29 314
Beleidsbrief Cultuur 2004–2007

nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 september 2006

Aan het begin van haar ambtsperiode heeft staatssecretaris Van der Laan in haar nota «Meer dan de Som» aan u het voornemen te kennen gegeven het selectiebeleid van het cultureel erfgoed te gaan herijken. Gezien de onderlinge samenhang van de verschillende erfgoedsectoren achtte de staatssecretaris een integrale presentatie van haar visie op het selectiebeleid noodzakelijk.

Over deze herijking van het selectiebeleid is in december 2004 advies gevraagd aan de Raad voor Cultuur. Deze adviesaanvraag gold zowel vraagstukken die betrekking hebben op de algemene selectieprincipes binnen het erfgoedbeleid als sectorspecifieke vragen. De Raad heeft naar aanleiding daarvan in september 2005 advies uitgebracht (Kamerstukken TK 2005–2006, 29 314, nr. 18).

Hoewel er bij de afzonderlijke sectoren verschillen in benadering zijn, ziet de Raad een aantal gemeenschappelijke lijnen. De Raad is van mening dat de primaire verantwoordelijkheid voor behoud van cultureel erfgoed ligt bij de eigenaren en daar ook dient te blijven. Ik ben het daarmee eens. De overheid draagt dan ook de primaire verantwoordelijkheid voor het erfgoed dat het in eigendom heeft. Is de overheid geen eigenaar, dan heeft zij een complementaire verantwoordelijkheid. De overheid zorgt voor (wettelijke) kaders en financiële en beheersmatige ondersteuning voor cultureel erfgoed in bezit van derden, voor zover dat nodig is om dat erfgoed te behoeden voor vernietiging en verval. Voorts pleit de Raad terecht voor een transparante inrichting van het besluitvormingsproces en zorgvuldige verantwoordingsprocedures.

Daarnaast snijdt de Raad in zijn advies een aantal punten aan die een volgend kabinet bij de selectie van cultureel erfgoed dient te betrekken. Zo ziet de Raad het begrip nationale betekenis niet als het meest geschikt voor de afbakening van de rijksverantwoordelijkheid voor het erfgoed. De Raad zou liever uitgaan van het begrip representativiteit. Verder pleit de Raad voor het ontwikkelen van een breed historisch-maatschappelijk kader waarbinnen waarderingsbeslissingen kunnen worden afgewogen, welk punt overigens niet los kan worden gezien van de huidige discussie over de «canon».

Op een aantal sectorspecifieke opmerkingen van de Raad wordt hieronder nader ingegaan.

Archieven

Met betrekking tot de archieven komt de Raad tot de conclusie dat het archiefbeleid, ook ten aanzien van waardering en selectie, nog te zeer is gericht op het aanbod van overheidsarchieven. Bij archiefselectie zou het streven naar een representatieve (rijks)collectie leidend moeten zijn. Daarom zou er structureel aandacht moeten komen voor archieven van semipublieke en privaatrechtelijke archiefvormers, van de EU en andere supranationale en intergouvernementele organisaties. Verder stelt de Raad voor de selectie van Nederlandse overheidsarchieven een systeem van getrapte waardering voor, zodat de doelmatigheid van het proces verbeterd kan worden en capaciteit kan worden vrijgemaakt voor zowel de verwerving van semipublieke en particuliere archieven als voor een adequate aanpak van beheer en vorming van digitale archieven. Op de procesmatige kant van de archiefselectie van de rijksoverheid, en hetgeen de Raad daarover adviseert, is reeds ingegaan in de nota «Informatie op orde», over vindbare en toegankelijke overheidsinformatie (Kamerstukken TK 2005–2006, 29 362, nr. 101). Op dit moment wordt nader verkend hoe de voorstellen van de Raad met betrekking tot de selectiemethodiek praktisch uitvoerbaar kunnen worden gemaakt.

Archeologie

Met betrekking tot de archeologie wordt door de Raad geconstateerd dat er geen sprake is van een representatief bestand van rijksmonumenten. Voorts constateert de Raad dat er onvoldoende inzicht is in de samenstelling van c.q. de lacunes in de lijst van beschermde monumenten. Inmiddels is een analyse gemaakt van de lijst en is tevens de Nederlandse Onderzoeksagenda Archeologie verschenen. Hiermee is belangrijke input gegenereerd om tot een onderbouwde selectie voor nieuwe aanwijzingen te komen.

De Raad geeft aan dat door het ontbreken van middelen en beheersinstrumenten voor archeologische monumenten er geen garantie is op het behoud van de archeologische resten.

Musea

De uitwerking van het museale selectiebeleid is door de Raad opgenomen in het advies «Een vitaal museumbestel». Op de voorstellen van de Raad is door mijn voorganger gereageerd met de nota «Bewaren om teweeg te brengen» (Kamerstukken TK 2005–2006, 28 989, nr. 27).

Mobiel erfgoed

Voor een nieuwe categorie erfgoed, het mobiele erfgoed, ziet de Raad voor de rijksoverheid vooralsnog slechts een inventariserende en waardestellende taak. Naar aanleiding hiervan is inmiddels door het Instituut Collectie Nederland een waardestellend kader ontwikkeld voor het mobiele erfgoed. Zoals aan u al eerder bij brief van 16 april 2006 (Kamerstukken TK 2005–2006, 28 989, nr. 32) is meegedeeld, is per 1 januari 2006 voor dat doel bij de Mondriaan Stichting een verruiming van de subsidieregeling voor restauratieaanvragen gekomen. Daarnaast hebben VSB-fonds en het Nationale Restauratiefonds (NRF) het initiatief genomen om eveneens per 1 januari 2006 een revolving fund op te richten voor het varende erfgoed.

Monumenten

De meest ingrijpende voorstellen doet de Raad voor Cultuur op het terrein van de monumentenzorg. De Raad is van mening dat het aantal rijksmonumenten de afgelopen decennia zo sterk is uitgebreid, dat de zorg voor de gebouwen onbeheersbaar is geworden. Daarom zouden volgens de Raad de monumenten die nu de bescherming van het rijk genieten opnieuw moeten worden beoordeeld. Maar de Raad gaat in zijn overwegingen verder dan de selectievraag. De Raad geeft ook een aanzet voor verbeteringen in het stelsel van de monumentenzorg. De Raad doet suggesties voor een betere samenhang tussen ruimtelijke ordening en monumentenzorg, wil de verdeling van taken tussen overheden opnieuw beoordelen en stelt tenslotte voor de Monumentenwet 1988 te evalueren. Het advies van de Raad op het gebied van de monumentenzorg geeft thans eerder aanleiding tot een kritische beschouwing van het huidige stelsel dan tot het overgaan tot selectie.

In reactie en in aanvulling hierop heeft ook de Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed in april 2006 een advies uitgebracht aan de staatssecretaris voor Cultuur. Daarin stelt hij dat monumentenbeleid niet het exclusieve domein is van het erfgoedbeleid, maar ook van het ruimtelijk beleid. Geconstateerd wordt dat monumentenzorg een onderdeel vormt van de zorg voor ruimtelijke kwaliteit bij herinrichtingsopgaven in steden en in het landelijk gebied. Ook uit het op 10 juli 2006 aan mij aangeboden onderzoeksrapport «Beschermde stads- en dorpsgezichten, de effectiviteit van het beleidsinstrumentarium» van het NRF blijkt het belang om beschermde rijksmonumenten in hun cultuurhistorische context te bezien. Deze benadering ontstond al in de stadsvernieuwing in de jaren zeventig, en heeft zich in het Belvederebeleid verder ontwikkeld. Ook bij toekomstige ruimtelijke transformaties is de monumentenzorg van vitale betekenis.

In dit perspectief bezien is er volgens de Rijksadviseur geen sprake van «onbeheersbaarheid» en zijn de bestaande selectiemethoden niet onwerkbaar. Wel zouden de problemen die er op dit terrein bestaan mede voortkomen uit rijksbeleid dat in de loop der jaren steeds minder goed op de praktijk is toegesneden. Daarom wordt ook door de Rijksadviseur geconcludeerd dat er een stelseldiscussie moet worden gevoerd.

Tenslotte is mij op 27 juni 2006 de nota «De Monumentenwet in de steigers» van de Stichting Nationaal Contact Monumenten (NCM) aangeboden. Ook deze reageert op het Raadsadvies. Het NCM heeft in samenspraak met het monumentenveld een analyse gegeven van de werking van de huidige Monumentenwet 1988 en heeft een visie gegeven op de toekomst van het monumentenbeleid. Het NCM constateert dat de huidige wet een groot aantal verbeteringen en aanscherpingen behoeft. De nota stelt dat de omvang van het monumentenbestand geen probleem is. Ernstiger is voor het NCM de vraag of het monumentenstelsel nog goed aansluit bij de nieuwe cultuurhistorische opgaven voor de komende decennia. Daarom stelt het NCM voor om een principieel debat te voeren over de monumentenzorg van de 21ste eeuw waarin de aansluiting met de ruimtelijke ordening één van de centrale punten is.

Op grond van deze vier adviezen en nota’s concludeer ik dat er een breed gedragen overtuiging bestaat dat het huidige monumentenstelsel dient te worden aangepast. Ook de VNG heeft hier enkele jaren al opvattingen over gepubliceerd. Bij een stelseldiscussie staat niet uitsluitend de beheersing van het aantal monumenten centraal, maar het functioneren van het gehele stelsel, de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheden, zorg voor kwaliteit en de financiering. Vooral van belang zijn hierbij de relatie tussen aanwijzing en financiering en de verbetering van de verbinding tussen de gebouwde monumentenzorg en de ruimtelijke ordening (in aanpak en financiën).

Ik zal de Raad voor Cultuur vragen zijn opvatting over een stelselaanpassing nader uit te werken. Met andere belangrijke partijen als het Nationaal Contact Monumenten, het Nationaal Restauratiefonds, VNG en het college van rijksadviseurs wil ik een interactief proces starten. In een volgend kabinet kan dan verder worden besloten over een op de toekomst gericht en vernieuwd monumentenstelsel.

Met het oog op het te ontwikkelen selectiebeleid is in de afgelopen jaren terughoudend omgegaan met nieuwe verzoeken tot aanwijzing van archeologische en gebouwde monumenten als beschermd rijksmonument. De Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten (Staatscourant 21 juli 2004, nr. 137), bood hiervoor van juli 2004 tot 1 januari 2006 een wettelijke basis. Aansluitend is een nieuwe beleidsregel opgesteld met de intentie om deze tijdelijke aanwijzingsstop tot medio 2007 voort te zetten (Staatscourant 22 december 2005, nr. 249). Op dit moment wordt bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg onderzocht hoe op een verantwoorde manier objecten en gebieden uit de betreffende periode in het bestand van beschermde rijksmonumenten kunnen worden opgenomen. Het is aan een volgend Kabinet om zijn ambities dienaangaande vast te stellen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven