29 325
Maatschappelijke Opvang

nr. 32
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 januari 2009

In 2008 heb ik, in nauwe samenwerking met de VNG, een traject gestart om te komen tot een nieuwe verdeelsleutel voor de specifieke uitkering maatschappelijke opvang, OGGz en verslavingsbeleid. Van de voortgang van dat traject heb ik u op de hoogte gehouden.1 De verwachting was dat ik u in januari 2009 zou kunnen informeren over een voorgenomen besluit. Ik verwacht nu dat dat in februari 2009 zal gebeuren. Dat geeft de ruimte om de besluitvorming op een zorgvuldige wijze af te ronden, wat de kans op een breed draagvlak voor een besluit ten goede komt. De VNG heeft mij recent laten weten dat het proces tot nu toe zorgvuldig is verlopen.

Het bureau Cebeon, dat VWS en de VNG gezamenlijk hebben gekozen om de besluitvorming voor te bereiden, heeft inmiddels een verdeelmodel ontwikkeld. Het bureau rondt momenteel het rapport af. De komende weken vindt hierover overleg plaats. Eerst vindt er bestuurlijk overleg plaats tussen de 43 centrumgemeenten. Daarna overleg ik met de VNG. Over de uitkomst daarvan zal ik u informeren, zodat de Kamer hierover nog met mij van gedachten kan wisselen. Er worden de komende weken, zoals door u verzocht, geen onomkeerbare besluiten genomen.

De gezamenlijke opdracht van VWS en VNG aan Cebeon was om een vraaggestuurd verdeelmodel op te stellen dat niet uitgaat van open eind financiering en aandacht heeft voor preventie en het belonen van goed gedrag. Bovendien moeten de gevolgen van het model per gemeente uit te leggen zijn. Centraal in het overleg van eerst de gemeenten en daarna het overleg tussen VWS en de VNG staat of Cebeon hierin geslaagd is. In dat geval is ook tegemoet gekomen aan voorwaarden die de Tweede Kamer genoemd heeft in het Algemeen Overleg van 7 juni 2007.2

Ik ga hieronder kort in op de betekenis van de elementen van het model, waarvoor Cebeon de opdracht heeft gekregen.

Afgesproken is dat het model niet mag uitgaan van open eind financiering, ofwel het gaat om een herverdeling van het bestaande budget van de specifieke uitkering. Het gaat dus niet om de vraag of de uitkering alle kosten van een gemeente dekt die zij maakt voor maatschappelijke opvang, OGGz en verslavingsbeleid. Die kosten zijn in bijna alle gemeenten hoger, omdat de specifieke uitkering niet als kostendekkend bedoeld is. In bovengenoemd overleg met de Kamer heb ik erop gewezen dat gemeenten de instroom in opvangvoorzieningen door eigen beleid kunnen beïnvloeden. Bovendien is het zo dat de effecten van het beleid voor maatschappelijke opvang niet beperkt blijven tot de cliënten van de opvanginstellingen. Een effectief beleid draagt bij aan een veiliger samenleving.

Er zijn nu grote verschillen in de mate waarin centrumgemeenten de kosten voor maatschappelijke opvang, OGGz en verslavingsbeleid dekken met eigen middelen naast de specifieke uitkering. Hoofddoel van de herverdeling is een eerlijker verdeling van de specifieke uitkering. Een onvermijdelijk gevolg is daarom dat er gemeenten zijn die, als het model wordt ingevoerd, een lagere uitkering zullen krijgen. Dat valt te rechtvaardigen als hierdoor vooral gemeenten, die de afgelopen jaren bovengemiddeld eigen middelen ingezet hebben, een hogere uitkering gaan krijgen. Hierdoor krijgen die gemeenten een beloning voor goed gedrag. Dat laat onverlet dat ook deze gemeenten hierna nog steeds de nodige eigen middelen zullen moeten inzetten wanneer zij hun huidig capaciteitsniveau willen handhaven. Het eindresultaat moet zijn dat grosso modo alle 43 centrumgemeenten op vergelijkbare wijze eigen middelen inzetten naast de specifieke uitkering. Ik vraag met andere woorden om een solidaire opstelling van gemeenten om te komen tot een zo evenwichtig mogelijke verdeling van het bestaande budget.

Aan dat budget zijn vanaf 2009 ook de middelen (€ 30 mln.) toegevoegd die de centrumgemeenten hebben gekregen als compensatie voor het schrappen van de grondslag psychosicale problematiek in de AWBZ. Deze middelen zijn ook betrokken bij het verdeelmodel. Bij de invoering zal ik rekening houden met het gegeven dat ook deze middelen niet evenwichtig verdeeld waren in de AWBZ.

Naast de vraag of het model tot resultaat heeft dat het bestaande budget eerlijker verdeeld wordt, moet ook bezien worden of het model voldoet aan de gestelde inhoudelijke eisen: vraaggestuurd en aandacht voor preventie en goed gedrag. Vraaggestuurd wil zeggen dat de verdeling recht doet aan de opgaven van de 43 centrumgemeenten. Daarbij moet goed bezien worden of de kosten die gemeenten maken relevant zijn voor het doel van de specifieke uitkering.

Aandacht voor preventie betekent dat het model moet bevorderen dat centrumgemeenten gestimuleerd worden te voorkomen dat mensen (weer) dakloos worden. Het voorkomen dat mensen dakloos worden is een taak voor elke gemeente. Maar de verdeling van de specifieke uitkering moet eraan bijdragen dat centrumgemeenten de doorstroom van cliënten uit de opvangvoorzieningen naar uiteindelijk weer meedoen in de samenleving bevorderen, inclusief preventief beleid om te voorkomen dat er een terugval plaatsvindt. Het verdient aanbeveling dat een centrumgemeente een dergelijk preventiebeleid afstemt met de regiogemeenten. Het belonen van goed gedrag komt er op neer, zoals hierboven al aangegeven, dat vooral gemeenten, die de afgelopen jaren bovengemiddeld eigen middelen ingezet hebben, een hogere uitkering gaan krijgen.

Zoals hiervoor gezegd, eerst is de komende weken de vraag aan de orde of Cebeon met het nu gepresenteerde model aan de opdracht heeft voldaan. Gegeven de te verwachten effecten voor veel gemeenten hecht ik alsdan aan een zorgvuldige overgangsregeling bij de invoering van dat model. Daarvoor is € 21 mln. beschikbaar dat over meerdere jaren ingezet kan worden. Dit kan een deel van de negatieve effecten redresseren. Deze periode moet erop gericht zijn dat cliënten de opvang en ondersteuning die zij nodig hebben nu en in de toekomst kunnen blijven krijgen. Maar dat kan alleen als gemeenten solidair en onder dezelfde financiële condities de opvang en ondersteuning organiseren.

Ik ga ervanuit u op dit moment afdoende geïnformeerd te hebben. Vooralsnog ben ik in afwachting van de opstelling van gemeenten. Over de uitkomst van het overleg met de VNG dat daarna zal volgen, zal ik u zo spoedig informeren. Ik hoop dat te doen in de Voortgangsrapportage maatschappelijke opvang 2008, die ik in februari 2008 aan de Kamer zal sturen.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker


XNoot
1

Kamerstukken II, 29 325, nrs. 25, 28 en 31.

XNoot
2

Kamerstukken II, 29 325, nr. 21.

Naar boven