29 310
Aanpassing van de Gemeentewet, de Provinciewet en enkele andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 19 december 2003

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie, PvdA-fractie, VVD-fractie en de fractie van de ChristenUnie, hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot aanpassing van de Gemeentewet, de Provinciewet en enkele andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur. De leden van deze fracties willen de regering enkele vragen voorleggen.

De leden van de CDA-fractie merken verder op dat met dit wetsvoorstel tegemoet wordt gekomen aan ervaringsfeiten die inmiddels met het dualisme zijn opgedaan.

Achtergrond wetsvoorstel

De regering geeft aan dat het voorliggende wetsvoorstel naast technische aanpassingen en aanpassingen in terminologie, ook wijzigingen bevat die voortvloeien uit de praktijk en uit voortschrijdend inzicht met betrekking tot de dualiseringswetgeving. De regering geeft daarvan een aantal voorbeelden. De leden van de PvdA-fractie vragen wat deze inzichten zijn. Is dit een limitatieve opsomming? Welke inzichten zijn wel en welke zijn niet verwerkt?

De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen eveneens enkele vragen over het traject rond de aanpassingen van de Gemeente- en Provinciewet. De regering geeft aan dat de voorgestelde wijzigingen een antwoord zijn op de eerste ervaringen met de dualiseringswetgeving in de praktijk. Het is naar de mening van deze leden begrijpelijk dat de praktijk van de dualisering om enkele aanpassingen vraagt. Het wetsvoorstel dat nu voorligt, is de tweede aanpassingswet. Deze aanpassingen worden gedaan voorafgaande aan de aangekondigde evaluatie. Om welke reden kiest de regering ervoor om vooruitlopend op deze evaluatie nu al wijzigingen voor te stellen? Zijn er nu reeds zaken bekend die vragen om een wijziging van de Gemeente- en Provinciewet op een later moment?

Deelgemeenten

Een groot aantal voorstellen komt voort uit de wens om gemeenten en deelgemeenten meer aan elkaar gelijk te stellen. De leden van de CDA-fractie delen deze opvatting op hoofdlijnen maar willen wel graag een nadere toelichting van de regering op de zinsnede dat «deelgemeenten inmiddels een volwassen en volwaardige bestuurslaag vormen». Wat is de visie van de regering met betrekking tot deelraden op de langere termijn in het licht van de ambitie van de regering om zich te concentreren op drie bestuurslagen? In het bijzonder vragen de leden van de CDA-fractie naar de visie van de regering op de positie van de voorzitter van de deelgemeente. Op dit moment wordt deze persoon gekozen door de raad van de deelgemeente. Blijft dit naar het oordeel van de regering voorlopig ongewijzigd, dit mede in het licht van de voorstellen met betrekking tot de invoering van de direct gekozen burgemeester, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat de voorstellen voor de aanpassingen ten aanzien van de positie van deelraden hen zeer wenselijk lijken.

Artikelsgewijs

Artikel I; Gemeentewet

E

Door aanpassing van artikel 61, derde lid van de Gemeentewet wordt het mogelijk wethouders als adviseurs aan de vertrouwenscommissie toe te voegen. Naar de indruk van de leden van de CDA-fractie is dit ook nu al meer regel dan uitzondering. Deelt de regering deze waarneming, zo vragen deze leden. Deze leden hebben enige zorg voor de dreigende groei van vertrouwenscommissies tot in een enkel geval meer dan tien personen (leden en adviseurs samen). Dit is naar het oordeel van deze leden ongewenst. Deelt de regering deze opvatting? Is overwogen het aantal wethouders dat als adviseur aan de vertrouwenscommissie kan worden toegevoegd tot één te beperken?

De regering stelt voor de raad van een gemeente de mogelijkheid te geven desgewenst één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie toe te voegen. Het argument dat daarbij wordt gegeven is dat de burgemeester ook voorzitter van het college van burgemeester en wethouders is. Is er gelet op dit argument niet alle reden om de wethouders lid te laten zijn van de vertrouwenscommissie, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Het zijn immers de wethouders die in het college met de burgemeester moeten samenwerken. Waarom heeft de regering gekozen voor het adviseurschap en niet voor het lidmaatschap? Overigens vragen de leden van de VVD-fractie waarom er in het voorstel van de regering is gekozen voor een KAN-bepaling. Waarom is er niet voor gekozen dat één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie steunen het wijzigingsvoorstel ten aanzien van artikel 61, waardoor de vertrouwenscommissie een wethouder als adviseur bij de werkzaamheden kan betrekken. Deze leden hadden hier reeds naar gevraagd bij de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel tot Aanpassing van enkele wetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur (kamerstuk 28 243). Bij de behandeling van genoemd wetsvoorstel was de redenering van de regering dat dit onmogelijk was omdat de geheimhoudingsplicht en de vertrouwensplicht de informatieverschaffing van de vertrouwenscommissie aan het college in de weg zou staan. Waarom is de regering op dit punt van gedachten veranderd, zo vragen deze leden.

G

De regering geeft aan dat raadsleden geen lid kunnen zijn van de rekenkamer, maar dat zij wel lid kunnen zijn van de commissie die de rekenkamerfunctie uitvoert. Hoe is dit te rijmen met een onafhankelijke rekenkamerfunctie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

P

Artikel 156 wordt zo geformuleerd dat een raad de bevoegdheid om een rekenkamer in te stellen of regels vast te stellen voor de uitoefening van een rekenkamerfunctie, kan overdragen aan een deelraad. Betekent dit dat een deelgemeente zelf een rekenkamer(functie) kan instellen het eigen gebied, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Q

Het is de leden van de PvdA-fractie niet helder hoe de burgemeester dan wel het college van burgemeester en wethouders (het college) geacht wordt zelf besluiten te nemen inzake kwesties die hem aangaan. Aan welke concrete voorbeelden denkt de regering? Hoe kan de burgemeester hierover een objectief besluit nemen? Worden rechtsgedingen ook ter kennis gebracht van de raad of blijven deze bij het college of de burgemeester? Is er een procedure van openbare bekendmaking?

Overige artikelen Gemeentewet

Artikel 28

Naar aanleiding van de zogeheten Winsumuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient een duidelijke afbakening tot artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de wet te worden opgenomen, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Bij de totstandkoming van artikel 52 van de Gemeentewet, de voorloper van het huidige artikel 28, heeft de regering zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat dit artikel als een lex specialis van artikel 2:4 Awb moet worden gezien. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde echter dat naast artikel 28 Gemeentewet ook artikel 2:4 Awb van toepassing is op de besluitvorming in gemeenteraden. Dit gegeven leidt tot onzekerheid over de te volgen procedure. De praktijk heeft behoefte aan duidelijkheid van de wetgever over de regels die gelden na de Winsumuitspraak. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering dan ook te voorzien in duidelijke regels.

Artikel 77

In dit artikel wordt bepaald dat bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester een raadslid wordt belast met het voorzitten van de raad, zo geven de leden van de PvdA-fractie aan. Dit leidt in de praktijk tot een probleem voor de burgemeester, wanneer hij zijn eigen beleid moet verdedigen in de raad. Hij is dan formeel immers niet verhinderd en is gehouden om voor te zitten. De leden van de PvdA-fractie geven de regering in overweging om hiervoor alsnog een voorziening op te nemen.

De VNG merkt in zijn advies op dit wetsvoorstel op dat zich voor een burgemeester een praktisch probleem voordoet als hij tegelijkertijd én de raad dient voor te zitten én zijn beleid tegenover de raad moet verdedigen (artikel 77). De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de regering voor deze situatie geen voorstel doet.

Artikel 105, tweede lid

Ingevolge artikel 168 kan het college bevoegdheden mandateren aan één van haar leden. Als gevolg van artikel 105 moet de gemeentesecretaris dan nog steeds alle stukken van het collegelid ondertekenen, terwijl dit krachtens artikel 105, tweede lid, niet nodig is bij het ondertekeningsmandaat aan de gemeentesecretaris of een andere gemeenteambtenaar. Dit is niet consequent, zo menen de leden van de PvdA-fractie. De VNG heeft de regering geadviseerd in artikel 105, tweede lid, een verwijzing op te nemen naar het beslissingsmandaat van artikel 168, tweede lid. Deze aanbeveling is echter niet overgenomen. Het is deze leden niet helder waarom de regering deze aanbeveling naast zich neergelegd heeft.

Artikel 155a e.v.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat ten aanzien van het recht van onderzoek moet worden bepaald dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet van toepassing is. De Wob is namelijk, in tegenstelling tot onderzoeken op basis van de Wet op de parlementaire enquête, onverkort van toepassing op de gemeentelijke enquête. Het onderzoeksinstrument van de raad boet daarmee aan kracht in. Daarnaast wijzen deze leden op de belasting voor de ambtelijke organisatie bij een groot aantal informatieverzoeken op grond van de Wob. Deze extra druk op de organisatie gaat ten koste van het onderzoek.

De leden van de fractie van de ChristenUnie ontvangen graag een toelichting op de wijziging van artikel 155b, eerste lid, omdat zij de betekenis van deze wijziging niet helemaal kunnen doorgronden. Daarbij vragen zij tevens een reactie op het voorstel van de VNG om hierbij op te nemen dat de Wob niet van toepassing zou moeten zijn op het recht van onderzoek.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de commissie,

Franke


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GL), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD) en Eski (CDA).

Naar boven