29 316
Aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet dualisering provinciebestuur (Wet dualisering provinciale medebewindsbevoegdheden)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 19 december 2003

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN DEEL

De leden van de CDA-fractie, PvdA-fractie, VVD-fractie en SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot de dualisering van de provinciale medebewindsbevoegdheden. Gaarne willen de leden van deze fracties de regering nog enkele vragen stellen.

De leden van de PvdA-fractie merken tevens op dat zij met de regering van mening zijn dat nu de wet dualisering provinciebestuur een feit is, ook de ontvlechting tussen gedeputeerde staten en provinciale staten in bijzondere wetten geregeld dient te worden.

Inleiding

Wet dualisering provinciebestuur

De leden van de CDA-fractie menen dat het wetsvoorstel een belangrijke en noodzakelijke vervolgstap is voor de dualisering op provinciaal niveau. Een eerste voortgangsrapportage over de invoering van het dualisme bij provincies is nog niet verschenen. Wat is de indruk van de regering met betrekking tot de invoering van het dualisme bij provincies, vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er na voltooiing van het dualiseringsproces een verschil in uitwerking bestaat tussen het gemeentelijke en het provinciale niveau.

Hoe oordeelt de regering over de communicatie tussen provinciale staten en gedeputeerde staten na invoering van de dualisering, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is sprake van een, zoals waargenomen in enkele gemeenten, minder effectieve communicatie tussen de volksvertegenwoordiging en het bestuur? Zo ja, wat gaat de regering hieraan doen? Zo neen, waarom werkt dit volgens de regering voor het provinciale en gemeentelijke niveau verschillend uit?

Toetsingskader

Om te beoordelen of een bevoegdheid bij provinciale staten dan wel gedeputeerde staten hoort te berusten, wordt voor provincies hetzelfde toetsingskader gebruikt als voor gemeenten. Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie is dit terecht. Dit neemt niet weg dat bij deze leden een aantal vragen leeft ten aanzien van het vierde criterium van dit toetsingskader. Hoe stelt de regering zich de gang van zaken voor bij het beantwoorden van de vraag of bij de uitvoering van een bevoegdheid sprake is van een «groot belang voor een sterke democratische legitimatie», zo vragen deze leden. Bepalen de provinciale staten dit? Gebeurt dat op een vast moment, bijvoorbeeld direct na de verkiezingen, óf kan steeds op ad hoc basis worden besloten dat er in een bepaald geval sprake is van een «groot belang voor een sterke democratische legitimatie bij de uitvoering van een bepaalde bevoegdheid»? Wie neemt daarvoor het initiatief en besluiten de provinciale staten hierover bij meerderheid van stemmen?

Als het belang van een sterke democratische legitimatie voor de uitoefening van een bepaalde bevoegdheid groot is, zijn provinciale staten het aangewezen orgaan, zo merken de leden van de VVD-fractie op. Het gaat daarbij met name om bevoegdheden met een levensbeschouwelijk of principieel karakter, zoals het vaststellen van het plan voor nieuwe scholen. Hoe wordt bepaald, zo vragen ook deze leden, of het «belang van een sterke democratische legitimatie groot is». Kan de regering aangeven wat wordt verstaan onder het begrip «levensbeschouwelijk of principieel karakter»? Om welke bevoegdheden gaat het nog meer?

De regering merkt op dat naar aanleiding van het debat in de Eerste Kamer over de dualisering van het provinciebestuur, besloten is om enkele bevoegdheden bij provinciale staten te laten berusten en niet aan gedeputeerde staten toe te kennen. Om welke bevoegdheden gaat het, zo vragen deze leden.

De regering stelt voor om alleen nog kaderstellende en principiële kwesties tot de bevoegdheid van de provinciale staten te laten behoren. Is de regering van mening dat provinciale staten ook bevoegd moeten blijven om actuele kwesties te behandelen en waar wenselijk en nodig de bevoegdheid moeten houden om in te grijpen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is de regering van mening dat dit voor provinciale staten in het gedualiseerde stelsel mogelijk is en blijft? Deze leden hechten eraan dat provinciale staten corrigerend kunnen optreden als er een verkeerde uitvoering aan het beleid wordt gegeven. Een voorbeeld hiervan is dat gedeputeerde staten besluiten personen aan te stellen in de milieucommissie waarvan provinciale staten van oordeel zijn dat deze niet goed zullen functioneren. Naar het oordeel van de leden van de SP-fractie moet de volksvertegenwoordiging in een dergelijk geval kunnen interveniëren om het belang van de kiezers te dienen. Wat vindt de regering hiervan, zo vragen deze leden.

De wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)

De regering geeft aan dat de nieuwe WRO wordt aangepast vanwege het dualisme en er dus geen bijzondere wet komt op dit terrein. De leden van de PvdA fractie veronderstellen dat deze nieuwe WRO er dus spoedig zal komen en vragen wanneer de nieuwe WRO kan worden verwacht.

Reacties op het wetsvoorstel

Het IPO heeft opgemerkt dat het overleg dat de minister van Verkeer en Waterstaat met een provincie voert voorafgaande aan een eventuele aanwijzing inzake het provinciale verkeers- en vervoersplan, moet plaatsvinden met gedeputeerde staten en niet met provinciale staten. De reactie van de regering op deze opmerking is de leden van de VVD-fractie niet duidelijk. Gaarne ontvangen deze leden een verduidelijking, voorzien van een argumentatie van de door de regering gemaakte keuze.

Overgangsbepalingen en inwerkingtreding

Met de regering zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het goed mogelijk is om de overheveling van een groot aantal bestuursbevoegdheden in medebewind te laten plaatsvinden in een lopende statenperiode. Het wetsvoorstel voorziet in de behoefte van provincies om juist ook op het gebied van de medebewindstaken helderheid te verschaffen over de toedeling van verantwoordelijkheden. Deze leden begrijpen echter niet goed waarom het tijdstip van de inwerkingtreding niet in het wetsvoorstel is vastgelegd. Bovendien bepaalt het wetsvoorstel dat voor de verschillende artikelen of onderdelen het tijdstip van inwerktreding verschillend kan worden vastgesteld. Deze leden vragen de regering om een motivatie voor deze keuze.

Provincies zullen op zo kort mogelijke termijn hun medebewindsverordeningen aan de gewijzigde bevoegdheidsverdeling moeten aanpassen. Waarom is er niet gekozen voor een termijn waarbinnen dit moet zijn volbracht zodat misverstanden voorkomen kunnen worden, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Financiële gevolgen

Gesteld wordt dat de dualisering van de provinciale medebewindsbevoegdheden niet tot extra kosten voor provincies leidt omdat het gaat om het verschuiven van de formele politieke verantwoordelijkheid. De leden van de CDA-fractie delen deze opvatting. Dat laat echter onverlet dat er bij provincies grote ontevredenheid bestaat over de compensatie van kosten die de invoering van het dualisme voor provincies met zich meebrengt. Is het juist dat tot op dit moment nog geen compensatie van kosten plaatsvindt, zo vragen deze leden. Op welke wijze wil de regering hierin zo snel mogelijk voorzien?

Bij de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 2004, is voorgesteld € 50 miljoen ter beschikking te stellen voor een aantal knelpunten waaronder de kosten van de dualisering. Deze leden vragen de regering aan te geven welk deel van dit bedrag zij voor de dualisering op provinciaal niveau wil bestemmen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 MINISTERIE VAN JUSTITIE

Artikel 1: Algemene wet bestuursrecht

Onderdeel C, onder 5

Uit de Wet stedelijke vernieuwing kan volgens de regering worden afgeleid dat met de term «naar het oordeel van de provincie», gedeputeerde staten worden bedoeld. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest dit te expliciteren.

Provinciale staten moeten volgens de leden van de SP-fractie voldoende invloed krijgen en houden als burgers bij gedeputeerde staten bezwaar maken tegen onderdelen van een stedelijk vernieuwingsproces. Kan de regering met betrekking tot dit proces toelichten op welke punten gedeputeerde staten zonder toestemming of goedkeuring van provinciale staten kunnen handelen, zo vragen deze leden.

HOOFDSTUK 2 MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Artikel III: Provinciewet

Artikel 143

De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op de voorgestelde wijziging van artikel 143, lid 2 van de Provinciewet. Kan de regering voorbeelden noemen van wijzigingen die door deze overheveling van bevoegdheden zullen plaatsvinden, zo vragen deze leden.

Het voorgestelde lid 3 van artikel 143 van de Provinciewet maakt het mogelijk dat de bestuursbevoegdheden op grond van medebewindwetgeving bij of krachtens de wet ook aan de commissaris of provinciale staten kunnen worden toegekend. Waarom is daarvoor gekozen en vloeit deze keuze wel voort uit de dualiseringsoperatie, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

HOOFDSTUK 3 MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

A Artikel 42, achtste lid

De regering merkt op dat «de wijziging duidelijk maakt dat de zendtijd niet aan gedeputeerde staten maar aan de rechtspersoon de provincie wordt toegewezen». Wie handelt er uit naam van de rechtspersoon de provincie, vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie vinden dat een ruimere bevoegdheid moet worden toegekend aan provinciale staten inzake het toekennen van zendtijd en het goedkeuren van de kosten van regionale omroepinstellingen. Wat vindt de regering daarvan, zo vragen deze leden.

Wet op het onderwijstoezicht

De onderhandelingen met de schoolinspecties vinden de leden van de SP-fractie een zaak die grote delen van de bevolking raakt, provinciale staten zouden in deze dan ook meer bevoegd moeten zijn.

HOOFDSTUK 4 MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Waterleidingwet en Wet bodembescherming

Het instellen van een milieucommissie, het overleg met instellingen over de middellange termijn ten behoeve van de verwachte waterbehoefte en het doen van onderzoek naar verontreiniging zijn naar het oordeel van de leden van de SP-fractie bevoegdheden van groot belang voor het vertrouwen van burgers in de democratie. De bevoegdheden om deze taken uit te voeren zouden dan ook open moeten zijn voor interventie door provinciale staten. Graag vernemen deze leden een nadere onderbouwing van de regering over de bevoegdheidsverdeling op deze terreinen.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de commissie,

Franke


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GL), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD) en Eski (CDA).

Naar boven