Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 29314 nr. 25 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 29314 nr. 25 |
Vastgesteld 31 maart 2008
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 februari 2008 inzake de adviespraktijk voor rijksmonumenten (Kamerstuk 29 314, nr. 24). Bij brief van 31 maart 2008 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
| I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
| 1. | Inleiding | 2 |
| 2. | Adviespraktijk in de aanloop naar inwerkingtreding van de wetswijziging | 2 |
| II | Reactie van de minister | 3 |
I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister d.d. 7 februari 2008 waarin hij een voorstel tot wijziging van de Monumentenwet aankondigt. Deze leden onderschrijven de aangegeven wijziging ten aanzien van de adviesplicht van de minister. Ook onderschrijven zij de vereenvoudiging van de procedures ten aanzien van veranderingen aan rijksmonumenten en de grotere rol die de gemeenten hierbij krijgen toebedeeld.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen om de adviespraktijk zo vorm te geven dat reeds in de geest van de aangekondigde wetswijziging wordt gehandeld.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om, vooruitlopend op de wijziging van de Monumentenwet, de adviesplicht met betrekking tot de het aanvragen van monumentenvergunningen in de geest van de wetswijziging in praktijk te brengen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister. Zij stemmen in met de denkrichting waarbij de dubbele adviesplicht wordt opgeheven en de procedure voor het verlenen van vergunningen voor veranderingen aan rijksmonumenten vereenvoudigd wordt.
2. Adviespraktijk in de aanloop naar inwerkingtreding van de wetswijziging
De leden van CDA-fractie vragen waarom de minister heeft gekozen voor een tussenmaatregel waardoor reeds vóór inwerkingtreding van het wetsvoorstel in de praktijk wordt gehandeld in de geest van de wet. Genoemde leden menen dat de minister gegronde redenen moet hebben om van de gebruikelijke parlementaire procedure af te wijken. Deze leden verkrijgen hier graag een toelichting op.
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het beperken van de ministeriële adviesplicht. De leden zouden graag willen weten hoe de evaringen met deze zogenaamde «landelijke pilot» worden verwerkt in het toekomstige wetsvoorstel. In het Hoofdlijnenakkoord wordt de nadruk gelegd op het verminderen van de regeldruk. De leden van deze fractie zijn benieuwd in hoeverre er enerzijds een toename komt van de regeldruk bij gemeenten om vergunningsaanvragen zonder tussenkomst van het Rijk te behandelen en anderzijds of er voldoende expertise bij de gemeenten aanwezig is om de aanvragen te behandelen. Voorts zijn de leden benieuwd of er al duidelijkheid is over de mate van tijdswinst voor de aanvrager. Is er sprake van een «streeftermijn»? Heeft de aanvrager ook financiële voordelen bij het verkorten van de aanvraagprocedure, zo vragen de leden. Zij hechten er grote waarde aan dat er geen onomkeerbare stappen worden genomen en vinden dat grote zorgvuldigheid bij dit proces moet worden betracht. Daarom onderschrijven de leden het uitgangspunt van de minster dat de werkwijze niet definitief is, zolang het wetsvoorstel tot wijziging van de Monumentenwet 1988 niet door beide Kamers der Staten-Generaal is aanvaard.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de huidige wetgeving niet tot stand is gekomen om ingewikkelde regelgeving in het leven te roepen, maar om monumenten te beschermen. Deze leden vragen of met de voorgestelde wijze van het adviseren over monumentenvergunningen die bescherming gegarandeerd blijft. Zij kunnen zich voorstellen dat, daar waar regelgeving geen meerwaarde heeft voor het beschermen van monumenten, de regelgeving eenvoudiger gemaakt wordt. De genoemde leden merken voorts op dat het voorstel voor de nieuwe werkwijze moet leiden tot een sterke vermindering van adviezen bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), zodat een concentratie op de advisering door het Rijk een duidelijke meerwaarde oplevert. De leden vragen de minister om deze meerwaarde nader te omschrijven en toe te lichten. De minister is voornemens om de wijziging in de adviesaanvragen voor het gehele land te doen gelden. De leden vragen waarom er, om ervaring op te doen met de nieuwe werkwijze, niet gekozen is voor een pilot op kleinere schaal. De leden van voornoemde fractie willen in dit verband weten of er voldoende kennis en deskundigheid bij gemeenten aanwezig is om de bescherming van monumenten te garanderen en zodoende hun verantwoordelijkheid waar te kunnen maken. Tot slot willen de leden van deze fractie graag weten hoe de beoordeling van de schriftelijke melding geschiedt die gemeenten moeten doen aan de directeur van de RACM, ook in geval er geen adviesaanvraag van de minister verlangd wordt. Kan de minister aangeven wat er gebeurt als uit de schriftelijke melding blijkt dat een advies van de minister toch nodig is? De leden vernemen graag of het verstrekken van een vergunning door de gemeente, dus zonder tussenkomst van de minister, slechts kan geschieden nadat er gereageerd is op eerder genoemde schriftelijke melding.
In mijn bovengenoemde brief heb ik aangegeven dat ik een belangrijk deel van de beoogde lastenverlichting reeds in 2008 wil realiseren. Daarnaast wil ik in de aanloop naar de totstandkoming van het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Monumentenwet 1988 (Kamerstukken II 2007–2008, 31 345, nr. 2) ervaring opdoen met de voorgestelde manier van werken. Dat is bijzonder van nut omdat ik deze ervaringen kan gebruiken bij het opstellen van de ministeriële regeling (gebaseerd op genoemde wijzigingswet) waarin de adviesplicht nader omschreven zal worden. Op deze manier kunnen mogelijke ongewenste effecten worden gecorrigeerd vóór inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
Ik heb overwogen om een pilot te beperken tot die gemeenten die in de startblokken staan om (liever vandaag dan morgen) te gaan werken volgens de nieuwe adviespraktijk. In dat geval zou ik echter geen representatief beeld krijgen van de effecten van de maatregel; vandaar mijn aanpak over de volle breedte van het veld.
Op de vragen van de leden van de PvdA over de regeldruk meld ik dat als gevolg van de voorgestelde maatregel er een (interbestuurlijke) lastenverlichting ontstaat, zowel voor de gemeenten als voor het Rijk. De vaak omvangrijke aanvragen hoeven niet meer te worden doorgezonden, er hoeft geen advies te worden opgesteld en er hoeft dus door de gemeente ook niet gewacht en gereageerd te worden op een rijksadvies.
Van een omgekeerd effect – toename van regeldruk voor gemeenten – is geen sprake. De behandeling van vergunningaanvragen door gemeenten gaat voor het overige op dezelfde wijze als nu het geval is.
De leden van de PvdA-fractie stellen daarnaast vragen naar de voordelen van de maatregel voor de aanvrager.
Die voordelen zijn relatief beperkt. In een aantal gevallen zal tijdwinst worden geboekt omdat gemeenten niet meer hoeven te wachten op het advies van het Rijk. De aanvrager heeft dan naar verwachting eerder een vergunning en kan in dat geval dus eerder beginnen met de werkzaamheden.
De wettelijke (maximale) termijn waarbinnen gemeenten vergunningaanvragen moeten afdoen is zes maanden.
PvdA en SP vragen zich af of er voldoende expertise aanwezig is bij gemeenten om hun verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening waar te maken.
Uiteraard komt het vaak voor dat een gemeente een bepaalde cultuurhistorische discipline niet zelf in huis heeft, terwijl die wel nodig is voor een goede beoordeling van een vergunningaanvraag. De kern van de gemeentelijke verantwoordelijkheid is – net als in de huidige situatie – ervoor te zorgen dat die kennis toch wordt betrokken bij de beslissing over de aanvraag. Daartoe kan de gemeente gebruik maken van de diensten van de gemeentelijke monumentencommissies (verplicht advies), de provinciale steunpunten monumentenzorg, de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en externe adviseurs.
De leden van de SP-fractie willen weten of met de voorgestelde wijze van adviseren de bescherming van monumenten gegarandeerd blijft. In dit verband vragen zij om de meerwaarde te omschrijven van de adviespraktijk die ontstaat na invoering van de maatregel.
Een garantie op de bescherming van monumenten is in zoverre te geven, dat bij wijziging van monumenten via de vergunningprocedure altijd wordt beoordeeld of de voorgenomen ingrepen passend zijn in relatie tot de monumentale waarden.
De meerwaarde van de voorgestelde adviespraktijk moet worden afgezet tegenover de huidige situatie waarbij de RACM een groot aantal verplichte adviezen moet geven. Het gaat daarbij veelal om kleine ingrepen zoals het plaatsen van dakkapellen en dakramen. Door meer tijd te besteden aan de belangrijke wijzigingen van monumenten zullen de kwaliteit en de bruikbaarheid van de adviezen verbeteren. Daarnaast kan het beschikbaar stellen van kennis door de RACM in mindere mate langs het formeel voorgeschreven traject plaatsvinden, waarmee er meer ruimte komt voor een vroegtijdige betrokkenheid bij belangrijke transformatieprocessen van monumenten en voor een meer generieke advisering (via brochures e.d.).
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie naar wat er gebeurt met de schriftelijke meldingen van gemeenten indien men geen advies verlangt van de minister.
Deze meldingen dienen voor de monitoring van de adviespraktijk. Indien ik van oordeel ben dat een gemeente ten onrechte geen adviesaanvraag heeft gedaan, dan zal ik deze gemeente daarop aanspreken. In het uiterste geval kan dat ook met gebruikmaking van juridische middelen (zienswijze en beroep). Ik ga er vanuit dat dat niet nodig zal zijn.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), Ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GL).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Bommel (SP), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Peters (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29314-25.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.