nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juni 2004
Bij dezen informeer ik u, zoals ik u heb toegezegd tijdens het Algemeen
Overleg prenatale screening en perinatale sterfte d.d. 8 juni jl., over
de voortgang rond prenatale screening.
In het standpunt prenatale screening (2) (29 323, nr. 3), u toegezonden
7 juni jl., benadruk ik – zoals ik dat ook deed in het kabinetsstandpunt
prenatale screening dd. 21 november jl. – dat de kwaliteit van
de uitvoering van prenatale screening van groot belang is. Het streven moet
zijn eenzelfde kwaliteit te bereiken die bijvoorbeeld de screeningsprogramma's
op borstkanker en baarmoederhalskanker garanderen. Uitgangspunt is daarbij
dat de kwaliteit van screening voor vrouwen aan wie dit wordt aangeboden (zwangeren
van 36 jaar en ouder) dezelfde moet zijn als voor jongere zwangeren. Ik heb
het CVZ gevraagd te bezien hoe dit in de praktijk gerealiseerd kan worden.
Daarbij hoort eveneens een schatting van de kosten.
Een andere belangrijk punt is de voorlichting, zoals dat ook uitvoerig
in het Algemeen Overleg aan de orde is geweest. Ik zie dit in het verlengde
van het kwaliteitsbeleid. Vanzelfsprekend moet de groep zwangeren van 36 jaar
en ouder, aan wie prenatale screening wordt aangeboden, goed geïnformeerd
zijn. Er is, zoals al gesteld in het standpunt van 7 juni, veel uitstekende
informatie beschikbaar, bijvoorbeeld op de website van de NVOG. Die informatie
moet worden aangevuld volgens de laatste stand van zaken. Maar ook voor de
groep jongere zwangeren, die nu zelf om de test kunnen vragen, moet op hun
leeftijdsgroep toegesneden informatie beschikbaar zijn. Het gaat daarbij vooral
om het aanpassen van al beschikbaar materiaal, bijvoorbeeld van de algemene
folder die elke zwangere krijgt. De afgelopen maanden is ambtelijk overleg
geweest met de beroepsgroepen en de VSOP, waarin bovenstaande lijn uitgangspunt
was. Dit overleg, waarbij het accent nu komt te liggen op implementatie wordt
voortgezet. Hierbij wordt ook het CVZ betrokken.
Voorts blijkt het nodig dat de beroepsbeoefenaren hun kennis inzake prenatale
screening, en vooral hun vaardigheden wat betreft overdracht van informatie,
op peil brengen. Dit komt ook aan de orde in bovengenoemd overleg met de beroepsgroepen.
Over de voortgang van bovenstaande zal ik u nader informeren.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. I. J. M. Ross-van Dorp