29 316
Aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet dualisering provinciebestuur (Wet dualisering provinciale medebewindsbevoegdheden)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Wet dualisering provinciebestuur

Op 12 maart 2003 is de Wet dualisering provinciebestuur in werking getreden. Kern van deze wet is de ontvlechting – in samenstelling, posities en bevoegdheden – van provinciale staten en gedeputeerde staten. De positie van provinciale staten is toegespitst op de functies van vertegenwoordiging, kaderstelling en controle; die van gedeputeerde staten op de bestuurlijke rol. Ten behoeve van een adequate vervulling van die functies zijn in de Wet dualisering provinciebestuur aan de leden van provinciale staten nieuwe bevoegdheden toegekend. Dat betreft zowel de wettelijke verankering van instrumenten die de leden van provinciale staten in de praktijk in veel gevallen reeds hadden, als de toekenning aan provinciale staten van nieuwe instrumenten ten dienste van hun controlerende functie (rekenkamerfunctie, onderzoeksrecht).

Aanpassing van medebewindswetgeving

Onderhavig wetsvoorstel betreft in feite de tweede stap in het dualiseringsproces op provinciaal niveau. Het strekt er toe de bevoegdheidsverdeling in medebewindswetgeving in overeenstemming te brengen met de uitgangspunten van de Wet dualisering provinciebestuur. Doorgaans betreft het de overheveling van bestuursbevoegdheden van provinciale staten of het provinciebestuur naar gedeputeerde staten. De bestuurlijke functie van provinciale staten wordt in dit wetsvoorstel beperkt tot kader-stelling en besturen op hoofdlijnen, en de uitoefening van bestuursbevoegdheden waarbij het belang van een sterke democratische legitimatie groot is.

Het is voor het welslagen van de dualiseringsoperatie op provinciaal niveau van groot belang dat ook de bevoegdheidsverdeling in de medebewindswetgeving op dualistische leest wordt geschoeid. De institutionele veranderingen die met de Wet dualisering provinciebestuur zijn doorgevoerd krijgen hierdoor een volwaardig effect. Voor het bereiken van de met de dualisering beoogde effecten is het van grote betekenis dat provinciale staten worden ontlast van bestuurstaken die door een volksvertegenwoordigend lichaam niet goed vervulbaar zijn en bovendien niet goed te verenigen zijn met de controlerende taak van de provinciale staten. Doordat provinciale staten op grond van onderhavig wetsvoorstel niet langer een substantiële bestuurstaak blijven behouden, kan de met dualisering beoogde rolverduidelijking tussen provinciale staten en gedeputeerde staten in feite pas echt tot stand komen. Vindt deze overdracht niet plaats, dan bestaat het risico dat de vermenging van functies én verantwoordelijkheden tussen provinciale staten en gedeputeerde staten blijft bestaan, hetgeen afbreuk doet aan de slagvaardigheid en herkenbaarheid van het provinciebestuur. Zonder een herverdeling van de bestuursbevoegdheden in medebewindwetgeving is de dualisering van het provinciebestuur met andere woorden onvoltooid.

2. Toetsingskader

Het voorliggende wetsvoorstel betreft een aantal medebewindswetten. Alle medebewindswetten waarin bestuursbevoegdheden aan provinciale staten of het provinciebestuur zijn geatribueerd zijn geanalyseerd. Daarbij stond de vraag centraal of de bestuursbevoegdheden aan het – naar dualistische maatstaven gemeten – juiste orgaan waren toegekend. Daar waar dat niet het geval was, vindt door middel van dit wetsvoorstel een aanpassing plaats. Doorgaans betreft het zoals gezegd aan provinciale staten of het provinciebestuur toegekende bevoegdheden, die naar gedeputeerde staten worden overgeheveld.

Bij de beoordeling of een bevoegdheid op grond van een medebewindswet bij gedeputeerde staten of provinciale staten dient te berusten, heb ik gebruik gemaakt van het volgende toetsingskader:

1. Betreft de bevoegdheid het vaststellen van algemeen verbindenden voorschriften? In dat geval behoort de bevoegdheid bij provinciale staten te berusten. Zo blijft de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen die algemeen verbindende voorschriften bevatten ingevolge dit wetsvoorstel bij provinciale staten berusten.

2. Is sprake van een bevoegdheid om (uitvoerende) regels vast te stellen die geen algemeen verbindende voorschriften inhouden, dan bestaat er aanleiding om deze bevoegdheid bij gedeputeerde staten neer te leggen.

3. Betreft het een bevoegdheid dat in hoge mate een kaderstellend karakter heeft of is er sprake van een (bestuurs)bevoegdheid op hoofdlijnen? Dan zijn provinciale staten het aangewezen orgaan om deze bevoegdheid uit te oefenen. Om deze reden blijft het vaststellen van onder andere het het provinciaal milieubeleidsplan (artikel 4.9, eerste lid, Wet milieubeheer) en het provinciaal verkeers- en vervoersplan (artikel 5, eerste lid, Planwet verkeer en vervoer) tot de bevoegdheid van provinciale staten behoren. Ook het vaststellen van het streekplan blijft om deze reden een bevoegdheid van provinciale staten.

4. Als het belang van een sterke democratische legitimatie van de uitoefening van een bepaalde bevoegdheid groot is, dan zijn provinciale staten eveneens het aangewezen orgaan. Hiervan zal met name sprake zijn bij bevoegdheden met een levensbeschouwlijk of principieel karakter. Een voorbeeld van een principiële bevoegdheid die bij provinciale staten blijft is het vaststellen van het plan voor nieuwe scholen (artikel 78, eerste lid, Wet op de expertisecentra).

5. Betreft de bevoegdheid hoofdzakelijk uitwerkingen van beleid of uitvoering? Dan zijn gedeputeerde staten het aangewezen orgaan om deze bevoegdheid uit te oefenen. Om deze reden gaat in dit wetsvoorstel – naast een groot aantal andere typische bestuurshandelingen – de bevoegdheid tot het vaststellen van het landinrichtingsprogramma (artikel 42, eerste lid, Landinrichtingswet) over van provinciale staten naar gedeputeerde staten.

Het spreekt voor zich dat ik, zoals toegezegd aan de Eerste Kamer tijdens het debat over het wetsvoorstel dualisering provinciebestuur1, rekening heb gehouden met de aarzelingen die daar leven ten aanzien van de overheveling van bestuursbevoegdheden. Enkele bevoegdheden waarvan het voornemen was die aan gedeputeerde staten toe te kennen, zijn daarom bij provinciale staten gebleven.

De Wet op de Ruimtelijke Ordening

Ik wil hier nog opmerken dat u in dit wetsvoorstel geen wijzigingen met betrekking tot de Wet op de Ruimtelijke Ordening zult aantreffen. De regering heeft onlangs een voorstel voor een nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening bij de Tweede Kamer ingediend2. Bij het opstellen van het dit wetsvoorstel is ook bezien of bevoegdheden bij het in dualistisch oogpunt juiste orgaan berusten.

Terminologie

De term «de provincie» wordt in wetgeving meestal gebruikt als zijnde de provincie als fysiek gebied of als rechtspersoon. In een enkel geval is echter in de huidige wetgeving een bestuursbevoegdheid aan «de provincie» toegekend, terwijl dat «provinciale staten» of «gedeputeerde staten» behoort te zijn. Met dit wetsvoorstel wordt de termininologie waar nodig aangepast.

3. Reacties op het wetsvoorstel

Zowel het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) is om een reactie op het conceptwetsvoorstel gevraagd. De reacties van het IPO en de VNG zijn als bijlage bij deze memorie van toelicht gevoegd.3 Ook is het conceptwetsvoorstel op de site www.vernieuwingsimpulsprovincies.nl geplaatst met een uitnodiging aan een ieder om te reageren. Dit heeft tot een reactie van het Landelijk Overleg van Provinciale Archiefinspecteurs (LOPAI) geleid. Ook deze reactie is als bijlage toegevoegd.3

De VNG had geen bezwaar tegen het concept-wetsvoorstel.

Het IPO had op een aantal punten commentaar op het conceptwetsvoorstel. De opmerkingen van het IPO en mijn commentaar daarop betreffen de volgende punten:

Opmerking IPO:Reactie:
De bevoegdheid tot het voorbereiden van het provinciaal verkeers- en vervoersplan wordt bij provinciale staten neergelegd. Omdat het gaat om voorbereiding van het plan moet deze taak aan gedeputeerde staten worden toegedeeld. (Artikel 6 Planwet verkeer en vervoer).Overgenomen
Het overleg dat de Minister van Verkeer en Waterstaat met een provincie voert voorafgaande aan een eventuele aanwijzing omtrent de inhoud van een provinciaal verkeers- en vervoersplan moet plaatsvinden met gedeputeerde staten en niet met provinciale staten. (Artikel 7 Planwet verkeer en vervoer).Zie reactie op commentaar wijziging artikel 6 Planwet verkeer en vervoer.
Niet, zoals voorgesteld, gedeputeerde staten maar provinciale staten moeten advies geven over de representativiteit van de regionale omroep. Provinciale staten is hiertoe beter in staat omdat zij het representatief orgaan is van de provincie. (Artikel 43, eerste en tweede lid, Mediawet).Overgenomen.
Wet op de jeugdhulpverlening wordt per 1 januari 2004 vervangen door de Wet op de Jeugdzorg. Het is belangrijk dat deze wet ook dualistisch is. In het voorstel van Wet op de jeugdzorg zijn door de regering de gevolgen van de dualisering meegenomen.1
De Landinrichtingswet wordt naar verwachting binnen afzienbare termijn vervangen door de Wet Inrichting Landelijk Gebied. Het is belangrijk dat deze wet ook dualistisch is.De minister van LNV werkt inderdaad aan het Wetsvoorstel Inrichting Landelijk Gebied. Vanzelfsprekend zal met de nieuwe dualistische verhoudingen rekening worden gehouden.

1 Kamerstukken II, 2002–2003, 28 168, nr. 10.

Het Landelijk Overleg van Provinciale Archiefinspecteurs (hierna: LOPAI) heeft in een reactie kenbaar gemaakt dat het bezwaren heeft tegen de voorgenomen bepaling waarin de bevoegdheid tot de benoeming van de provinciale archiefinspecteur (art. 28, tweede lid, Archiefwet) wordt overgeheveld van provinciale staten naar gedeputeerde staten. In de eerste plaats vanwege het feit dat de provinciale archiefinspecteur naast het toezicht op de archiefzorg (op de gemeenten en waterschappen) tevens het interne toezicht tot taak heeft, dat wil zeggen het toezicht op de naleving van de Archiefwet 1995 bij de provincie zelf. In de tweede plaats stelt het LOPAI dat in het duale stelsel de controlerende taak van provinciale staten groter is geworden. Zij geeft als voorbeeld de nieuwe rekenkamer, die gaat rapporteren aan provinciale staten. Als gevolg van de dualisering van het provinciaal bestuur kan naar de mening van het LOPAI ook de controlerende taak van de provinciale archiefinspectie versterkt worden. De inspecteur kan gelet hierop tevens verslag uitbrengen aan provinciale staten. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de archiefzorg blijft bij gedeputeerde staten, de beheersverantwoordelijkheid bij het ambtelijk apparaat. Het LOPAI stelt dat gelet op deze verdeling het in hun visie gewenst is de benoeming van de archiefinspecteur door provinciale staten, als symbool van zijn onafhankelijkheid als toezichthouder, te handhaven.

Met zijn eerste argument spreekt het LOPAI zijn vrees uit dat de archiefinspecteur afhankelijk wordt van gedeputeerde staten en mogelijkerwijs niet onafhankelijk van het provinciaalapparaat kan functioneren. Het LOPAI gaat er echter aan voorbij dat thans al in de Archiefwet is bepaald dat de archiefinspecteur werkt onder de bevelen van gedeputeerde staten (art. 28, eerste lid). Voorts bepaalt de Archiefwet dat provinciale staten met betrekking tot het toezicht door de archiefinspecteur een verordening vaststellen (art. 28, eerste lid). Deze verordenende bevoegdheid verandert niet. De feitelijke positie van provinciaal archiefinspecteur zal door de voorgestelde wijzigingen niet veranderen.

Ten aanzien van het tweede argument van het LOPAI merk ik het volgende op. De vergelijking met de rekenkamer, die door provinciale staten wordt ingesteld, gaat niet op. De rekenkamer onderzoekt de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het provinciebestuur gevoerde bestuur. Bij de rekenkamer gaat het bij de controle om een andere grootheid. Ik wijs er op dat provinciale staten van tientallen instanties en personen die niet door hen zijn ingesteld of benoemd, informatie aangeleverd krijgen die provinciale staten in staat stellen hun controlerende taak zo optimaal mogelijk uit te oefenen. Ik breng overigens in herinnering dat gedeputeerde staten verplicht zijn aan provinciale staten alle inlichtingen te verschaffen die provinciale staten voor de uitoefening van hun – ondermeer controlerende – taak nodig hebben (art. 167, tweede lid, Provinciewet). Hier kunnen ook de bevindingen van de provinciale inspecteur toe behoren.

Samenvattend, ik deel de bezwaren van het LOPAI tegen de benoeming van de provinciale archiefinspecteur door gedeputeerde staten niet.

4. Overgangsbepalingen

Ten aanzien van het overgangsrecht merk ik in de eerste plaats op dat in geval van een overgang van een bevoegdheid van het ene naar het andere bestuursorgaan, dat andere bestuursorgaan alle rechten en verplichtingen van het eerstgenoemde bestuursorgaan overneemt. Hiervoor is geen aparte wettelijke voorziening nodig, omdat zulks volgt uit algemene regels van overgangsrecht.

In artikel XXXIV is het overgangsrecht van dit wetsvoorstel neergelegd. Algemeen uitgangspunt van het wettelijke overgangsregime is dat deze wet geen gevolgen heeft voor de rechtskracht van beslissingen die zijn genomen voor de inwerkingtreding van de wet (artikel XXXIV, eerste lid).

Het onderhavige wetsvoorstel bewerkstelligt dat veel bestuursbevoegdheden van provinciale staten overgaan naar gedeputeerde staten. De overgangsbepaling van artikel XXXIV, eerste lid, is opgenomen om buiten kijf te stellen dat de overgang van een bevoegdheid van het ene naar het andere orgaan geen gevolgen heeft voor de rechtskracht van de beslissingen die door het voorheen bevoegde orgaan zijn genomen. Het eerste lid heeft geen betrekking op algemeen verbindende voorschriften. De bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen blijft immers in alle gevallen bij provinciale staten berusten.

Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat de volgende leden van artikel XXXIV afwijkingen of nadere uitwerkingen van het eerste lid bevatten, en uit de aard der zaak derhalve alleen betrekking hebben op beslissingen in de zin van het eerste lid dan wel op de bevoegdheden op basis waarvan die beslissingen tot stand zijn gekomen.

In het tweede lid van artikel XXXIV is een afwijkende regel neergelegd voor besluiten tot delegatie van bevoegdheden van provinciale staten aan gedeputeerde staten en mandaatbesluiten, voor zover die besluiten althans betrekking hebben op bevoegdheden die overgaan naar een ander bestuursorgaan. Deze categorie delegatie- en mandaatbesluiten vervalt van rechtswege op het moment dat deze wet in werking treedt. In het geval het een delegatie betreft van provinciale staten aan gedeputeerde staten, ontvalt de betekenis van het besluit.

Besluiten tot delegatie anders dan een overdracht van een bevoegdheid van provinciale staten aan gedeputeerde staten zijn bewust niet uitgezonderd. Het betreft hier met name delegatiebesluiten aan bestuurscommissies. Op grond van artikel XII van de Wet dualisering provinciebestuur kunnen deze commissies hun bevoegdheden nog tot 12 maart 2005 blijven uitoefenen. Tegen die tijd zal niet alleen de samenstelling en inrichting van de commissies aan het duale bestel moeten zijn aangepast, maar zullen ook nieuwe delegatiebesluiten moeten zijn genomen.

Betreft het een mandaatbesluit, dan zal het nieuwe orgaan zelf moeten kunnen bepalen of, en zo ja aan wie gemandateerd wordt. Om die reden zijn ook alle mandaatbesluiten die betrekking hebben op beslissingen respectievelijk bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid, van de werking van dat eerste lid uitgezonderd.

In het derde lid van het voorgestelde artikel XXXIV is voorts een afwijkende voorziening getroffen voor besluiten tot instelling van bestuurscommissies zoals bedoeld in artikel 81 van de Provinciewet en tot instelling van andere commissies in de zin van artikel 82 van de Provinciewet (nieuw).

Op grond van artikel 81 Provinciewet kunnen provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten bestuurscommissies instellen die bevoegdheden uitoefenen die hun door provinciale staten, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, zijn overgedragen. Op grond van artikel 81, tweede lid, Provinciewet zijn de commissaris en de gedeputeerden geen lid van een door provinciale staten ingestelde bestuurscommissies en voorts zijn de leden van provinciale staten geen lid van een door gedeputeerde staten ingestelde bestuurscommissie. Artikel XII van de Wet dualisering provinciebestuur bewerkstelligt dat deze inhoudelijke vereisten voor de bestuurscommissies pas op 12 maart 2005 gaan gelden. Met ingang van die datum dienen de instellingsbesluiten van bestuurscommissies die niet aan de nieuwe vereisten voldoen, tevens van rechtswege te vervallen, hetgeen de strekking is van het voorgestelde derde lid. Door het opnemen van deze bepaling wordt duidelijk wat de verhouding is tussen artikel XIII van de Wet dualisering provinciebestuur en artikel XXXIV, eerste lid, van het onderhavige wetsvoorstel.

Het zojuist gestelde, geldt ook voor wat betreft de andere commissies in de zin van artikel 82 Provinciewet. Daarom wordt in artikel XXXIV, derde lid van dit wetsvoorstel ook deze commissies uitdrukkelijk genoemd. Gedacht moet hier worden aan andere commissies die op grond van medebewindwetgeving moeten worden ingesteld dan bestuurscommissies, bijvoorbeeld de provinciale raad voor de volksgezondheid op grond van de Gezondheidswet. Het kan gaan om commissies die thans door provinciale staten ingesteld worden, terwijl die bevoegdheid na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel bij gedeputeerde staten komt te liggen. Artikel 82, tweede lid, juncto artikel 81, tweede lid, Provinciewet verbiedt dat in een commissie die door gedeputeerde staten wordt ingesteld, leden van provinciale staten zitting hebben. Artikel XIII van de Wet dualisering provinciebestuur bewerkstelligt dat deze inhoudelijke vereisten voor de andere commissies pas op 12 maart 2005 gaan gelden. Met ingang van die datum dienen de instellingsbesluiten van andere commissies, zoals bedoeld in artikel 82 Provinciewet, die niet aan de nieuwe vereisten voldoen, tevens van rechtswege te vervallen, hetgeen de strekking is van het voorgestelde derde lid. Ook hier geldt dat door het opnemen van deze bepaling duidelijk wordt wat de verhouding is tussen artikel XIII van de Wet dualisering provinciebestuur en artikel XXXIV, eerste lid, van het onderhavige wetsvoorstel.

De vraag is gerezen of er een overgangsvoorziening zou moeten worden getroffen voor algemeen verbindende voorschriften die door provinciale staten zijn vastgesteld. Het is echter niet mogelijk hiervoor een algemene wettelijke voorziening te treffen, gelet op de diversiteit aan medebewindsverordeningen. Om die reden is ervoor gekozen op dit punt niets te regelen. Provincies zullen op zo kort mogelijke termijn hun medebewindsverordeningen aan de gewijzigde bevoegdheidsverdeling van dit wetsvoorstel moeten aanpassen.

Niet-aangepaste verordeningen zullen, omdat zij niet in overeenstemming met de wet zijn, in beginsel buiten toepassing moeten blijven. Het oordeel daarover berust bij de betrokkenen, in casu in laatste instantie de rechter. De rechter is in staat de vele aspecten die hier een rol spelen – zijn de gebreken van dien aard dat de verordening inderdaad buiten toepassing moet blijven, welke onderdelen van de verordening betreft het – in zijn afweging te betrekken. Voor de wetgever is het, gelet op de diversiteit aan verordeningen die hier aan de orde is, niet mogelijk hier een algemene regel te formuleren.

Het vierde lid voorziet erin dat bezwaar- en beroepschriften ter zake van beslissingen die zijn genomen vóór de inwerkingtreding van deze wet, worden behandeld door het nieuw bevoegde bestuursorgaan. Omdat bezwaar- en beroepsprocedures vele jaren in beslag kunnen nemen, is voor deze lijn gekozen. De bepaling ziet zowel op reeds aanhangige bezwaar- of beroepschriften als op nog niet ingediende bezwaar- en beroepschriften ter zake van besluiten die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn genomen. Indien een bezwaar- of beroepschrift reeds in behandeling is genomen, zal het voorheen bevoegde orgaan aan het nieuw bevoegde orgaan de zaak moeten overdragen. Het nieuwe orgaan neemt de zaak over in de stand waarin de zaak zich bevindt. Indien reeds een hoorzitting heeft plaatsgevonden, zal er dus niet opnieuw gehoord hoeven te worden. De verwachting is dat de overdracht van zaken geen problemen zal opleveren, nu het per definitie gaat om overdracht van het ene provinciale orgaan naar het andere en de voorbereiding en ondersteuning derhalve veelal door dezelfde ambtenaren zal kunnen geschieden.

De regeling in het vierde lid heeft geen betrekking op klachtprocedures. Dit is een bewuste keuze geweest. Klachten hebben betrekking op gedragingen van bestuursorganen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen, zonder dat er noodzakelijkerwijs sprake is van de uitoefening van een bestuursbevoegdheid. Er is dus ook geen bevoegdheid die overgaat naar een ander bestuursorgaan. Wel verdient het aanbeveling om, indien een klacht verband houdt met de uitoefening van een bevoegdheid die op grond van deze wet bij een ander bestuursorgaan komt te berusten, het ter zake genomen besluit aan dat andere bestuursorgaan te doen toekomen. De laatste kan zodoende bij de toekomstige uitoefening van de bevoegdheid hiermee zo nodig rekening houden.

Artikel XXXIV, vijfde lid, geldt specifiek voor gemeenschappelijke regelingen. Dit betekent dat gemeenschappelijke regelingen die voor de inwerkingtreding zijn aangegaan tussen provinciale staten van de deelnemende provincies, hun rechtskracht behouden, ook indien na de inwerkingtreding van deze wet een ander orgaan – te weten in veel gevallen gedeputeerde staten – (uitsluitend) bevoegd is tot het aangaan van de gemeenschappelijke regeling. Artikel XXXIV, vijfde lid, bevat een aanvullende bepaling in verband met de aanwijzing van bestuursleden van een openbaar lichaam ingesteld bij gemeenschappelijke regeling. Uit dit artikel volgt dat gemeenschappelijke regelingen waarvoor door de inwerkingtreding van deze wet een ander bestuursorgaan het competente bestuursorgaan is, met ingang van de inwerkingtreding van deze wet geacht worden te zijn aangegaan door dat andere orgaan. Een gemeenschappelijke regeling tussen provinciale staten van de deelnemende provincies, waarvoor na de inwerkingtreding van deze wet gedeputeerde staten van de deelnemende provincies bevoegd zijn, wordt derhalve met ingang van de inwerkingtreding van deze wet geacht te zijn aangegaan door gedeputeerde staten van de deelnemende provincies. Gevolg van deze wettelijke fictie is dat vaststaat dat bij tussentijdse vacatures in het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband, gedeputeerde staten bevoegd zijn om nieuwe leden van dat bestuur aan te wijzen.

5. Financiële gevolgen

De dualisering van provinciale medebewindsbevoegdheden leidt niet tot extra kosten voor de provincie. Er worden geen nieuwe taken gecreëerd, terwijl ook de wijze waarop de bedoelde bestuursbevoegdheden worden uitgevoerd in beginsel ongewijzigd blijft. Slechts de formele verantwoordelijkheid voor de uitoefening van deze bevoegdheden verschuift in veel gevallen van provinciale staten naar gedeputeerde staten. Aan die verschuiving zijn geen kosten verbonden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

In navolgende toelichting wordt aangegeven welke bestuursbevoegdheden worden overgeheveld of gesplitst worden over gedeputeerde staten en provinciale staten. Niet ieder artikel wordt afzonderlijk toegelicht. Indien geen toelichting is gegeven, is de hoofdregel van toepassing dat het een bestuursbevoegdheid betreft die geen kaderstellend karakter heeft of geen bevoegdheid op hoofdlijnen, terwijl voorts geen sprake is van een bevoegdheid waarbij het belang van een sterke democratische legitimatie groot is. In dat geval zullen gedeputeerde staten in beginsel als het bevoegde orgaan zijn aangewezen. Provinciale staten zullen op deze bevoegdheden blijvend invloed kunnen uitoefenen in de controlerende, kaderstellende en budgettaire rol die provinciale staten behouden.

Wel zijn toegelicht de artikelen waarbij provinciale staten het bevoegde orgaan wordt. Ook de gevallen waarin het nodig wordt geacht de verschuiving van de bevoegdheid naar gedeputeerde staten te verduidelijken worden toegelicht.

Om een zo kompleet mogelijk beeld te geven van welke taken en bevoegdheden aan gedeputeerde staten worden toebedeeld en welke artikelen worden gesplitst in een bestuurs- en verordende bevoegdheid is een schema opgesteld. Dit schema is als bijlage bij de memorie van toelichting gevoegd.

Ik wijs u er overigens op dat in dit wetsvoorstel is uitgegaan van de tekst van artikelen in de verschillende medebewindswetten zoals die gaan luiden na de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden.

HOOFDSTUK 1 MINISTERIE VAN JUSTITIE

Artikel I: Algemene wet bestuursrecht (bijlage)

Onderdeel C, onder 5

Volgens het huidige onderdeel C, onder 5, van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen besluiten op grond van artikel 6, derde lid, tweede volzin, van de Wet stedelijke vernieuwing, voorzover het betreft de aanwijzing van gemeenten waarvan «naar het oordeel van de provincie» gelet op de aard en de omvang van de stedelijke vernieuwingsopgave een ontwikkelingsprogramma in de zin van die wet wordt verlangd om in aanmerking te komen voor investeringsbudget op voet van die wet. Hier wordt weliswaar niet bepaald wie de bevoegde autoriteit is, maar uit de Wet stedelijke vernieuwing kan afgeleid worden dat het gedeputeerde staten betreft. Met deze wijziging wordt bij Wet stedelijke vernieuwing aangesloten.

HOOFDSTUK 2 MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Artikel III: Provinciewet

Artikel 143

Artikel 143 Provinciewet heeft betrekking op de interne bevoegdheidsverdeling tussen provinciale staten en gedeputeerde staten in algemene zin.

Artikel 143, eerste lid, van de Provinciewet ziet op de vaststelling van verordeningen in autonomie en medebewind. Zowel het eerste als het tweede lid van artikel 105 Provinciewet hebben hierop mede betrekking. Uitgangspunt blijft ook in het nieuwe stelsel dat provinciale staten de verordeningen vaststellen. De bevoegdheid tot regelgeving is immers een wezenlijke functie van de volksvertegenwoordiging. Dit uitgangspunt is ook in overeenstemming met artikel 127 Grondwet waarin de verordenende bevoegdheid eveneens in beginsel aan provinciale staten wordt toegekend. De verordenende bevoegdheid berust op grond van artikel 143, eerste lid, Provinciewet bij provinciale staten, tenzij de bevoegdheid bij wet of door provinciale staten krachtens de wet aan gedeputeerde staten of de commissaris is toegekend. Dit lid blijft ongewijzigd.

De overige bevoegdheden van artikel 105, eerste respectievelijk tweede lid, betreffen bestuursbevoegdheden in autonomie en medebewind. De autonome bestuursbevoegdheden berusten op grond van het voorgestelde tweede lid van artikel 143 bij provinciale staten. Het gaat hier om bevoegdheden die niet bij enig wettelijk voorschrift worden gevorderd van een provinciaal orgaan. De regering heeft zich op het standpunt gesteld dat de Grondwet eerst gewijzigd dient te worden, voordat ook de autonome bestuursbevoegdheid van provinciale staten aan gedeputeerde staten kan worden overgedragen. Ook voor wat de autonome bestuursbevoegdheid betreft blijft de bevoegdheidsverdeling tussen provinciale staten en gedeputeerde staten in algemene zin derhalve ongewijzigd: deze bevoegdheid blijft bij provinciale staten berusten.

Bestuursbevoegdheden in medebewind kunnen zowel bij provinciale staten, gedeputeerde staten als de commissaris berusten. Als uitgangspunt is in het derde lid echter gekozen dat deze bevoegdheden berusten bij gedeputeerde staten. Dit betreft een verandering ten opzichte van het huidige artikel 143 Provinciewet bepalende dat bestuursbevoegdheden op grond van medebewindwetgeving in eerste instantie bij provinciale staten berusten. Het voorgestelde derde lid maakt het wel mogelijk dat de bestuursbevoegdheden op grond van medebewindwetgeving ook bij of krachtens de wet aan de commissaris of provinciale staten kunnen worden toegekend. Indien echter een bestuursbevoegdheid in een medebewindwet niet aan een specifiek orgaan van de provincie is toegewezen, dan komt deze bevoegdheid toe aan gedeputeerde staten. Met andere woorden: is in een medebewindwet een bestuursbevoegdheid aan «het provinciebestuur» toegekend, dan komt deze bevoegdheid toe aan gedeputeerde staten. Onder het huidige artikel 143 van de Provinciewet komt bij de toekenning van een bestuursbevoegdheid aan het «provinciebestuur», deze bevoegdheid juist toe aan provinciale staten.

HOOFDSTUK 3 MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Artikel IV; Archiefwet 1995

Artikel 28, tweede lid

Voor een toelichting op deze wijziging verwijs ik naar mijn reactie op het bezwaar van het Landelijk Overleg van Provinciale Archiefinspecteurs (LOPAI) tegen de overheveling van de bevoegdheid van de benoeming van de provinciale archiefinspecteur van provinciale staten naar gedeputeerde staten (paragraaf 3).

Artikel V: Mediawet

A Artikel 42, achtste lid

Zendtijd wordt niet langer toegewezen aan het provinciebestuur maar aan de provincie. De wijziging in de terminologie maakt duidelijk dat de zendtijd niet aan gedeputeerde staten maar aan de rechtspersoon de provincie wordt toegewezen.

B Artikel 43, eerste en tweede lid

In het wetsvoorstel dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden wordt de gemeenteraad, als het representatieve orgaan van de gemeente, bevoegd om te adviseren over de representativiteit van de omroepinstellingen. Deze lijn volgend, wordt ook provinciale staten bevoegd.

HOOFDSTUK 4 MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Artikel XII: Wet Milieubeheer

B Artikel 2.41,eerste lid

Door de term «provinciaal bestuur» te vervangen door «provinciale staten en gedeputeerde staten» wordt de situatie dat beide organen hun maatregelen en plannen, die van betekenis zijn voor het provinciaal milieubeheer, aan de provinciale milieucommissie moeten voorleggen, in stand gehouden.

C Artikel 4.9, eerste en tweede lid, D Artikel 4.12, derde, vierde en vijfde lid

Het provinciaal milieubeleidsplan wordt ook in de dualistische verhoudingen vastgesteld door provinciale staten. Uitvoering zal echter geschieden door gedeputeerde staten. Met deze wijzing wordt vastgelegd dat het provinciale milieubeleidsplan zowel door provinciale staten als gedeputeerde staten in acht moet worden genomen.

E Artikel 4.14, tweede lid

Gedeputeerde staten blijven bevoegd tot het jaarlijks vaststellen van een provinciaal milieuprogramma. Door middel van het provinciaal milieuprogramma wordt immers invulling gegeven aan de kaders die provinciale staten middels het provinciale milieubeleidsplan hebben gesteld. Naast het feit dat het in het milieuprogramma gaat om uitvoeringsactiviteiten, spreekt het voor zich dat het door gedeputeerde staten vast te stellen milieuprogramma provinciale staten niet mag binden. Daarom wordt«provinciebestuur» vervangen door «gedeputeerde staten».

Artikel XIII: Woningwet

A Artikel 80, tweede en vijfde lid

Dit artikel gaat over de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De aanwijzingsbevoegdheid reikt nu alleen tot provinciale staten. Gezien de zelfstandiger rol die gedeputeerde staten als gevolg van de dualisering van het provinciebestuur krijgen, is het wenselijk dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ook aan gedeputeerde staten rechtstreeks een aanwijzing kan geven.

B Artikel 81, vierde lid

De wijziging van dit artikel vloeit voort uit de gewijzigde rollen van provinciale staten en gedeputeerde staten na dualisering van het provinciebestuur. Provinciale staten stellen regels omtrent het verstrekken van subsidie (kaderstellende functie van provinciale staten) en gedeputeerde staten verstrekken de subsidie (uitvoering).

HOOFDSTUK 5 MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Artikel XVI: Ontgrondingenwet

A Artikel 10, vierde en negende lid B artikel 11, tweede lid

Het meedelen of een beoogde ontgronding in overeenstemming is met het geldende streekplan, een ter inzage gelegd ontwerp van een streekplan komt door deze wijziging aan gedeputeerde staten toe. Ook delen gedeputeerde staten mee of provinciale staten of gedeputeerde staten bereid zijn aan de ontgronding planologische medewerking te verlenen. De term provinciebestuur in artikel 10, vierde lid, wordt gesplitst, omdat de planologische medewerking zowel handelingen van gedeputeerde staten als van provinciale staten kan betreffen. Indien de planologische medewerking erin zal bestaan dat het streekplan wordt herzien – dit blijft een aangelegenheid van provinciale staten – dan zullen gedeputeerde staten de vraag aan provinciale staten moeten voorleggen alvorens gedeputeerde staten aan het voor de Ontgrondingenwet (vergunningverlening) bevoegde gezag zal meedelen of medewerking zal plaatsvinden.

Artikel XVII: Planwet verkeer en vervoer

B Artikel 5, eerste, vierde en vijfde lid

Het provinciaal verkeers- en vervoersplan is een planbevoegdheid met kaderstellend karakter. Om die reden dient het door provinciale staten te worden vastgesteld.

Artikel XXI: Wet bereikbaarheid en mobiliteit

Artikel 3, tweede lid

Het aanwijzen van de plaats van een betaalpoort op een weg en het bepalen voor welk mobiliteitstarief en voor welke rijrichting de betaalpoort is bestemd wordt een bevoegdheid van provinciale staten. Dit is in overeenstemming met de situatie op gemeentelijk niveau waar de bevoegdheid bij de gemeenteraad ligt.

HOOFDSTUK 6 MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Artikel XXVI: Flora- en faunawet

Artikel 65, tiende lid

Artikel 65, tiende lid, schrijft voor dat het provinciebestuur het Faunafonds in de gelegenheid moet stellen om een oordeel te geven over het ontwerp van een bepaalde provinciale verordening. Aangezien de verordenende bevoegdheid bij provinciale staten berust moet het provinciale staten zijn die het Faunafonds in de gelegenheid stelt om een oordeel te geven over de ontwerpverordening.

Artikel XXVII: Landinrichtingswet

A Artikel 23, onder b

Het verzoek tot landinrichting heeft grote samenhang met het streekplan, een bevoegdheid van provinciale staten. Vanwege die samenhang is het provinciale staten die bevoegd is het verzoek in te dienen.

HOOFDSTUK 8 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel XXXVI

Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal geschieden bij Koninklijk besluit. Gestreefd zal worden de inwerkingtreding 6 maanden na plaatsing van de wet in het Staatsblad te doen plaatsvinden. Provincies hebben zo voldoende tijd om de provinciale verordeningen aan te passen. Opgemerkt wordt nog dat, omdat deze wet uitgaat van de tekst van artikelen in de verschillende medebewindswetten zoals die gaan luiden na de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden, deze wet pas na de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden in werking kan treden.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th. C. de Graaf

BIJLAGE Schematisch overzicht per wet van overgaande taken en bevoegdheden van provinciale staten en/of provinciebestuur Tenzij anders aangegeven wordt het thans bevoegde orgaan vervangen door (het college van) gedeputeerde staten

Hoofdstuk 1 Ministerie van Justitie

 Titel van de wetartikellidthans bevoegdomschrijving taak/bevoegdheid
1Algemene wet bestuursrecht (bijlage)Onderdeel C5N.v.t. (provincie = gedeputeerde staten)Tekstuele aanpassing. Tekst wordt in overeenstemming gebracht met artikel 6, derde lid, tweede volzin van de Wet stedelijke vernieuwing.
      
Hoofdstuk 2 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
 Titel van de wetartikellidthans bevoegdomschrijving taak/bevoegdheid
1Wet algemene regels herindeling382Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 4, eerst lid, Waterstaatswet 1900.
      
2Provinciewet1432Provinciale staten, tenzij bij wet aan gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning toegekendHuidige situatie: Autonome bestuursbevoegdheden en overige bestuursbevoegdheden in medebewind berusten bij provinciale staten tenzij anders bepaald. Voorgestelde situatie: Autonome bestuursbevoegdheden berusten bij PS. Overige bestuursbevoegdheden in medebewind berusten bij GS tenzij anders bepaald).
      
Hoofdstuk 3 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
 Titel van de wetartikellidthans bevoegdomschrijving taak/bevoegdheid
1Archiefwet 1995282Provinciale statenBenoemen provinciaal inspecteur.
      
      
2Mediawet423Provinciebestuur (wordt Provinciale Staten)Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 43, eerste lid.
   6ProvinciebestuurAanvragen van zendtijd voor regionale omroepinstelling.
   8Provinciebestuur (wordt provincie)Zendtijd wordt niet langer aan het provinciebestuur maar aan de provincie toegewezen.
  431,2Provincie (wordt Provinciale Staten)Uitbrengen advies aan het Commissariaat voor de Media of een lokale omroepinstelling aan de wettelijke eisen voldoet (representativiteit).
   3Provinciebestuur (wordt Provinciale Staten)Bereid verklaren voor de bekostiging van de regionale omroep zorg te dragen.
  107 ProvinciebestuurGoedkeuren kosten van de omroepactiviteiten van regionale omroepinstellingen.
  107a1ProvinciebestuurCommissariaat voor de Media verzoeken een vergoeding geven aan de provincie voor de dekking van de kosten die rechtstreeks verband houden met het functioneren van één regionale omroepinstelling ten behoeve van haar radioprogramma.
  109e1ProvinciebestuurTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 107a, eerste lid.
      
3Monumentenwet 1988343ProvinciebestuurBetrokken worden bij het verstrekken van de subsidie van de minister van OCW voor het herstel en de instandhouding van beschermde monumenten.
      
4Wet op het onderwijstoezicht32bProvinciebestuurOverleg voeren met de onderwijsinspectie i.v.m. de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs door de inspectie.
      
5Wet op het specifiek cultuurbeleid11a ProvinciebestuurBesluiten dat voor het uitlenen van gedrukte werken in openbare bibliotheken aan personen jonger dan achttien jaar een contributie of andere geldelijke bijdrage wordt geheven.
      
6Wet op het Voortgezet Onderwijs10b9ProvincieMinister OCW adviseren over aanvraag om toestemming tot het verzorgen van intrasectorale programma's.
  10d9ProvincieMinister OCW adviseren over aanvraag om toestemming tot het verzorgen van intrasectorale programma's.
  65a2Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 66, vijfde lid.
  665Provinciale statenAdvies aan minister OCW inzake verzoek van gemeenten etc. aan minister OCW tot opneming van een school in het jaarlijkse plan voor scholen.
      
Hoofdstuk 4 Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
 Titel van de wetartikellidthans bevoegdomschrijving taak/bevoegdheid
1Waterleidingwet533bProvinciebestuurAanwijzen van personen of instellingen die overleg plegen met de organisatie die het plan voor de middellange termijn t.b.v. de verwachte waterbehoefte opstelt.
      
2Wet bodembescherming522aProvinciebestuurOverleg plegen met B&W omtrent de uitvoering van onderzoek of de sanering van verontreiniging.
      
3Wet milieubeheer1.22cProvinciale staten (onderdeel vervalt)Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 2.41, eerste lid (GS stellen voortaan de provinciale milieucommissie in en worden daardoor verantwoordelijk voor de samenstelling en werkwijze van de commissie)
  2.411– Provinciale staten– Provinciebestuur (splitsing in PS en GS)– Instellen provinciale milieucommissie. – Horen van een provinciale milieucommissie over maatregelen en plannen, die van betekenis zijn voor het provinciale milieubeheer.
  4.91Provinciebestuur (splitsing in PS en GS)Gebonden zijn aan het provinciaal milieubeleidsplan.
   2Provinciebestuur (splitsing in PS en GS)Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 4.9, eerste lid.
  4.123, 4b, 5aProvinciebestuur (splitsing in PS en GS)Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 4.9, eerste lid.
  4.142aProvinciebestuurVerrichten van activiteiten ter bescherming van het milieu.
  10.111ProvincieVastgesteld afvalbeheersplan door minister VROM toegezonden krijgen.
  10.403ProvincieAan een persoon aan wie bepaalde afvalstoffen worden afgegeven om gegevens m.b.t. die afvalstoffen verzoeken.
  10.472aProvincieMaatregelen treffen voor de inzameling van bedrijfsafvalstoffen.
      
4Woningwet802N.v.t. (na PS wordt GS toegevoegd)Treffen van voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting. (Aanwijzingsbevoegdheid minister VROM wordt uitgebreid tot GS)
   5N.v.t. (na PS wordt GS toegevoegd)Tekstuele aanpassing n.a.v. art. 80, tweede lid.
  814Provinciale statenVerstrekken van subsidies (Verordenende bevoegdheid m.b.t. het geven van voorschriften omtrent verstrekken van de subsidies blijft bij PS).
      
Hoofdstuk 5 Ministerie van Verkeer en Waterstaat
 Titel van de wetartikellidthans bevoegdomschrijving taak/bevoegdheid
1Belemmeringenwet Verordeningen6 Provinciale statenOntheffingverlenen van bepalingen uit provinciale verordeningen t.b.v. openbare werken in provinciaal belang.
      
2Luchtvaartwet283ProvinciebestuurOverleg voeren met Minister V&W inzake taak en samenstelling van commissie t.b.v. overleg en voorlichting omtrent milieuhygiëne rond luchtvaartterreinen.
      
3Ontgrondingenwet104– Provinciale staten – Provinciebestuur (splitsing in PS en GS)Aan Minister V&W meedelen of beoogde ontgronding in overeenstemming is met het geldende streekplan, etc. en indien dit niet het geval is of het provinciebestuur (wordt PS onderscheidenlijk GS) bereid is om aan de ontgronding planologische medewerking te verlenen.
   9Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 10, vierde lid.
  112N.v.t. (PS wordt aangevuld met GS)Na beschikking Minister V&W aan ontgronding planologische medewerking verlenen.
      
4Planwet verkeer en vervoer22ProvinciebestuurOverleg met Minister V&W i.k.v. nationaal verkeers- en vervoerplan.
  51–Provinciebestuur (wordt provinciale staten) –Provincie (splitsing in PS en GS)–Vaststellen provinciaal verkeers- en vervoersplan – Verkeers- en vervoersplan geeft richting aan de (door PS onderscheidenlijk GS) te nemen beslissingen op het gebied van verkeer en vervoer.
   4,5Provinciebestuur (wordt provinciale staten)Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 5, eerste lid.
  61ProvinciebestuurMeest belanghebbende bestuursorganen betrekken bij de voorbereiding van het provinciale verkeers- en vervoerplan.
  71Provinciebestuur (wordt provinciale staten)Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 5, eerste lid.
  91ProvinciebestuurGemeenteraad verplichten tot vaststelling van een gemeentelijk verkeers- en vervoersplan.
   3ProvinciebestuurTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 9, eerste lid.
  101ProvinciebestuurDoor het gemeentebestuur betrokken worden bij de voorbereiding van het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid of gemeentelijk verkeers- en vervoersplan.
  111,2,3ProvinciebestuurTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 9, eerste lid.
  132ProvinciebestuurZorgdragen voor de organisatie van het verkeers- en vervoersberaad op provinciaal niveau.
  16eProvinciebestuur (wordt provinciale staten)Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 7, eerste lid.
      
5Verenwet92Provinciale statenVaststellen veergeld.
   3Provinciale statenDen gerechtigde tot het veerrecht onder daarbij te stellen voorwaarden machtigen om voortdurend of voor een bepaalden tijd naar een daarbij vast te stellen hooger tarief te heffen.
   4Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 9, tweede en derde lid.
  18 Provinciale statenOpheffen veerrecht.
  191,4Provinciale staten (vervalt)Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 18
  23 ProvincieInstellen rechtsvordering ter bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling voor het opheffen van een veerrecht.
      
6Waterstaatswet 190021Provinciale statenWaterstaatswerken die niet in het beheer van het Rijk zijn in beheer en onderhoud van de provincie brengen.
  41ProvinciebestuurMet andere provincies tot overeenstemming komen over de regeling van belangen van waterstaat die hen gemeenschappelijk aangaan.
      
7Wegenwet191Provinciale statenOnderhoudskosten van een door de provincie onderhouden weg ten laste brengen van de gemeente waarin de weg is gelegen.
      
8Wet bereikbaarheid en mobiliteit32Provinciaal bestuur (wordt provinciale staten)Aanwijzen van de plaats van een betaalpoort op een weg en bepalen voor welk mobiliteitstarief en voor welke rijrichting de betaalpoort is bestemd.
      
9Wet op de waterhuishouding82Provinciale statenTekstuele aanpassing i.v.m. voorschriften m.b.t. instelling en samenstelling van adviescommissies (artt. 82 jo. 81 Provinciewet).
      
10Wet personenvervoer 2000613Provinciale statenAan dagelijks bestuur van een openbaar regionaal lichaam of burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de wettelijke verplichting om minstens 35% procent van de concessies voor openbaar vervoer via aanbesteding te verlenen.
      
11Wet verontreiniging oppervlaktewateren13N.v.t. Begrip verordening in het artikel opgenomen ter verduidelijking van de kaderstelling door provinciale staten.
  9a1ProvincieAanwijzen van instantie waaraan de houder van een lozingsvergunning moet melden dat bij hem gevaarlijke afvalstoffen zijn afgegeven.
12Wet verontreiniging zeewater6a1ProvincieAanwijzen van instantie waaraan degene aan wie gevaarlijke afvalstoffen zijn afgegeven met het oogmerk deze te lozen die afgifte moet melden.
      
Hoofdstuk 6 Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
 Titel van de wetartikelLidthans bevoegdomschrijving taak/bevoegdheid
1Flora- en faunawet6510Provinciebestuur (wordt provinciale staten)Faunafonds in de gelegenheid stelllen om zijn oordeel te geven over de ontwerpverordening die het mogelijk maakt dat een grondgebruiker bepaalde handelingen verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen.
      
2Landinrichtingswet21,2Provinciale staten (artikel vervalt a.g.v. dualisering van de wet)Diverse procedurele bepalingen die verwijzen naar andere artikelen in de wet.
  32N.v.t. Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging artt. 42, 43, 46, 51.
   3N.v.t. Tekstuele aanpassing n.a.v. vervallen art. 2, tweede lid.
  191Provinciale statenAan minister van LNV jaarlijks voorstellen doen toekomen ten behoeve van de vaststelling van het voorbereidingsschema landinrichting
   2Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 19, eerste lid
   3Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 19, eerste lid.
  203Provinciale statenMet minister LNV overeenstemming bereiken over voorbereidingsschema landinrichting.
  23bProvincie (wordt provinciale staten)Indienen van een verzoek om landinrichting bij minister LNV.
  414n.v.t. Lid vervalt n.a.v. wijziging art. 42, eerste lid.
  421Provinciale statenVaststellen landinrichtingsprogramma.
   2Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v wijziging art. 42, eerste lid.
  431, 2, 7cProvinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 42, eerste lid.
  44 Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 42, tweede lid.
  451, 2Provinciale staten (artikel vervalt a.g.v. dualisering van de wet)Delegatiebevoegdheid van PS m.b.t. artikelen 42, 43, 44, 46, 51 (deze bevoegdheden worden aan GS toegekend).
  461Provinciale statenNemen van besluit tot herinrichting.
   2Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v wijziging art. 42, eerste lid.
  511Provinciale statenBesluiten dat een stemming wordt gehouden ter verkrijging van de beslissing of ruilverkaveling zal plaatsvinden.
      
3Wet op de openluchtrecreatie14 Provinciale statenGebieden aanwijzen waar in belang van de natuur- en landschapsbescherming geen ontheffing mogelijk is van verbod op het plaatsen van kampeermiddelen.
  16 Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 14.
      
Hoofdstuk 7 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
 Titel van de wetartikellidthans bevoegdomschrijving taak/bevoegdheid
1Gezondheidswet451Provinciale statenInstellen Provinciale Raad voor de Volksgezondheid.
   3N.v.t. Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 45, eerste lid.
  523Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 45, eerste lid.
      
2Tijdelijke Verstrekkingenwet maatschappelijke dienstverlening51Provinciale statenAan minister VWS voor een categorie inrichtingen en instellingen een provinciaal plan voorleggen waarin is aangeven op welke wijze in de behoefte aan inrichtingen en instellingen in de provincie kan worden voorzien.
   4Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 5, eerste lid.
  61Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 5, eerste lid.
  71Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 5, eerste lid.
  8 Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 5, eerste lid.
  122Provinciale statenToelaten van een inrichting of instelling voor maatschappelijke dienstverlening.
  152Provinciale statenTot stand brengen van een instelling voor maatschappelijke dienstverlening.
      
3Welzijnswet 199411 Provinciaal bestuurVerstrekken van subsidie voor activiteiten t.b.v. welzijnsbeleid.
      
4Wet ambulancevervoer41Provinciale statenAanwijzen gebieden waarvoor centrale posten voor het ambulance vervoer werkzaam zijn.
      
5Wet ziekenhuis-voorzieningen41Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 4, tweede lid.
   2Provinciale statenOntwerp-plan voor ziekenhuisvoorzieningen vaststellen.
   3N.v.t.Tekstuele aanpassing n.a.v. wijziging art. 4, tweede lid.
   4Provinciale statenLid vervalt a.g.v. aanpassing art. 4, tweede lid.
   5N.v.t.Tekstuele aanpassing n.a.v. vervallen art. 4, vierde lid.
   6Provinciale statenTekstuele aanpassing n.a.v. wijzing art. 4, tweede lid.
  5a ProvinciebestuurMet de minister van VWS overleg plegen i.v.m. het door deze minister periodiek aan de Tweede Kamer te presenteren overzicht van beleidsvoornemens met betrekking tot functies, etc. van de voorzieningen in academische ziekenhuizen.

XNoot
1

Handelingen I 2002–2003, blz. 14–454; Kamerstukken II, 2002–03, 28 384, nr. 33g.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2002–2003, 28 916, nrs. 1–2.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven