoeve van dit verslag.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister naar de mogelijkheden tot het opstellen van een leidraad over het fictief verlonen van aanvullende beurzen.
De vraag of sprake is van een fictieve dienstbetrekking is afhankelijk van de omstandigheden in elk individueel geval. Het opstellen van een leidraad is dan ook niet mogelijk. De kennis- en ervaringsuitwisseling tussen universiteiten is in deze waardevoller.
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens naar de ervaringen tot nu toe met het experiment promotieonderwijs, en in het bijzonder met een fictieve dienstbetrekking.
Het experiment loopt door tot in 2024. Het eindrapport wordt eind november 2021 opgeleverd aan het Ministerie van OCW. Eind december 2021 zal ik de Kamer kunnen informeren over de eindresultaten van dit experiment. De reden dat de eindevaluatie nu plaatsvindt, terwijl het experiment doorloopt tot in 2024, is erin gelegen dat de laatste cohorten promotiestudenten de gelegenheid krijgen hun promotietraject af te ronden.
Promotiestudenten krijgen een beurs van de RUG. Dit kan een volledige of een aanvullende beurs zijn. De fiscale behandeling van de beurs zijn bij de start van het experiment in 2016 met de Belastingdienst besproken. Voor een arbeidsovereenkomst dienen drie componenten aanwezig te zijn: loon, gezag, arbeid. Nu er twee componenten aanwezig zijn (loon en arbeid), kan onder omstandigheden wel voldaan worden aan de criteria van een fictieve dienstbetrekking, maar niet aan die van de echte dienstbetrekking.8
Voor wat betreft de ervaringen van de RUG tot nu toe het volgende: de intentie van de universiteit bij de start van het beursprogramma is geweest om promotiestudenten een fiscale, maar ook een sociaal verzekeringsrechtelijke inbedding te geven. Er wordt loonheffing ingehouden en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is verschuldigd. In het geval van een fictieve dienstbetrekking zijn ook premies werknemersverzekeringen verschuldigd.
Het bevreemdt de leden van de CDA-fractie dat de Minister wel voorstander is om meer promovendi op te leiden in Nederland, waarvoor ingezet wordt op het werven van internationaal talent aan de ene kant, terwijl zij aan de andere kant er (samen met de VSNU) niet voor wil zorgen dat de beurspromovendi aanspraak kunnen maken op een basiszorgverzekering en toeslagen zoals kinderopvangtoeslag.
Ik zie geen tegenstrijdigheid in het voornemen tot het werven van internationale talent enerzijds en de positie van promotiestudenten als het gaat om fictief verlonen anderzijds. Ik verwijs graag naar mijn brief uit 26 maart 2021.9 Zoals ik in deze brief al aangaf, kan ik het fictief verlonen van aanvullende beurzen niet stelselbreed regelen. Dit aangezien de feitelijke invulling van de relatie van de promotiestudent en/of beurspromovendus, die al dan niet een aanvullende beurs ontvangt, met de universiteit bepalend is voor hun fiscale behandeling door de Belastingdienst.
Volledigheidshalve merk ik op dat het fictief verlonen alleen betrekking heeft op de loonbelasting. Van fictief verlonen is sprake als loonbelasting is verschuldigd vanwege een fictieve dienstbetrekking of de keuze voor «opting in». De fictieve dienstbetrekking en de keuze voor «opting in» werken niet door naar de volksverzekeringen. Voor de volksverzekeringen zal zelfstandig beoordeeld moeten worden of sprake is van verzekeringsplicht.
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat beurspromovendi uit het buitenland niet kwalificeren voor het Wet Langdurige Zorg-onderzoek bij de SVB en dus geen basiszorgverzekering kunnen afsluiten?
Beurspromovendi uit het buitenland die bij een Nederlandse universiteit promotieonderzoek verrichten, kunnen bij de SVB navragen of ze verzekerd zijn voor de volksverzekeringen door een Wlz onderzoek aan te vragen. Wie in Nederland woont of werkt is verzekerd voor alle volksverzekeringen (Wlz, AOW, Anw, AKW), dus ook voor de Wlz en daarmee voor de Zvw.10 Het volksverzekeringsstelsel dat voorziet in een sociale basisverzekering voor Nederlands ingezetenen (burgers) op grond van wonen, ook zonder dat daarvoor premie wordt betaald, dient zorgvuldig te worden beoordeeld op basis van de wettelijke handvaten. Het is een sociaal stelsel dat op basis van de wettelijke bepalingen rechten geeft, maar daarbuiten niet. De SVB beoordeelt of de beurspromovendus een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Indien uit het Wlz onderzoek volgt dat de beurspromovendus in Nederland woont, en dus voor de Wlz als ingezetene wordt aangemerkt, is hij in Nederland verzekerd voor de Wlz en kan een basiszorgverzekering worden afgesloten.11
Als de beurspromovendi niet in Nederland wonen, is slechts sprake van verzekeringsplicht als in Nederland in dienstbetrekking arbeid wordt verricht die aan loonbelasting is onderworpen. Beurspromovendi zijn niet in dienst van de universiteit maar zij sluiten wel een promotie-overeenkomst met de universiteit. De rechtspositie van deze categorieën promovendi is in de praktijk afhankelijk van de relatie met de universiteit en de wijze waarop hier feitelijk uitvoering aan wordt gegeven. Wegens het ontbreken van gezag is in de meeste gevallen geen sprake van een dienstbetrekking met de universiteit. Daarnaast woont deze persoon niet in Nederland, zodat deze evenmin verzekerd is voor de volksverzekeringen op grond van ingezetenschap, waaronder de Wlz. De persoon moet dan zelf een ziektekostenverzekering af sluiten. Zonder wettelijke Wlz verzekeringplicht (dus niet wonen en niet in dienstbetrekking werken in Nederland) vallen deze personen buiten ons wettelijke stelsel van verzekeringsplichtigen, zodat zij zelf moeten voorzien in een private ziektekostenverzekering. Overigens geldt dat ook voor Nederlandse promovendi aan een buitenlandse universiteit (buiten de EU of verdragslanden), tenzij zij duurzaam in Nederland wonen en slechts tijdelijk in het buitenland verblijven.
Indien op de beurspromovendi een verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en een ander land van toepassing is, dan geldt het verdrag.
De leden van CDA-fractie vragen om aan te geven welke omstandigheden van beurspromovendi door de SVB getoetst worden bij deze aanvraag?
Nogmaals voorop dient te worden gesteld dat dit experiment zich uitsluitend op promotiestudenten richt, en niet op beurspromovendi. En verder, de SVB stelt ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikel 2.1.1 of 2.1.2. Wlz vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge deze wet. Het gaat er hierbij om of de persoon als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd. Wellicht ten overvloede: deze toets geldt voor iedereen, en niet enkel voor beurspromovendi. Bij die toets wordt onder andere gekeken naar de volgende factoren:12 13
• Heeft de betrokkene de intentie om in Nederland te blijven en blijkt dit uit de feiten?
• Heeft de betrokkene nog banden met het thuisland (bijv. een huis, betrekking, uitkering)?
• Heeft de betrokkene een koophuis in Nederland?
• Heeft de betrokkene een partner/kinderen die mee zijn verhuisd naar Nederland en gaan de kinderen in Nederland naar school?
• Heeft de betrokkene sociale banden in Nederland?
• Heeft de betrokkene een cursus Nederlands gevolgd?
Daarnaast vragen de leden naar de relevante wet- en regelgeving.
Voor wat betreft de relevant wet- en regelgeving het volgende:
Volledige beurs (fictieve dienstbetrekking)
De promotiestudent (en beurspromovendus) staan niet in (echte) dienstbetrekking, maar kan – afhankelijk van de omstandigheden – voor de loonbelasting in fictieve dienstbetrekking tot de Nederlandse universiteit staan op grond van de zogenoemde gelijkgesteldenregeling (artikel 4, onderdeel e, Wet op de loonbelasting in samenhang met artikel 2c, eerste lid, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965).
Aanvullende beurs (opting-in)
Voor beurspromovendi die een aanvullende beurs ontvangen, geldt de zogenaamde opting-in variant.14 Bij opting-in melden de beurspromovendi en de universiteit in een gezamenlijke verklaring aan de Belastingdienst dat de arbeidsverhouding als dienstbetrekking moet worden beschouwd voor de loonbelasting.
Sociaal Verzekeringsrechtelijke aspecten
Hieronder worden 3 bestaande varianten weergegeven:
Indien de promotiestudent ingezetene is van Nederland is hij/zij verzekerd voor de volksverzekeringen en de Wlz/Zvw op grond van de volgende artikelen:
• Artikel 6, eerste lid, onderdeel a, AOW (en de vergelijkbare bepalingen in de overige materiewetten zoals Algemene nabestaanden wet (Anw), Algemene Kinderbijslagwet (Akw) en Wlz voor de volksverzekeringen).
• Artikel 2, eerste lid, Zvw in samenhang met artikel 2.1.1, eerste lid, onderdeel a, Wlz voor de Zvw.15
Voor ingezetenen is niet relevant of in dienstbetrekking wordt gewerkt.
De promotiestudent is niet sociaal verzekerd in Nederland (zie bovenstaande bepalingen onder 2), tenzij bepalingen van een internationale en/of EU regelgeving (zoals de Verordening (EEG) 883/2004 en sociale zekerheidsverdragen) de sociale zekerheidswetgeving van Nederland aanwijzen. Op grond van artikel 6a, AOW (en de vergelijkbare bepalingen in de overige materiewetten, zoals de Wlz) wordt de promotiestudent dan als verzekerde voor de volksverzekeringen aangemerkt en dus ook voor de Zvw.
Indien de promotiestudent geen ingezetene is van Nederland maar wel in echte dienstbetrekking staat tot de Nederlandse universiteit, is hij/zij verzekerd voor de volksverzekeringen (zie bepalingen hierboven).
De CDA-fractieleden vragen om aan te geven of er andere groepen zijn, zoals partners en kinderen van inwoners van buiten de EU die in Nederland gaan werken, die problemen ervaren met het Wlz-onderzoek en het regelen van een basiszorgverzekering?
Partners en kinderen (zowel EU als non-EU) die met een werknemer of beurspromovendus inreizen in Nederland vallen niet automatisch onder de Wlz. De SVB verricht een individueel onderzoek op basis van de persoonlijke situatie en omstandigheden van de persoon, met als toetsingscriterium of er sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland en op grond daarvan of deze persoon als ingezetene kan worden beschouwd.
Kan de Minister op een rijtje zetten met welke uitvoeringsinstanties individuele instellingen te maken hebben indien zij de fictieve verloning16 voor beurspromovendi willen regelen en tegen welke praktische problemen zij aanlopen?, zo vragen de CDA-fractieleden.
• Bij de SVB ontstaan vragen over kwalificeren voor de Wlz en wel/niet kunnen afsluiten van een basiszorgverzekering.
• Bij controles achteraf of iemand onder de Wlz valt, kan een negatieve beslissing (met terugwerkende kracht) gevolgen hebben voor de basiszorgverzekeraar. Indien blijkt dat iemand niet onder de Wlz valt en dus ten onrechte een basiszorgverzekering heeft gehad, zal de verzekering met terugwerkende kracht worden stopgezet. Eventuele premies worden teruggestort aan de ten onrechte verzekerde, maar eventuele geconsumeerde zorgkosten moeten door de betrokkene zelf worden betaald.17
• Bij het UWV blijkt dat de arbeidshistorie van promotiestudenten niet «automatisch» wordt geregistreerd. Promotiestudenten die na afloop van hun contract WW willen aanvragen, moeten bij het UWV een correctieverzoek indienen om hun arbeidsverleden te actualiseren. Vanwege de beperkingen bij het aanvragen van een dergelijk correctieverzoek, is het risico aanwezig dat niet de gehele gewerkte periode kan worden gecorrigeerd met gevolgen voor de (hoogte en duur van de) WW uitkering.
• Voor de Belastingdienst is de kwalificatie van de arbeidsrelatie bepalend voor de vraag of loonbelasting moeten worden ingehouden en afgedragen.
• De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke rol zij wel kan nemen om ervoor te zorgen dat fictieve verloning voor beurspromovendi er succesvol kan komen.
Alle instellingen worden gestimuleerd tot samenwerking en kennis- en ervaringsuitwisseling inzake de bestaande praktijken. De VSNU geeft het ministerie input vanuit de praktijk, en is nauw betrokken bij het lopende experiment.
De CDA-fractieleden zijn benieuwd naar het standpunt van de VSNU met betrekking tot het regelen van een basiszorgverzekering en toeslagen zoals kinderopvangtoeslag en huurtoeslag, oftewel fictieve verloning, voor beurspromovendi. Welke rol kunnen zij nemen om ervoor te zorgen dat beurspromovendi in aanmerking komen voor de basiszorgverzekering en de toeslagen?, vragen de leden.
Zoals ik reeds op 26 maart 2021 aan de Kamer per brief heb meegedeeld, zijn de promovendi te verdelen in vier categorieën.18 Benadrukt moet worden dat het experiment promotieonderwijs zich uitsluitend op promotiestudenten richt. Beurspromovendi zijn in dit experiment niet meegenomen. De (rechts)positie van deze twee categorieën (promotiestudenten en beurspromovendi) is verschillend.
De VSNU staat positief tegenover de aanvullende categorie promotiestudenten aan de bestaande categorieën. Binnen het experiment is de rechtspositie van deze categorie, zoveel mogelijk, gelijkgesteld met de positie van de werknemer-promovendi. De wet- en regelgeving is van toepassing op promotiestudenten voor de bepalingen van de belastingplicht en verzekeringsplicht.
De CDA-fractieleden vragen of de Minister tevens inzichtelijk kan maken welke instellingen beurspromovendi een aanvullende beurs geven en wat de omvang is van deze beurs.
Zoals reeds opgemerkt, dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen promotiestudenten en beurspromovendi. Thans is er geen uniform c.q. landelijk beleid met betrekking tot een aanvullende beurs. Dit wordt geregeld op instellingsniveau. Een aantal instellingen kiest ervoor om een aanvullende beurs te betalen, een ander alternatief is via de onkosten vergoeding. Er wordt geen registratie bijgehouden van de omvang van deze beurs.
Tenslotte willen de leden van de CDA-fractie graag weten wanneer de Kamer de eindevaluatie kan verwachten en vragen de Minister om nadere informatie omtrent het verloop van het experiment. De leden vragen of de Minister tevens kan aangeven hoe zij borgt dat er sprake is van een onafhankelijk onderzoek aangezien zij al eerder heeft laten blijken dit experiment, zelfs al voortijdig, liever te willen stoppen.
Verloop eindevaluatie experiment:
Op basis van het doorlopen gunningsproces voert ResearchNed de eindevaluatie uit.
De tussenrapportage wordt verwacht medio september 2021. Het eindrapport dient eind november 2021 te worden opgeleverd aan het ministerie. De Kamer ontvangt eind dit jaar de eindevaluatie.
Waarborgen onafhankelijkheid eindevaluatie:
De onafhankelijkheid van dit experiment wordt geborgd door de onafhankelijkheid waarin de betrokken onderzoekers de opdracht uitvoeren. Daarnaast wordt dit experiment uitgevoerd door een onderzoeksbureau dat niet betrokken is geweest bij de tussenevaluatie dat in 2018–2019 heeft plaatsgevonden.19 Tot slot is er een klankbordgroep ingesteld die zowel het proces bewaakt als evenwicht in dit evaluatietraject borgt.
Deelnemende instellingen aan het experiment:
Begin 2016 hebben twee universiteiten een aanvraag voor deelname aan het experiment ingediend: RUG en EUR. Beide aanvragen zijn gehonoreerd. In september 2016 is de RUG gestart met 850 promotiestudenten en de EUR met 15 promotiestudenten.
Naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Van der Molen c.s. (Kamerstukken II 2018/19, 29 338, nr. 200) is eind 2019 een tweede aanvraagronde voor deelname aan het experiment opengesteld. De RUG heeft als enige universiteit van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en doet bij de tweede ronde met 650 promotiestudenten mee. De instroom van desbetreffende 650 promotiestudenten zal in de periode 2020–2022 worden gerealiseerd.
De leden van de SGP-fractie vragen welke inspanningen de Minister heeft verricht om ervoor te zorgen dat fictief verlonen zoveel mogelijk door instellingen wordt toegepast en vragen eveneens op welke wijze de Minister bevordert dat de bekendheid met goede voorbeelden wordt vergroot.
Zoals reeds gezegd gaat mijn inzet uit naar het bevorderen van meer en betere samenwerking tussen de instellingen onderling, en meer in het bijzonder het stimuleren van informatie- en ervaringsuitwisseling, en het onderhouden van nauwe contacten met de VSNU.
De leden van de SGP-fractie vragen wanneer, ook los van de evaluatie, meer inzicht ontstaat in de aantallen van de verschillende groepen promovendi.
In haar rapport heeft de VSNU de instellingen opgeroepen tot het jaarlijks rapporteren van de gegevens.20 De huidige registratie is aangescherpt, waaronder het hanteren van heldere definities voor de start van het promotietraject en registratie type promovendi. Deze categorieën zijn:
1a Werknemer-promovendus / promovenda
1b Promoverende medewerker
2 Beurspromovendus/ beurspromovenda
3 Extern gefinancierde promovendus (/promovenda)
4 Buitenpromovendus / buitenpromovenda (eigen middelen)
De uitvraag over 2021, met als peildatum 1 januari 2021, loopt momenteel nog. De definitieve aantallen zullen vlak na de zomer bekend zijn.
Artikel 4, onderdeel e Wet LB 1964 in combinatie met artikel 2c Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (de gelijkgestelden).
Het besluit wordt genomen op basis van meerdere factoren, waarbij gekeken wordt naar objectieve en subjectieve factoren. Denk hierbij aan woon- en werkomgeving, gezin, financiën en inschrijving in het bevolkingsregister. Al deze factoren worden tegen elkaar afgewogen om tot een eindoordeel te komen. Het onderlinge verband van factoren is doorslaggevend.
Zie ook Beleidsbesluit SB 2011: Ingezetene / wonen (SB1022) – SVB Beleidsregels (overheid.nl)
Deze aanvullende beurs is met name voor de buitenlandse promovendi van belang, dit om aan het richtbedrag van de IND te kunnen voldoen.
Indien de promotiestudent inkomsten uit dienstbetrekking elders geniet (d.w.z. buiten de universiteit) dan is hij/zij verzekerd voor de werknemersverzekeringen voor de inkomsten uit dienstbetrekking. Dan ontstaat er ook verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen.
Ondanks het ontbreken van een echte dienstbetrekking is de persoon onderworpen aan loonbelasting door de aanwezigheid van een fictieve dienstbetrekking of door de keuze voor «opting-in».
De vier categorieën zijn: werknemer-promovendi, (internationale) beurspromovendi, buitenpromovendi, en sinds het experiment promotieonderwijs promotiestudenten. (Zie Kamerstuk 29 338, nr. 243.)
B. Jongbloed, F. Kaiser, A. Kottmann (2019). Het experiment Promotieonderwijs: een tussenevaluatie, Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29338-251.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.