29 325 Maatschappelijke Opvang

Nr. 128 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 april 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 18 november 2020 inzake toezending uitvoeringstoets conceptwetsvoorstel woonplaatsbeginsel beschermd wonen (Kamerstuk 29 325, nr. 125).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 april 2021. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Agema

De adjunct-griffier van de commissie, Heller

Inleiding

Hierbij treft u de antwoorden aan op de vragen over de Uitvoeringstoets op het concept wetsvoorstel woonplaatsbeginsel beschermd wonen. De uitvoeringstoets heeft betrekking op het concept wetsvoorstel zoals dat van 15 juli 2020 tot en met 12 augustus 2020 voor internetconsultatie is aangeboden. De resultaten van de uitvoeringstoets en van de internetconsultatie zijn vervolgens in het concept wetsvoorstel verwerkt. Het concept wetsvoorstel is in december 2020 voor advies aan de Raad van State voorgelegd.

Het concept wetsvoorstel is een onderdeel van de implementatie van het advies van de commissie-Dannenberg waarover ik u in de voortgangsrapportage van 18 december 20201 heb geïnformeerd en waarnaar ik in de beantwoording van de vragen meermalen verwijs.

Vragen en antwoorden

Vraag 1

Betekenen af- of instemming in een voortijdig traject automatisch dat er geen verschil van inzicht over kan ontstaan of het aanbod passend is? Zo ja, kunt u dit toelichten?

Vraag 28

Wie bepaalt wat de beste plek voor het herstel van een cliënt is?

Antwoord op vraag 1 en 28

In de brief van de VNG van 6 oktober 2020 over de uitvoeringstoets wordt bepleit dat gemeenten, ingeval de herkomstgemeente een cliënt in een instelling voor beschermd wonen (verder: BW) wil plaatsen in een andere gemeente (de BW-gemeente), overleg hebben en onderling afspraken maken over een aantal zaken zoals de beste plek voor de cliënt (in de BW-gemeente of elders), eventuele aanvullende voorzieningen van de cliënt en over moment en wijze van uitstroom uit BW. Ik ga ervan uit dat een dergelijk overleg gericht is op consensus over de beste plek voor de cliënt om te herstellen, maar er kan uiteraard na overleg ook verschil van inzicht blijven bestaan tussen beide gemeenten wat de beste plek voor herstel is voor een cliënt. Naar verwachting zal zich dat na invoering van het woonplaatsbeginsel aanmerkelijk minder vaak voordoen dan in de huidige situatie. De herkomstgemeente is vanaf dan verantwoordelijk en neemt uiteindelijk de beslissing op basis van de resultaten van het onderzoek (waarin onder meer de wensen en voorkeuren van de cliënt in kaart zijn gebracht) en het met de BW-gemeente gevoerde overleg.

Vraag 2

Hoe is de verdeling van cliënten over de centrumgemeenten in de huidige situatie, uitgesplitst in aantallen per centrumgemeente?

Antwoord op vraag 2

De meest recente cijfers zijn over het jaar 2019 en afkomstig van het CBS. De betreffende tabel is als bijlage 1 bijgevoegd2. Per regio/centrumgemeente wordt het totaal aantal cliënten BW aangegeven, met een uitsplitsing naar BW in natura en persoonsgebonden budget.

Vraag 3

Hoe is de (verwachte) verdeling van de cliënten over de gemeenten in de nieuwe situatie per 1 januari 2022, uitgesplitst in aantallen per gemeente?

Antwoord op vraag 3

De voorgenomen invoering van het nieuwe verdeelmodel BW en van het woonplaatsbeginsel BW is één jaar uitgesteld, van 1 januari 2022 naar 1 januari 2023. In de beoogde nieuwe situatie per 1 januari 2023 blijven de centrumgemeenten (financieel) verantwoordelijk voor de populatie cliënten die op dat moment al recht hebben op BW, terwijl voor nieuwe cliënten vanaf die datum zal gelden dat de gemeente waar de cliënt zijn woonplaats heeft, verantwoordelijk is voor BW. De cliënten in de nieuwe situatie per 1 januari 2023 betreffen de op dat moment bestaande populatie cliënten BW waarvoor de centrumgemeenten financieel verantwoordelijk blijven. Over de (verwachte) verdeling van de cliënten over de gemeenten per 1 januari 2023 kan geen uitspraak worden gedaan, onder meer omdat een aanzienlijk aantal BW-cliënten toegang krijgt tot de Wlz en dat proces is op dit moment nog niet afgerond (Kamerstuk 34 104, nr. 321).

Vraag 4

Is een doordecentralisatie van beschermd wonen per 2021 niet te vroeg, gezien de veranderingen die de komende tijd plaatsvinden?

Antwoord op vraag 4

Zoals in de voortgangsrapportage MO/BW van 18 december 2020 is aangegeven (Kamerstuk 29 325, nr. 126), is door Rijk en gemeenten geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor een zorgvuldige doordecentralisatie per 1 januari 2022 is voldaan. Wel moest het nieuwe verdeelmodel voor de BW-middelen nog in consultatie gaan. Om deze reden is bestuurlijk tussen VWS, BZK en VNG afgesproken dat de doordecentralisatie van de middelen voor BW (en de beoogde invoering van het woonplaatsbeginsel) een jaar wordt uitgesteld en dat het streven is deze per 2023 en niet per 2022 plaats te laten vinden. Wel zullen de gemeenten binnen het kader van hun beleidsvrijheid en op basis van de afgesproken Norm voor Opdrachtgeverschap (NvO) per 1 januari 2022 gaan starten met de (inhoudelijke) doordecentralisatie van BW.

Vraag 5

Welke ondersteuning krijgen de gemeenten, gezien de impact die het wetsvoorstel zou hebben op de gemeentelijke organisatie?

Vraag 6

Kunnen gemeenten en regio’s erop rekenen dat een ondersteuningsteam hen verder helpt om afspraken tot stand te brengen en bij de implementatie?

Vraag 7

Gaat u gemeenten faciliteren met een implementatieplan en een concreet ondersteuningsaanbod? Waarom wel of//niet?

Antwoord op vraag 5, 6 en 7

Zoals in de voortgangsrapportage MO/BW van 18 december 2020 is verwoord, hebben Rijk en gemeenten afgesproken dat gemeenten tijdens de transitie in het kader van de doordecentralisatie van de middelen voor BW naar alle gemeenten, zullen worden ondersteund door een in te stellen Transitieteam. Gemeenten worden door dit team ondersteund met expertise en met hulpmiddelen, zoals handreikingen en webinars. Specifiek voor de voorbereiding van de invoering van het woonplaatsbeginsel zal het Ketenbureau i-sociaal domein gevraagd worden deze taak op zich te nemen. Daarnaast komt er een expertteam wonen-zorg MO/BW/GGZ dat met name zal bevorderen dat gemeenten, corporaties en zorgaanbieders prestatieafspraken maken voor deze doelgroep.

Vraag 8

Kunt u garanderen dat genoemde wijzigingen niet worden doorgevoerd voordat er heldere en gedragen afspraken tussen gemeenten en regio’s liggen?

Antwoord op vraag 8

Met gemeenten is afgesproken dat op 1 januari 2022 de inhoudelijke doordecentralisatie start en dat op die datum gemeenten en regio’s afspraken hebben gemaakt over de onderlinge samenwerking. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel is gepland per 1 januari 2023, de afspraken zijn dan een jaar geleden reeds gemaakt.

Vraag 9

Kunt u aangegeven welke twijfels gemeenteambtenaren hebben geuit tijdens de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)-werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) van 22 september jl. en hoe deze worden meegenomen bij de voorgestelde (wets)wijzigingen?

Vraag 10

Waar verschillen de VNG en gemeenteambtenaren van mening over, aangezien de VNG het voorstel in hoofdlijnen steunt, maar gemeenteambtenaren nadrukkelijke twijfels en zorgen hebben geuit?

Antwoord op vraag 9 en 10

In de brief van de VNG van 6 oktober 2020 over de uitvoeringstoets is aangegeven dat in de ambtelijke VNG-werkgroep GGZ twijfels en zorgen zijn geuit. In de brief wordt toegelicht dat deze zorgen betrekking hebben op de implementatie van het wetsvoorstel en dat succes bij de implementatie afhangt van goede afspraken binnen de regionale samenwerkingsstructuren. De VNG geeft aan dat de door de gemeenten vastgestelde landelijke Norm voor Opdrachtgeverschap (NvO) daaraan een bijdrage kan leveren en noemt in de brief zaken waarover afspraken moeten worden gemaakt (zie ook het antwoord op vraag 1). Als gesteld zullen gemeenten bij de implementatie van de NvO ondersteund worden door het Transitieteam.

Vraag 11

Welke andere wettelijke kaders zorgen voor zij-instroom in beschermd wonen? Hoe groot is de zij-instroom per wettelijk kader per gemeente?

Vraag 25

Hoeveel cliënten stromen jaarlijks vanuit respectievelijk een ggz-kliniek (1), de jeugdzorg (2), en een detentiecentrum (3) door naar beschermd wonen?

Vraag 26

Kan meer (gekwantificeerd) inzicht gegeven worden in de mate van overlap van doelgroepen van respectievelijk het beschermd wonen en de maatschappelijke opvang? Hoeveel mensen stromen vanuit de maatschappelijke opvang door naar beschermd wonen?

Vraag 27

Hoeveel mensen hebben zich de afgelopen vijf jaar gemeld voor beschermd wonen vanuit een ggz-kliniek? Hoeveel mensen zullen dit er naar verwachting de komende vijf jaar zijn?

Antwoord op vraag 11, 25, 26 en 27

Bureau Significant heeft in 2018 onderzoek gedaan naar onder andere de instroom in beschermd wonen (Kamerstukken 29 325, nr. 95). Onder meer vanuit de Zvw (GGZ-instellingen), de Jeugdwet, de forensische zorg en de maatschappelijke opvang stromen mensen in BW. Uit het onderzoek blijkt dat gemeenten en aanbieders niet centraal bijhouden waar cliënten vandaan komen als zij instromen in BW. Dat geldt ook voor cliënten die doorstromen vanuit de maatschappelijke opvang. Aanbieders kunnen wel globaal aangeven welke typen cliënten zij in het kader van BW helpen. Significant concludeert dat het derhalve niet mogelijk is eenduidige schattingen te maken over de omvang van de verschillende stromen cliënten.

Vraag 12

Hoeveel mensen stromen landelijk per jaar in naar beschermd wonen via de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)? Hoe is deze groep mensen verdeeld over de 355 gemeenten?

Antwoord op vraag 12

Uit het onderzoek Significant uit 2018 (Kamerstukken 29 325, nr. 95) blijkt dat geen exacte cijfers beschikbaar zijn over de instroom. Uit een beperkt aantal door Significant uitgevoerde regiostudies blijkt dat de instroom (als percentage van het totaal aantal BW-cliënten in 2017 in de betreffende regio’s) varieert van 17 tot 29%. Cliënten stromen in bij centrumgemeenten; hoe deze mensen verdeeld zijn over de 355 gemeenten is niet bekend.

Vraag 13

Wanneer vindt de uitvoeringstoets van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) plaats en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Vraag 45

Wanneer is de uitvoeringstoets van het CAK over de eigen bijdragen gereed?

Antwoord op vraag 13 en 45

De uitvoeringstoets van het CAK over de uitvoering van de eigen bijdrage voor BW tegen de achtergrond van de doordecentralisatie van BW is op 19 januari ontvangen. De uitvoeringstoets is ter informatie bijgevoegd3. De belangrijkste aanpassing die het CAK voorstelt is de aansluiting bij de iEb berichtenstandaard (informatiestandaard beschermd wonen), waarbij berichtenuitwisseling uitsluitend met gemeenten, via het Gemeentelijk gegevensknooppunt (GGK), plaatsvindt en niet langer met gemeenten én zorgaanbieders, zoals in de huidige situatie. De voorgestelde aanpassingen lossen bestaande knelpunten op en dragen bij aan een verdere standaardisering en uniformering van de keten, wat ten goede komt aan de efficiency. Daarnaast worden alvast de goede randvoorwaarden gecreëerd voor de doordecentralisatie per 1 januari 2023.

Vraag 14

Wat houdt de stelling in dat duidelijke afspraken nodig zijn voor de wijze waarop het woonplaatsbeginsel in de praktijk uitgevoerd moet worden? Is het concept wetsvoorstel op zichzelf niet uitvoerbaar zonder aanvullende landelijke afspraken?

Antwoord op vraag 14

Op grond van de huidige Wmo 2015 zijn gemeenten al verantwoordelijk voor BW, namelijk voor degene die zich bij die gemeente meldt voor BW. In het concept wetsvoorstel wordt geregeld dat gemeenten – in aansluiting op de overige voorzieningen op grond van de Wmo 2015 – voortaan verantwoordelijk zijn voor – kort gezegd – de eigen inwoners. De algemene conclusie van de uitvoeringstoets is, dat het wetsvoorstel voor de invoering van het woonplaatsbeginsel voor BW uitvoerbaar is. Aanvullende (landelijke) afspraken kunnen de uitvoering van het woonplaatsbeginsel voor zowel cliënten als gemeenten vergemakkelijken en problemen voorkomen. Een voorbeeld is de afspraak in de NvO om, ingeval een gemeente overweegt een cliënt in een instelling in een andere gemeente te plaatsen, te overleggen met die andere gemeente. Bijvoorbeeld over eventuele andere voorzieningen waaraan de cliënt behoefte heeft en over het feit dat de cliënt op enig moment zal uitstromen uit BW en vaak in de betreffende gemeente wil blijven wonen.

Vraag 15

Op welke wijze garandeert de Norm voor Opdrachtgeverschap (verder: NvO) goede afspraken tussen gemeenten onderling over de overdracht van cliënten die beschermd wonen? Wat gebeurt er indien een gemeente zich niet committeert aan de NvO? Wat gebeurt er indien een regio van gemeenten zich niet committeert aan de afspraken in de NvO?

Vraag 33

Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten binnen de NvO afspraken maken die tegemoetkomen aan de genoemde aandachtspunten in de uitvoeringstoets?

Antwoord op vraag 15 en 33

Gemeenten hebben zich in de Algemene Ledenvergadering van de VNG op 26 juni 2020 verplicht tot het maken van regionale samenwerkingsafspraken over BW in het kader van de NvO. Deze hebben een drieledig doel: een zorgvuldige transformatie van het zorglandschap, de continuïteit van het BW voor cliënten en het beperken van uitvoeringslasten. Als gesteld in het antwoord onder vraag 5 worden regio’s ondersteund bij het maken van deze afspraken. Tevens heeft de VNG een nieuw ambtelijk en bestuurlijk netwerk ingericht voor BW en de maatschappelijke opvang en zijn vier bestuurlijke ambassadeurs beschikbaar die kunnen ondersteunen bij bestuurlijke vraagstukken en opgaven die de implementatie van de NvO met zich meebrengt. De VNG beschikt tevens over een geschillencommissie waar geschillen tussen gemeenten aan kunnen worden voorgelegd. Ik ga er vooralsnog van uit dat de gemeenten zich houden aan de NvO en het in dat kader maken van niet vrijblijvende samenwerkingsafspraken. Uiteraard zal ik, gelet op de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en gemeenten, ook zelf zo nodig het gesprek met gemeenten of regio’s aangaan. Los van deze afspraken geldt dat, indien aantoonbaar sprake is van een wetsuitvoering die niet voldoet aan de wettelijke vereisten (bijvoorbeeld bij taakverwaarlozing), gemeenten in het kader van het interbestuurlijk toezicht kunnen worden aangesproken op (en zo nodig worden verplicht tot) het goed uitvoeren van de wet.

Vraag 16

Welke middelen zijn gemoeid met ondersteuning van een goede implementatie door gemeenten van het concept wetsvoorstel Invoering woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen?

Antwoord op vraag 16

Het wetsvoorstel hangt nauw samen met de invoering van het nieuwe verdeelmodel voor de BW-middelen en de invoering van de NvO die gemeenten onderling hebben afgesproken. In verband met het verstrekken van een opdracht voor het vormen van een transitieteam zoals beschreven bij het antwoord op vraag 5, 6 en 7 zal een aanbestedingstraject worden gestart. Ik zal uw kamer informeren over de middelen die hiermee zijn gemoeid zodra die aanbesteding is afgelopen.

Vraag 17

Is er een reden waarom voor een ander implementatietraject is gekozen dan voor het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet (zowel de oorspronkelijke als de uitgestelde datum)? Welke nadelen brengt dat met zich mee voor gemeenten?

Antwoord op vraag 17

De Jeugdwet kende al vanaf 2015 het woonplaatsbeginsel en dat wordt op onderdelen gewijzigd; geplande datum van invoering is 1 januari 2022. Bij BW in het kader van de Wmo is het woonplaatsbeginsel nieuw (maar aansluitend op de overige voorzieningen) en gekoppeld aan de invoering van het nieuwe verdeelmodel voor BW dat eerst per 1 januari 2023 kan worden ingevoerd. Om deze reden is het streven dat ook het woonplaatsbeginsel voor BW per 1 januari 2023 zal worden ingevoerd. Zowel bij Jeugd als bij beschermd wonen is voorzien dat het Ketenbureau een belangrijke rol heeft bij de implementatie van de wetswijziging zodat leerpunten bij de Jeugdwet kunnen worden meegenomen bij BW. Dat laatste is een voordeel van het latere starttijdstip bij de Wmo, voor zover te overzien zijn er geen nadelen voor gemeenten.

Vraag 18

Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de doorcentralisatie van beschermd wonen, terwijl in de Jeugdwet juist een andere beweging te zien is?

Antwoord op vraag 18

Bij beide wetten is de beweging in essentie dezelfde. Jeugdhulp en BW zijn de taak van alle gemeenten en worden in beginsel door alle gemeenten uitgevoerd. Bij meer specialistische vormen is bij beide wetten bezien hoe de uitvoering het beste kan worden georganiseerd: lokaal, (boven)regionaal of landelijk. Bij de Jeugdhulp is geconstateerd dat er veel vormen van specialistische jeugdhulp bestaan, die een niet-lokale organisatievorm vergen. Bij BW is op basis van onderzoek geconcludeerd dat maar een zeer beperkt aantal gespecialiseerde BW-instellingen bestaat, waarvoor een landelijke organisatievorm wenselijk is. Analoog aan de inkoop van de zeer specialistische jeugdhulpvoorzieningen is voor de inkoop van deze specialistische vormen van BW gekozen voor een Landelijk Transitie Arrangement (LTA). Hoewel dus ogenschijnlijk de beweging bij Jeugdwet en BW verschillend is, gaat het in beide gevallen om het vinden van een governance die past bij de aard van de specifieke vormen van jeugdhulp of BW en die bijdraagt aan een effectieve uitvoering door gemeenten. Zowel bij BW als de Jeugdwet wordt beoogd dat afspraken over onderlinge samenwerking, bijvoorbeeld rond de inkoop van voorzieningen, worden vastgelegd in een regiovisie.

Vraag 19

Welke veranderende context in relatie tot het woonplaatsbeginsel beschermd wonen wordt bedoeld en hoe wordt dit precies in de gaten gehouden?

Antwoord op vraag 19

De VNG spreekt in haar brief van 6 oktober 2020 en in de uitvoeringstoets over een veranderende context en licht toe dat het gaat om het gelijktijdig met het woonplaatsbeginsel in te voeren nieuwe verdeelmodel BW en de overgang van een aanzienlijke groep cliënten naar de Wlz. Over de precieze omvang van laatstgenoemde groep en de daarmee gepaard gaande uitname van middelen uit het Gemeentefonds zal naar verwachting medio 2021 definitieve duidelijkheid zijn. Over de herijking van de verdeling van het gemeentefonds is begin februari 2021 door het Ministerie van BZK aan de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) advies gevraagd. Na ontvangst van het advies van de ROB start de consultatie van gemeenten (Kamerstuk 35 570 B, nr. 13). Besluitvorming over de invoering van de nieuwe verdeling van het gemeentefonds is aan het nieuwe kabinet.

Vraag 20

Hoe wordt meer aandacht voor preventie gerealiseerd?

Antwoord op vraag 20

Door gemeenten verantwoordelijk te maken voor BW voor de eigen inwoners en ze daartoe ook in staat te stellen door de doordecentralisatie van de BW-middelen naar alle gemeenten wordt met de wetswijziging een prikkel gecreëerd om meer in te zetten op preventie en op mogelijkheden voor adequate ondersteuning in de thuisomgeving, zodat opname in een relatief dure BW voorziening in een aantal gevallen kan worden voorkomen. En het is tevens een prikkel voor gemeenten om, zodra uitstroom van cliënten uit BW mogelijk en verantwoord is, te bevorderen dat mensen ook daadwerkelijk kunnen uitstromen naar een passende woonvorm. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om te zorgen voor preventie en ondersteuning voor haar inwoners. Gemeenten worden desgewenst ondersteund door het Transitieteam.

Vraag 21

Heeft u al ideeën bij de transitiekosten en zo ja, wat zijn uw gedachten met betrekking tot de vorm en het budget?

Vraag 23

Kunnen gemeenten en regio’s erop rekenen dat ze financiële ondersteuning krijgen?

Antwoord op vraag 21 en 23

In het bestuurlijk overleg VWS-BZK-VNG van 7 december jl. is afgesproken de gemeenten bij de transitie te ondersteunen in natura, dat wil zeggen door in te zetten expertise vanuit het Transitieteam. Tevens zal medewerking van het Ketenbureau i-sociaal domein worden gevraagd. Ook dat zal ondersteuning in natura betreffen.

Vraag 22

Wordt geëvalueerd of gemeenten inderdaad meer investeren in preventie voor cliënten met ggz-problematiek? Zo ja, hoe? Is er een nulmeting beschikbaar?

Antwoord op vraag 22

De wijze van evaluatie moet nog worden ontwikkeld. Daarin zal worden meegenomen hoe de toename van preventie voor GGZ-problematiek kan worden geëvalueerd. Daarbij zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van reeds ontwikkelde monitors.

Vraag 24

Zijn er nog mogelijkheden voor gemeenten om te reageren op de uitvoeringstoets en kunnen zij eventueel aangeven welke punten worden gemist?

Antwoord op vraag 24

De uitvoeringstoets is afgerond en voorzien van een reactie van de VNG met een aantal aandachtpunten. Inmiddels zijn de resultaten van de internetconsultatie, de bevindingen uit de uitvoeringstoets en de reactie van de VNG in het concept wetsvoorstel verwerkt en is dit in december voor advies aan de Raad van State aangeboden. Gemeenten hebben dus alle mogelijkheden gehad inbreng te leveren. De VNG heeft inmiddels een ambtelijk en bestuurlijk netwerk opgericht voor de implementatie van de NvO. Daar kunnen gemeenten desgewenst zaken inbrengen en bespreken.

Vraag 29

Door wie, wanneer en hoe wordt geregeld hoe de overdracht van een cliënt verloopt als vaststaat dat de aanmeldgemeente niet de herkomstgemeente is?

Antwoord op vraag 29

De gemeente dient allereerst na te gaan of zij gehouden is tot het verstrekken van BW aan een bepaalde cliënt. De gemeente kan daartoe met name gebruik maken van de gegevens uit de Basisregistratie Persoonsgegevens en de eigen verklaring van betrokkene. Indien de gemeente op basis daarvan vaststelt dat niet zij, maar een andere gemeente de laatste woonplaats van betrokkene betreft, wordt de cliënt verwezen naar die andere gemeente. In het concept wetsvoorstel is geregeld dat de gemeente waar de cliënt in eerste instantie heeft aangeklopt, de verzamelde gegevens kan verstrekken aan die andere gemeente, zodat deze niet opnieuw deze gegevens moet opvragen. Nadat die andere gemeente heeft vastgesteld de verantwoordelijke gemeente te zijn, kan de melding van de cliënt in behandeling worden genomen en het onderzoek naar zijn hulpvraag starten.

Vraag 30

Wat is de uitkomst van de discussie met u over allerlei varianten op beschermd wonen? Kunt u aangeven welke varianten onder het nieuwe woonplaatsbeginsel komen te vallen en welke niet?

Antwoord op vraag 30

Het concept wetsvoorstel woonplaatsbeginsel BW richt zich op BW conform de wettelijke definitie. De discussie over andere woonvormen, die veel gelijkenis vertonen met BW, wordt naar verwachting in het voorjaar afgerond. In de eerstvolgende voortgangsrapportage MO/BW zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van deze discussie.

Vraag 31

In hoeverre sluit het nieuwe objectieve verdeelmodel aan bij de andere nieuwe verdeelmodellen die in ontwikkeling zijn, bijvoorbeeld voor de Jeugdwet? Hoe is de onderlinge samenhang hierin en waarom hebben deze modellen andere ingangsdata?

Antwoord op vraag 31

Ik ga ervan uit dat u met deze vraag doelt op de aansluiting van het nieuwe objectieve verdeelmodel beschermd wonen op de nieuwe verdeling voor de algemene uitkering in het gemeentefonds. Alle nieuwe verdeelmodellen in het gemeentefonds zijn ontwikkeld op basis van de onderzoeksmethode die Rijk en VNG vooraf overeen zijn gekomen (regressieanalyse met «gezond verstand»). Door de modellen op hetzelfde moment, integraal en met dezelfde methode tegen het licht te houden kon de samenhang worden geborgd. Daarnaast zijn de definities van de gebruikte maatstaven in de verdeelmodellen waar mogelijk geharmoniseerd. Er is een verdeelmodel ontwikkeld voor de algemene uitkering en een voor de integratie-uitkering BW, beide onderdeel van het gemeentefonds en daarmee beleids- en bestedingsvrij. Wat betreft de algemene uitkering zijn de modellen zoals gebruikelijk gebaseerd op data over de actuele kosten van gemeenten. Voor BW was dat niet mogelijk; het verdeelmodel voor deze taak moest gezien de nieuwe beleidsmatige uitgangspunten – bestuurlijk overeengekomen naar aanleiding van het advies van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen – worden afgestemd op de verwachte toekomstige opgave van gemeenten. Om in te schatten hoe de toekomstige kosten voor BW over de gemeenten zijn verdeeld hebben de onderzoekers data verzameld via een zogenoemde herkomstanalyse. Dat wil zeggen dat is gekeken uit welke gemeente de cliënten die sinds 2015 beschermd wonen zijn ingestroomd, afkomstig zijn, zodat duidelijk wordt hoe de cliënten over het land zijn verdeeld. Vervolgens is onderzocht welke verdeelmaatstaven het gevonden patroon het beste verklaren en welk gewicht deze verdeelmaatstaven moeten krijgen. Zowel het nieuwe verdeelmodel voor beschermd wonen als die voor de algemene uitkering heeft als beoogde ingangsdatum 1 januari 2023.

Vraag 32

Wat is uit het onderzoek naar bovenregionale vormen van beschermd wonen gekomen? Kunt u de uitkomsten en de (financiële) consequenties toelichten? Welke afspraken dienen hierover nog gemaakt te worden?

Antwoord op vraag 32

In de voortgangsrapportage MO/BW van 18 december 2020 is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van AEF. AEF concludeert dat er geen aanleiding is om (extra) bovenregionale afspraken te maken over de inkoop van specialistisch BW. Wel constateert AEF dat bij bepaalde (kleine) groepen cliënten er een mismatch is tussen vraag en aanbod. Eventuele financiële consequenties zijn niet aan de orde. In de rapportage is aangegeven dat ik samen met de VNG zal bezien wat nodig is om regio’s goed te ondersteunen om te komen tot een meer passend aanbod.

Vraag 34

Op welke wijze worden de leerpunten met betrekking tot de doordecentralisatie van beschermd wonen in 2021 meegenomen in de doordecentralisatie van de maatschappelijke opvang in 2025? Welke ervaringen met de doordecentralisatie van beschermd wonen kunnen aanleiding zijn voor uitstel dan wel afstel van de doordecentralisatie van maatschappelijke opvang?

Antwoord op vraag 34

Zoals ik in het antwoord op vraag 22 heb aangegeven, moet de wijze van evaluatie nog worden ontwikkeld. Belangrijke invalshoek daarbij is dat de evaluatie van de doordecentralisatie van BW ervaringen en leerpunten oplevert voor de te zijner tijd te nemen beslissing over het al dan niet doordecentraliseren van de maatschappelijke opvang.

Vraag 35

Welke partij voert feitelijk het onderzoek uit naar het woonplaatsbeginsel? Is dit de gemeente, de zorgaanbieder of een andere, derde partij?

Antwoord op vraag 35

Zie het antwoord op vraag 29: de gemeente waar een burger aanklopt is gehouden na te gaan of zij ingevolge het woonplaatsbeginsel de verantwoordelijke gemeente is.

Vraag 36

Welke gemeente zorgt in de periode dat een aanmelding voor een cliënt bij een gemeente is gedaan voor onderdak, voeding, zorgpolis, inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en inkomen voor de noodzakelijke kosten van bestaan, indien de gemeente de herkomst van deze cliënt nog niet heeft vastgesteld?

Antwoord op vraag 36

Zolang de gemeente waar de cliënt een verzoek heeft gedaan om in aanmerking te komen voor BW, nog niet heeft beslist of de cliënt daarvoor in aanmerking komt omdat de gemeente van herkomst nog niet is vastgesteld, blijft de gemeente waar de cliënt woonachtig is, verantwoordelijk voor de verstrekking van voorzieningen in het kader van onder meer de Wmo2015 en Participatiewet.

Vraag 37

Wanneer krijgen gemeenten duidelijkheid over de vangnetregeling?

Antwoord op vraag 37

De vangnetregeling is inhoudelijk gekoppeld aan de invoering van het nieuwe verdeelmodel BW en het woonplaatsbeginsel BW. Naar verwachting kan in het tweede kwartaal 2021 aan de gemeenten duidelijkheid worden verstrekt over de hoofdlijnen van het vangnet.

Vraag 38

Wat gebeurt er wanneer een herkomstgemeente een cliënt binnen de eigen gemeente wil plaatsen, maar er geen (passend) aanbod is binnen de eigen gemeente?

Antwoord op vraag 38

Indien er geen passend aanbod is c.q. beschikbaar is in de eigen gemeente dan zal de herkomstgemeente een zo passend mogelijke plek in een instelling in een andere gemeente moeten inkopen. In het kader van de NvO kunnen gemeenten daar regionaal afspraken over maken. In de beginfase van de transitie zal plaatsing buiten de gemeente vaker nodig zijn. De verwachting is dat gemeenten steeds meer lokale – en ambulante – vormen van ondersteuning kunnen aanbieden. Voor de meer specialistische vormen van BW zal dat niet altijd mogelijk zijn.

Vraag 39

Is het reëel om een aanbod van beschermend wonen te verwachten bij kleine gemeenten?

Antwoord op vraag 39

In de toekomstvisie van de commissie-Dannenberg gaat het bij de transformatie van BW niet alleen om een betere spreiding van de meer traditionele BW-voorzieningen (waar de wooncomponent onderdeel uitmaakt van de verstrekking), maar vooral om nieuwe en lokale vormen van beschermd wonen – bij voorkeur ambulant – en preventie en om een passend regionaal zorglandschap. Met als doel dat mensen met psychische problematiek zoveel mogelijk thuis of dichtbij huis en nabij hun eigen sociale netwerk kunnen blijven wonen. De traditionele vorm van BW zal zeker qua schaal niet in alle gemeenten mogelijk zijn, ambulante ondersteuning thuis en preventie behoort naar verwachting wel tot de mogelijkheden van de meeste gemeenten.

Vraag 40

In hoeverre zijn gemeenten in Nederland die voorheen niet verantwoordelijk waren voor beschermd wonen-cliënten voldoende uitgerust om de inhoudelijke verantwoordelijkheid, inclusief inkoop van zorg, op zich te nemen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Indien dit niet het geval is, wat gaat u hieraan doen?

Antwoord vraag 40

Uit het onderzoek «Landelijke stand van het land» (Kamerstukken 29 325, nr. 124) blijkt dat een groot deel van de gemeenten overwegen om, na de start van de invoering van het nieuwe verdeelmodel en het woonplaatsbeginsel voor BW, te beginnen met (voorlopig nog) gezamenlijk in te kopen. Een deel van de gemeenten overweegt wel zelf in te kopen. In het kader van de NvO kunnen afspraken worden gemaakt om dit proces zo soepel mogelijk te laten verlopen met zo weinig mogelijk (extra) uitvoeringslasten voor aanbieders en gemeenten. De huidige cliënten blijven sowieso de financiële verantwoordelijkheid van de centrumgemeenten, dus het zal in eerste instantie om een relatief klein, maar na verloop van jaren groeiend aantal cliënten gaan. Gemeenten zullen bij de transitie ondersteund worden door het Transitieteam. Overdracht van kennis en ervaring bij de toegang, inkoop en contractering is van groot belang. Landelijk zijn modelbepalingen ontworpen waarvan gemeenten bij de inkoop en contractering gebruik kunnen maken ter voorkoming van onnodige administratieve lasten.

Vraag 41

Is bij de totstandkoming van het concept wetsvoorstel nagedacht hoe voorkomen kan worden dat sommige cliënten voorzieningen in meerdere gemeenten moeten aanvragen?

Antwoord op vraag 41

Het woonplaatsbeginsel BW zorgt ervoor dat duidelijk is welke gemeente verantwoordelijkheid is voor de verstrekking van BW, zodat discussies daarover tussen de gemeenten naar verwachting zoveel mogelijk tot het verleden zullen behoren. Voor een deel van de cliënten zal de gemeente een BW-plek in een andere gemeente moeten inkopen: bijvoorbeeld omdat dat voor de cliënt beter is voor het herstel of omdat de gemeente (nog) niet of tijdelijk niet over een passende voorziening beschikt. In die gevallen is het onvermijdelijk dat, indien de cliënt nog andere voorzieningen dan BW nodig heeft, deze aangevraagd moeten worden bij de gemeente waar de cliënt dan woonachtig is.

Vraag 42

Hoe wordt in het concept wetsvoorstel rekening gehouden met krapte op de woningmarkt in sommige gemeenten?

Antwoord op vraag 42

In de huidige situatie is doorgaans de centrumgemeente verantwoordelijk om te zorgen voor BW-voorzieningen en dat kunnen corporatiewoningen zijn. In de praktijk blijkt dat, zodra cliënten kunnen uitstromen uit BW, zij graag in de gemeente waar de instelling staat willen blijven wonen. Ook dat verhoogt de druk op de beperkte (sociale) woningmarkt van de centrumgemeente. De geleidelijke doordecentralisatie van de BW-middelen naar alle gemeenten en de invoering van het woonplaatsbeginsel leidt naar verwachting tot meer lokale BW-voorzieningen en zodra mensen uitstromen zullen ze veelal in dezelfde gemeente willen blijven wonen. Dat moet ervoor zorgen dat veel meer gemeenten zich gaan inspannen voor woningen voor deze doelgroep en het ontlast de onevenredige druk op de woningmarkt van de centrumgemeente. Dat leidt naar verwachting tot een beter perspectief voor oplossing van de huidige problemen bij de uitstroom uit BW, zodat cliënten die daaraan toe zijn sneller weer zelfstandig kunnen gaan wonen. Dat laat onverlet dat er in meer algemene zin sprake is van krapte op de woningmarkt voor verschillende kwetsbare groepen, waarvoor maatregelen zijn genomen (zie eerdergenoemde voortgangsrapportage van 18 december 2020) en ook in de nabije toekomst nodig zullen blijven.

Vraag 43

Hoe draagt het concept wetsvoorstel over het woonplaatsbeginsel bij aan het handhaven van de landelijke toegang tot beschermd wonen, zoals deze in de Wmo 2015 door de wetgever is vastgelegd? Welke instrumenten heeft een cliënt om te voorkomen dat hij of zij tussen gemeenten van herkomst en gemeente van mogelijke plaatsing (beschermd wonen-gemeente) heen en weer wordt gestuurd?

Antwoord op vraag 43

Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat het gaat om de beste plek voor herstel voor de cliënt. In de memorie van toelichting is dat nadrukkelijk verwoord. Het onderzoek door de gemeente is daar ook uitdrukkelijk op gericht. Dit betekent dat een cliënt ook geplaatst kan worden in een BW-instelling die in een andere gemeente staat dan waarvan de cliënt ingezetene is. De situatie dat een cliënt tussen gemeente van herkomst en gemeente van mogelijke plaatsing heen en weer wordt gestuurd, zou zich in beginsel niet moeten voordoen. Als gevolg van de invoering van het woonplaatsbeginsel is er immers maar één gemeente verantwoordelijk voor de beslissing op de aanvraag en het besluit tot wel/niet inkopen bij een instelling in de BW-gemeente: de herkomstgemeente. De VNG is voornemens een onafhankelijke geschilbeslechtings-commissie in te stellen, ingeval er onverhoopt verschil van mening zou bestaan tussen gemeenten over de vraag welke gemeente verantwoordelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 1.

Vraag 44

Klopt het dat het verschil in aanbod van beschermd wonen-voorzieningen niet alleen historisch zo gegroeid is, maar ook te verklaren is doordat er in bepaalde regio’s meer behoefte was/is aan huisvesting en aanpalende voorzieningen (denk hierbij bijvoorbeeld aan de trek naar de stad van mensen en daklozen met psychiatrische problemen)?

Antwoord op vraag 44

Uit onderzoeken blijkt dat er allerlei oorzaken en motieven zijn voor de voorkeuren van cliënten om in een bepaalde gemeente beschermd te willen wonen. In de huidige situatie is het aanbod ongelijk gespreid over gemeenten en is er onvoldoende variatie in woon- en ondersteuningsvormen. Het aanbod bepaalt nog in forse mate de vraag, zeker met betrekking tot de locatie. Als gevolg van het wetsvoorstel en doordecentralisatie wordt verwacht dat meer, en meer lokale, vormen van (ambulante) ondersteuning worden ontwikkeld en cliënten dus meer keuzemogelijkheden hebben. Tevens is er dan minder vaak de noodzaak voor cliënten om te verhuizen om beschermd te kunnen wonen. Het aanbod zal zich naar verwachting steeds meer richten op de vraag.

Vraag 46

Wanneer dient het CAK uiterlijk de noodzakelijke wijzigingen in de systematiek en de aanpassingen in de i-standaarden ontvangen te hebben om deze tijdig voor de implementatie per 2022 te kunnen doorvoeren?

Antwoord op vraag 46

Om de gevraagde datum van 1 januari 2022 te halen, is het CAK reeds in overleg getreden met het Ketenbureau en Zorginstituut Nederland omtrent het definiëren van de berichtenstandaard. Het CAK heeft acht maanden nodig om de gewenste functionaliteit te ontwerpen en te realiseren. Aansluitend worden acceptatietesten en interne ketentesten uitgevoerd, gevolgd door de externe ketentest met gemeenten en softwareleveranciers. Inmiddels is duidelijk dat zowel de invoering van het objectieve verdeelmodel BW als de beoogde invoering van het woonplaatsbeginsel zijn uitgesteld tot 1 januari 2023. CAK geeft ondanks het uitstel aan het wenselijk te vinden om per 1-1-2022 de aanpassingen door te voeren. Met de aanpassingen die het CAK voorstelt in de uitvoeringstoets over de uitvoering van de eigen bijdrage BW worden bestaande knelpunten opgelost en wordt een bijdrage geleverd aan een verdere standaardisering en uniformering van de keten, wat ten goede komt aan de efficiency. Daarnaast worden alvast de goede randvoorwaarden gecreëerd voor de voorgenomen doordecentralisatie per 1-1-2023. Ik heb het CAK daarom reeds opdracht gegeven de voorgestelde aanpassingen te gaan implementeren.


X Noot
1

Kamerstuk 29 325, nr. 111.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven