29 325 Maatschappelijke Opvang

Nr. 69 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2014

Hierbij stuur ik u het «Het kan dus! Een doorbraak in het Nederlandse dakloosheidsbeleid. Evaluatie Plan van Aanpak maatschappelijke opvang in de vier grote steden 2006–2014» van het Trimbos-instituut en het bijbehorende monitoringsrapport 2013–20141. In deze brief ga ik kort in op de belangrijkste uitkomsten van beide rapporten. Tevens voeg ik ter informatie de derde tussenrapportage van de cohortstudie daklozen in de vier grote steden dat wordt uitgevoerd door het onderzoekscentrum maatschappelijke zorg van Radboud UMC en onderzoeksbureau IVO instituut voor onderzoek naar leefwijzen en verslaving.

De monitor stedelijke kompassen waarin gerapporteerd wordt over de ontwikkelingen in de andere centrumgemeenten maatschappelijke opvang, wordt later dit najaar opgeleverd. Ik zal u dat rapport te zijner tijd doen toekomen, voorzien van een brief waarin ik nader inga op de voortgang van het opvangbeleid.

Uitkomsten monitor 2013–februari 2014

De vraag naar maatschappelijke opvang lijkt te stijgen. In de vier grote steden meldden zich in 2013 ruim 3.900 volwassen mensen aan bij de maatschappelijke opvang, tegenover 3.500 in 2012. De meeste volwassenen (85%) en jongeren (97%) meldden zich bij de maatschappelijke opvang om andere redenen dan recente huisuitzetting uit een corporatiewoning of recent ontslag uit detentie of een zorginstelling. Daaruit blijkt dat de belangrijkste reden voor dakloosheid bij de start van het plan van aanpak vrij goed wordt ondervangen, maar dat andere routes naar dakloosheid aan frequentie toenemen.

Eind februari 2014 hebben in de vier steden in totaal minstens 18.188 volwassenen een individueel trajectplan gekregen, sinds de start van het plan in 2006, waarvan 61% inmiddels ook een stabiele mix van inkomen, huisvesting en hulpverlening heeft bereikt. Voor jongeren met een individueel trajectplan geldt dat vier op de tien zwerfjongeren met een traject de stabiele mix bereikt.

Uit de monitor komt naar voren dat er in 2013 en 2014 nog volop ontwikkelingen zijn in alle vier de steden op het gebied van hulp aan zwerfjongeren, passende schuldhulpverlening voor dak- en thuislozen en aansluiting bij de justitiële keten.

Uitkomsten evaluatie plan van aanpak maatschappelijke opvang

In het rapport «Het kan dus! Een doorbraak in het Nederlandse dakloosheidbeleid» beschrijft het Trimbos-instituut de belangrijkste opbrengsten, succesfactoren en belemmerende factoren van acht jaar plan van aanpak maatschappelijke opvang. Tevens wordt ingegaan op welke lessen hiervan bruikbaar zijn voor het vormgeven van de plannen rondom maatschappelijke opvang, begeleiding en beschermd wonen vanaf 2015.

Aanleiding voor het gezamenlijke plan van aanpak maatschappelijke opvang was de chronische dakloosheid van mensen met ernstige psychiatrische en/of verslavingsproblematiek en de daarmee gepaard gaande overlast in de grote steden. Die situatie is met succes doorbroken. Zoals uit de cijfers van de laatste monitor blijkt, kregen duizenden mensen in het kader van dit plan van aanpak huisvesting, inkomen en dagbesteding. Bij honderden huishoudens werd huisuitzetting voorkomen. En passant nam de overlast hiermee enorm af.

De steden hebben voor de doelgroep ketensamenwerking opgezet met onder andere de specialistische zorg, er zijn instrumenten ontwikkeld en convenanten afgesloten. De kennis over de doelgroep en haar problematiek is enorm toegenomen. Inmiddels behoort dit in de G4, maar ook bij de andere centrumgemeenten maatschappelijke opvang, tot staand beleid. De stedelijke kompassen, die de andere centrumgemeenten hebben opgesteld naar analogie van het plan van aanpak MO, hebben daar in belangrijke mate aan bijgedragen.

Naast bovenstaande zijn de belangrijkste opbrengsten uit de tweede fase investeringen op dagbesteding voor de doelgroep, de aandacht voor zwerfjongeren en experimenten op het gebied van (terugval) preventie en vraagsturing.

Uiteraard zijn er op het gebied van hulp aan dak- en thuislozen nog steeds uitdagingen. Het versterken van uitstroom en participatie blijft aandacht vragen.

Met de decentralisaties krijgen gemeenten meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de uitstroom door dat ze zelf verantwoordelijk worden voor begeleiding en beschermd wonen. Gemeenten kunnen met woningcorporaties afspraken maken ten aanzien van het tot stand komen van het aanbod voor en de toewijzing van woningen aan bijzondere doelgroepen.

De focus van plan van aanpak maatschappelijke opvang en de in dat kader aangeboden integrale persoonlijke trajecten en de daarbij behorende monitor lag op chronisch dakloze personen die ook kampen met zware problematiek op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ). Uit de laatste monitor en de evaluatie valt op te maken dat langzaam een verschuiving plaatsvindt in de oorzaak van dakloosheid en dat bij de personen die dakloos raken lang niet altijd sprake is van OGGZ-problematiek. Voorbeeld hiervan zijn mensen die dakloos raken na een plotseling verlies van inkomen als gevolg van de economische crisis. Het is van belang een goed evenwicht te vinden in lichtere ondersteuning en zwaardere specialistische zorg. Hoewel de steden een ondersteuningsaanbod hebben voor deze personen, blijkt uit de rapporten dat er minder goed zicht is op de omvang en problematiek van deze groep en de effectiviteit van de aangeboden hulp. Ik vind het belangrijk dat (dreigend) dakloze personen passende ondersteuning ontvangen. Ik zal daarom met de centrumgemeenten verkennen hoe een beter zicht te krijgen op de omvang en hulpvraag van deze specifieke doelgroep en of er nadere ondersteuning vanuit het Rijk nodig is met betrekking tot het ontwikkelen van een passend hulpaanbod.

Bovenstaande punten en het aflopen van de bestaande monitors geven voor mij aanleiding om met de VNG en de centrumgemeenten in gesprek te gaan over hoe in de toekomst op rijks- en gemeentelijk niveau een goed beeld te krijgen van dakloosheid en het bereik en effect van de daarop gerichte ondersteuning. Dit zal ik dan ook doen, rekening houdend met het ontwerp van de monitors sociaal domein en de monitor die het SCP ontwikkelt in het kader van de hervorming langdurige zorg.

In algemene zin kan geconcludeerd worden dat het plan van aanpak maatschappelijke opvang een stevige basis heeft gelegd voor het verder kunnen integreren van beschermd wonen en begeleiding binnen de gehele keten van ondersteuning en hulpverlening aan de kwetsbaarste groepen. Een persoonsgerichte benadering, een sterke gemeentelijke ketenregie en inzet van voldoende middelen zijn belangrijk om te behouden. Bij het vormgeven van de plannen rondom beschermd wonen kan verder gebouwd worden op de ervaringen met de maatschappelijke opvang. Ook voor het beschermd wonen moeten gemeenten de toegang, samenwerking met specialistische hulp, dagbesteding en dergelijke regelen. Ik ben in gesprek met de VNG over een ondersteuningsprogramma voor de centrumgemeenten voor het stevig neerzetten van de plannen voor beschermd wonen en ik wil daarbij ook inzetten op meetbare indicatoren en snelle uitwisseling van instrumenten. Dat heeft bij het plan van aanpak maatschappelijke opvang goed gewerkt.

Rapport CODA G4

In de derde tussenrapportage wordt verslag gedaan van het grootschalig cohort onderzoek waarin ruim 500 dakloze mensen voor een periode van 2,5 jaar worden gevolgd. Dit onderzoek beoogt inzicht te geven in het verloop van dakloosheid en de factoren die hierop van invloed zijn. Ook daaruit blijkt dat, hoewel een belangrijk deel van de cohortdeelnemers wat betreft hun woonsituatie in anderhalf jaar belangrijke stappen vooruit heeft gezet, langdurige zelfstandige huisvesting voor een groot deel nog niet is bereikt. Tevens blijkt dat er blijvend aandacht nodig is voor arbeidsparticipatie en dagbesteding. Een zorgpunt is dat de schulden van de deelnemers onverminderd hoog zijn na anderhalf jaar. In mijn voortgangsbrief die ik u later dit najaar zal sturen, ga ik nader in op de bevindingen van dit onderzoek.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven