29 309
Uitvoering van de verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (Uitvoeringswet verordening Europese vennootschap)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 11 maart 2004

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, dat uitvoering geeft aan verordening 2157/2001 (8 oktober 2001) van de Raad van de Europese Unie betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE). Deze leden zien in het voorstel een belangrijke verbetering in de mogelijkheden tot grensoverschrijdende fusie en zetelverplaatsing. In hun ogen kan dat bijdragen aan een versterking van de interne markt en economische ontwikkeling in Europa.

De leden van de CDA-fractie zullen het voorstel ook beoordelen op de vraag of het wetsvoorstel in voldoende mate het Nederlandse vestigingsklimaat ten goede komt. Deze leden hechten daarom aan een tijdige implementatie van het onderhavige wetsvoorstel, zodat vanaf 8 oktober 2004 een SE met vestigingsplaats in Nederland kan worden opgericht. Zij vragen of de regering met hen van mening is dat de aantrekkelijkheid van het SE-regime in Nederland vooral samenhangt met de aard van het NV-regime, daar de SE wordt behandeld als een nationale NV. Leidt die conclusie bij de regering tot het voornemen het NV-recht te herzien, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Hoe beoordeelt de regering de Europese concurrentiepositie van Nederland wanneer naar het vennootschapsrecht in het algemeen en naar het onderhavige voorstel voor het SE-regime in bijzonder wordt gekeken?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering het belang van het onderhavige wetsvoorstel te beschouwen in het licht van de recent door het Europese Parlement aanvaarde overnamerichtlijn (dertiende richtlijn) en de in voorbereiding zijnde richtlijnen op het gebied van grensoverschrijdende fusie en zetelverplaatsing. Wat is de inzet van de regering bij de onderhandelingen over deze richtlijnen, zo vragen deze leden mede in het licht van de Nederlandse visie op corporate governance en het belang van het Nederlandse vestigingsklimaat. Zij kunnen zich voorstellen dat de regering streeft naar vrije vestiging van de bestaande rechtsvormen als de NV en BV.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de discussie over corporate governance niet van invloed is geweest op de totstandkoming van de Verordening betreffende de SE. Acht de regering dat een gebrek? Leidt het regeringsstandpunt over corporate governance en het daarmee verband houdende wetsvoorstel tot wijziging van de structuurregeling (28 179) nog tot een ander visie op het onderhavige wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie stellen voorts vast dat de regering in de tekst van de voorgestelde wetsartikelen spreekt van een «Europese naamloze vennootschap». In de verordening wordt gesproken over een «Europese vennootschap», zo ook in de titel van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. Deze leden geven de regering daarom in overweging consequent te kiezen voor de betiteling «Europese vennootschap».

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

Kenmerk van alle oprichtingswijzen is dat al vóór oprichting van de SE sprake moet zijn van een communautaire dimensie: bij oprichting van een SE zijn altijd tenminste twee vennootschappen betrokken die ressorteren onder het recht van de verschillende lidstaten. Zij vragen wat de gevolgen zijn van deze regel in het geval een onderneming kiest voor de SE-vorm en in de loop van de tijd de onderneming haar activiteiten alsnog beperkt tot één van de lidstaten. Kan dan de status van SE behouden blijven, of moet dan worden teruggekeerd naar de van toepassing zijnde nationale rechtspersoonlijkheid?

In aansluiting op de vorige vraag: wat zijn de gevolgen van recente rechtelijke uitspraken dat een onderneming in de EU vrij is te kiezen voor een bepaalde rechtsvorm, zoals die van een «limited» of «AG», onafhankelijk van het land waarin de onderneming actief is c.q. is gevestigd?

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten in welke aantallen er, naar verwachting, in de toekomst ondernemingen zullen kiezen voor de SE-vorm? Indien dit in groten getale zal gebeuren, heeft dat dan verdere gevolgen voor de herziening van het Nederlandse vennootschapsrecht en zo ja, welke?

Zij willen ook weten in welke mate er tot nu toe gebruik is gemaakt van de al bestaande Europese samenwerkingsmogelijkheden? Werd er tot nu toe weinig gebruik van gemaakt? Waarom is er maar liefst 45 jaar gepraat over een Europese vennootschap, alvorens deze in wetgeving wordt omgezet? Zegt dit iets over de slagvaardigheid van Europese besluitvormingsprocessen?

Deze leden denken dat er in de praktijk grote voordelen aan de Europese vennootschap zullen moeten zijn verbonden, voordat vennootschappen zullen besluiten gebruik te maken van deze Europese rechtsvorm. Welke grote voordelen zijn er verbonden aan de Europese vennootschap ten opzichte van nationale rechtsvormen?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de Verordening van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (Pb EG L 294/1) Deze leden zijn het op hoofdlijnen eens met het wetsvoorstel.

Wel hebben zij nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. In beginsel kunnen zij zich verenigen met het doel van de Europese vennootschap, zijnde het creëren van een niet-lidstaatgebonden rechtsvorm voor vennootschappen met grensoverschrijdende activiteiten. Wel rijst bij hen de vraag of het aantal typen vennootschappen in ons land niet onoverzichtelijk groot dreigt te worden, mede gelet op de vennootschappen naar buitenlands recht, gevoegd bij de vele andere rechtsvormen waarin ondernemingen worden gedreven.

Ook maken zij zich zorgen over – dreigende – onoverzichtelijkheid en complexiteit van de toepasselijke regelgeving voor de onderscheiden typen vennootschappen en zij vragen of de regering dit gevaar onderkent. Ook vragen zij of als gevolg van recente of nog aanhangige wetswijzigingen de coherentie en consistentie niet in het gedrang dreigt te komen. Welke initiatieven vanuit Europa, die tot uitbreiding en/of wijziging van de Nederlandse wetgeving zullen (kunnen) leiden, zijn binnen een termijn van vijf jaar nog te verwachten?

Tevens stellen deze leden de vraag hoe bewaakt wordt dat tijdens het wetgevingsproces in de Tweede Kamer de uitvoering van de EG-verordening voor het statuut van de Europese Vennootschap en de implementatie van de EG-richtlijn met betrekking tot de rol van de werknemers geen discongruenties gaan optreden, gegeven het feit dat de betreffende wetsvoorstellen afzonderlijk worden behandeld, en door onderscheiden ministeries zijn voorbereid. Hoe wordt de consistentie in het gebruik van de beleidsvrijheid die de Verordening en de Richtlijn bieden, gedurende het wetgevingsproces bewaakt? En op welke wijze heeft afstemming plaatsgevonden met de herziene structuurregeling, welke thans nog bij de Eerste Kamer in behandeling is?

Deze leden vragen tenslotte om een gemotiveerde uiteenzetting van de regering ten aanzien van de punten waarover in de SER verschil van opvatting bestond betreffende het voorontwerp tussen enerzijds de werknemers – en kroonleden en de ondernemersleden anderzijds? Zij willen in het bijzonder vernemen hoe met het commentaar van de werknemers- en kroonleden op het voorontwerp in het ingediende voorstel is omgegaan. Zij verwijzen hierbij naar de bladzijden 9 e.v. van het SER-advies.

Structuur van de SE

De SE kan voor de bestuursstructuur kiezen uit het dualistisch stelsel en het monistisch stelsel. Voor de NV geldt in Nederland het dualistisch stelsel. Heeft de regering het voornemen ook voor de NV een monistisch stelsel te regelen bij wet, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij wijzen op de behoefte van Nederlandse NV's als Unilever en Reed Elsevier die willen werken met een onderscheid tussen executives en non-executives in het bestuur.

De regering concludeert dat de regels op grond van de structuurregeling betreffende de benoeming van de leden van de raad van commissarissen in beginsel niet van toepassing zijn op de SE. De leden van de CDA-fractie zien ook dat een systeem van coöptatie enerzijds niet aansluit bij de hoofdregel van de verordening en anderzijds ook onwenselijk is in het licht van de regels voor corporate governance. Toch stellen deze leden vast dat met het inwerkingtreden van het eerder genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de structuurregeling (28 179) en de daarin aangebrachte wijzigingen er geen sprake meer is van coöptatie. Leidt deze constatering bij de regering tot andere overwegingen?

Artikel 48, tweede lid, van de verordening geeft lidstaten de mogelijkheid voor te schrijven dat bepaalde bestuurshandelingen in elk geval in de statuten moeten worden opgenomen, waarvoor goedkeuring van het toezichthoudende orgaan dan wel een uitdrukkelijk besluit van het bestuursorgaan nodig is. De leden van de CDA-fractie stellen echter vast dat met het wetsvoorstel tot aanpassing van de structuurregeling (28 179) op grond van artikel 107a Boek 2 bestuursbesluiten die een belangrijke wijziging van de identiteit of het karakter van de vennootschap tot gevolg hebben, onderworpen zijn aan de goedkeuring van de algemene vergadering. Zien deze leden het goed dat deze bepaling automatisch ook van toepassing is op de SE en zo ook beter aansluit bij de regels voor corporate governance dan de regeling in artikel 48 van de verordening?

Dat brengt de leden van de CDA-fractie tot de conclusie dat het niet eenvoudig is om vast te stellen aan welke regels een Nederlandse SE is onderworpen. Aan die van de verordening, de uitvoeringswet of aan die van het NV-recht uit het BW. Deze leden vragen de regering in de nota naar aanleiding van het verslag op te nemen welke regels van het NV-recht op de SE van toepassing zullen zijn. Zo kan de rechtsonzekerheid worden tegengegaan.

Kan de regering nader ingaan op de gevolgen van rechtsgedingen die ook na de zetelverplaatsing aanhangig worden gemaakt (in overeenstemming met artikel 8, lid 16 van de verordening). Tot welk tijdsverloop na de zetelverplaatsing kunnen deze rechtsgedingen aanhangig worden gemaakt en hoe verhoudt zich een uitspraak in een dergelijk rechtsgeding gebaseerd op het recht van het emigratieland zich tot het Nederlandse recht dat daarvan kan afwijken?

Voor de bestuurlijke inrichting van de SE hebben de oprichters de keuze tussen een monistisch model, waarin er alleen een bestuursorgaan is, of een dualistisch model, waarin naast een leidinggevend orgaan ook een toezichthoudend orgaan fungeert. Elke lidstaat moet SE's op haar grondgebied de keuze uit beide stelsels bieden. De leden van de PvdA-fractie zouden graag weten welke gevolgen het wetsvoorstel heeft voor de Wet structuurregeling, d.w.z. voor vennootschappen die onder de structuurregeling vallen. Kunnen Nederlandse vennootschappen zomaar het structuurregime verlaten als zij bijvoorbeeld een buitenlandse dochteronderneming hebben?

In aansluiting op de vorige vraag: in hoeverre is gegarandeerd dat ondernemingen die in Nederland actief zijn en vallen binnen de criteria voor de structuurregeling, tenminste voor hun Nederlandse activiteiten onder de structuurregeling vallen en derhalve verplicht zijn tot instandhouding van een toezichthoudende Raad van Commissarissen?

Acht de regering het wenselijk dat in grote vennootschappen voortaan een raad van commissarissen zou ontbreken? Hoe zou zich dat verhouden tot de zaak-Ahold of Parmalat? Deelt de regering de mening dat onafhankelijk toezicht van het grootste belang is?

Is het waar dat op dit moment een communautair fiscaal regime voor de SE ontbreekt? En zo ja, hoe wordt in de eventuele behoefte daaraan voorzien voor inwerkingtreding van de wet?

Kunnen in een Europese Vennootschap de medezeggenschapsrechten van de werknemers op enigerlei wijze worden aangetast? Zo nee, waarom niet? Wat als een Nederlandse vennootschap wordt overgenomen door een SE? Blijft de Wet op de ondernemingsraden altijd van kracht in Nederlandse vennootschappen? Hoe wordt de bevoegdheid voor de OR om het versterkte voordrachtsrecht voor leden van de raad van commissarissen te benoemen uitgeoefend als gekozen wordt voor een monistisch stelsel zonder toezichthoudend orgaan?

Kan de Verordening in andere landen bijdragen aan een betere medezeggenschapspositie voor de werknemers? Zo ja, in welke landen en hoe zal dit in zijn werk gaan? Zullen directies er juist in die landen niet voor kiezen om geen SE's in het leven te roepen, juist om deze reden? Kan de regering ingaan op hetgeen is gesteld door Van Schilfgaarde op blz. 351 en 352 in «Van de BV en de NV» (1992)? Kan de regering ingaan op de door Van Schilfgaarde geponeerde stelling dat er in de praktijk slechts zeer weinig belangstelling zal blijken te bestaan voor de SE?

Hoe wordt voorkomen dat bij een adviesbevoegdheid een dubbeling zal optreden, indien er tegelijkertijd sprake is van een Nederlandse en van een SE-ondernemingsraad?

Kan de regering ingaan op overweging 1 van de verordening? Op welke manier kan de SE daadwerkelijk bijdragen aan de totstandbrenging van de interne markt?

Kan de regering ingaan op de overwegingen 3 en 4 van de verordening? Aan welke juridische, psychologische en fiscale moeilijkheden moet worden gedacht? En op welke manier worden de psychologische en fiscale moeilijkheden opgelost?

Is het werkelijk zo dat er op dit moment grote problemen ontstaan als vennootschappen uit verschillende landen worden samengevoegd, zoals overweging 4 stelt? Kan de regering dit relateren aan de fusie tussen KLM en Air France en andere fusies?

Waarom staat op blz. 4 van de memorie van toelichting nog de oude bevoegdhedenverdeling binnen het structuurregime vermeld en wordt de nieuwe bevoegdhedenverdeling die voortvloeit uit het Wetsvoorstel aanpassing structuurregeling slechts in beperkte mate meegenomen?

Moet uit de memorie van toelichting begrepen worden dat krachtens artikel 40, lid 2, van de verordening in een Nederlandse SE de commissarissen voortaan worden benoemd door de aandeelhouders? Deelt de regering de mening dat dit wel een ingrijpende wijziging is in de Nederlandse vennootschapsverhoudingen?

Kan de regering ingaan op de vraag uit wie een onderhandelingsgroep kan bestaan? Wanneer wordt de rol van de werknemers bepaald overeenkomstig de referentieregels en waaruit bestaan deze referentieregels?

Kan de regering ingaan op de stelling (blz. 5) dat de toepassing van een aantal regels van de structuurregeling, waaronder bestuursbenoemingen en artikel 2:160, uitgesloten is als deze niet aansluit bij de bepalingen van de verordening? Waarom zijn deze regels uitgesloten en wat heeft dit voor gevolgen? Waarom geldt voor de hier genoemde bepalingen het criterium «niet aansluiten bij de bepalingen van de verordening» en bij andere regels niet?

Waarom ligt het volgens de regering niet voor de hand dat andere onderdelen van die regeling (blz. 6) die leiden tot bijzondere bevoegdheden van de raad van commissarissen toch van overeenkomstige toepassing te verklaren? Kan de regering dit onderbouwen? Is het impliciete argument hier het vaak slechts door juristen gehanteerde argument van een «gesloten stelsel»? Stelt de regering hiermee eigenlijk niet gewoon dat de structuurvennootschap en de SE elkaar uitsluiten? De leden van de PvdA-fractie hebben grote moeite met deze zienswijze en deze manier van implementeren van de verordening. Kan de regering hier op ingaan?

Waarom is de zogenaamde one-tier board niet duidelijker in de wet geregeld,zo vragen de leden van de VVD-fractie. Een verdere wettelijke vastlegging van de one-tier board zou kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid van Nederland als land van vestiging voor SE's. Het zou tevens wenselijk kunnen zijn een dergelijke regeling voor de NV en BV te laten gelden.

Verder vragen deze leden waarom afhankelijke maatschappijen van een SE, die is onderworpen aan een gematigd structuurregime, niet in de gelegenheid zijn gebruik te maken van de vrijstellingen die worden geboden aan afhankelijke maatschappijen van Nederlandse NV's waarop het gematigd structuurregime van toepassing is.

Om rechtsonzekerheid zoveel mogelijk te vermijden zou naar de mening van deze leden in de Uitvoeringswet of de toelichting meer aandacht moeten worden besteed aan de vraag welke regels van het Nederlands NV-recht op de SE van toepassing zullen zijn. Veel van de regels van het NV-recht hebben een dwingend karakter, het is niet aanvaardbaar als hierover onduidelijkheid bestaat.

Artikelen

Artikel 2

De leden van de CDA-fractie hebben met waardering vastgesteld dat de regering voorstelt een statutair in Nederland gevestigde vennootschap met het hoofdbestuur buiten de Gemeenschap wel de mogelijkheid te bieden een SE op te richten. Dit komt het vestigingsklimaat van Nederland ten goede, zo stellen deze leden. Het begrip «hoofdbestuur» is in de verordening niet nader gedefinieerd. Zij zijn van oordeel dat daarbij relevant is vanuit welke plaats de vennootschap daadwerkelijk wordt geleid. Deze leden vragen wel of de regering met hen onderkent dat het niet altijd eenvoudig zal zijn om vast te stellen vanuit welke plaats de vennootschap feitelijk wordt geleid. Zij wijzen bijvoorbeeld op het bestaan van allerlei besluitvormingsmogelijkheden op afstand via telecommunicatie en elektronische weg.

Artikel 3 en 4

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat artikel 3 de openbaarmaking van een voorstel tot verplaatsing van de statutaire zetel van een SE overeenkomstig artikel 8 lid 2 van de verordening regelt. Naast het verplaatsingsvoorstel dient door het leidinggevend of bestuursorgaan een verslag te worden opgesteld waarin de juridische en economische aspecten van de zetelverplaatsing worden toegelicht en onderbouwd en waarin de gevolgen van de verplaatsing voor de aandeelhouders, de schuldeisers en de werknemers worden toegelicht. Het verplaatsingsvoorstel dient op basis van de verordening bij het handelsregister te worden gedeponeerd, het verslag niet. Dit laatste dient wel beschikbaar te zijn voor aandeelhouders en schuldeisers ter plaatse van de statutaire zetel van de SE. De Raad van State heeft geadviseerd om gezien het belang van het verslag ook hiervoor te bepalen dat dit ten kantore van het handelsregister moet worden gedeponeerd. De regering heeft gesteld dat de positie van de werknemers door de zetelverplaatsing niet zal veranderen en er dus geen reden is tot publieke beschikbaarstelling. Nu het verslag onder andere de gevolgen van de verplaatsing voor de werknemers bespreekt, wijst dit er in de ogen van de leden van de CDA-fractie op dat werknemers wel degelijk belang hebben bij inzage. Zij geven de regering in overweging te bepalen dat het verslag ook voor werknemers ter inzage moet worden gelegd ter plaatse van de statutaire zetel van de SE.

Deze leden stellen vast dat de verordening niets regelt voor statuten van een SE opgericht in een emigratieland gebaseerd op het vennootschapsrecht van dat emigratieland maar afwijkend van het vennootschapsrecht van het immigratieland. Deze leden stellen voorts vast dat voor de inschrijving van de SE slechts formele vereisten gelden maar geen materiele, uitgezonderd die zijn opgenomen in artikel 4. Verliezen statutaire bepalingen die in strijd zijn met het vennootschapsrecht van het immigratieland hun geldigheid, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo ja, wie stelt dit op welk moment vast? De leden van de CDA-fractie vragen of hiervoor geen regeling vereist is.

De leden van de CDA-fractie vragen of Afdeling 3 van Titel III van de Verordening over «organen» van de SE ook geldt voor de algemene vergadering van de SE. Zij vragen in het bijzonder of dan ook artikel 50 van de verordening voor de algemene vergadering geldt. Een quorumvereiste voor de algemene vergadering roept bij deze leden de vraag op of het dan gaat om het aantal aandeelhouders of om de helft van het geplaatst kapitaal. Zijn er nog andere organen mogelijk dan de organen genoemd in de verordening?

Gelden de in deze afdeling opgenomen regels ook voor de algemene vergadering van de SE, zo vragen ook de leden van de VVD-fractie? De bijlage bij de memorie van toelichting (blz.29) lijkt hier vanuit te gaan waar het gaat om de regel dat de statuten van de SE een voorziening moeten bevatten voor het geval een aandeelhouder rechtspersoon is. Betekent dit dat ook bijvoorbeeld artikel 50 van de verordening voor de algemene vergadering geldt? Daarin is geregeld dat, tenzij de verordening of de statuten van de SE anders bepalen, voor het nemen van besluiten in de organen van de SE een quorumeis geldt van tenminste de helft van de leden van het orgaan. En als deze bepaling voor de algemene vergadering zou gelden, hoe dient deze dan te worden uitgelegd? Gaat het om de helft van de aandeelhouders of om de helft van het geplaatste kapitaal? En geldt artikel 50, lid 2, van de verordening voor de algemene vergadering van de SE, een bepaling die aangeeft dat, wederom tenzij de statuten van de SE anders bepalen, de voorzitter van een orgaan bij het staken van de stemmen een beslissende stem heeft? Kunnen bij de SE andere organen worden ingesteld dan de organen genoemd in de verordening, zoals een gecombineerde vergadering van bestuur en commissarissen?

Krachtens artikel 8, lid 16, kunnen tegen een SE die zijn zetel verplaatst, ook na de zetelverplaatsing nog rechtsgedingen aanhangig worden gemaakt. Daarbij kan voor Nederland worden gedacht aan vernietiging van besluiten, geschillenregeling en enquêterecht. Hier is een nadere toelichting geboden. Na welk tijdsverloop bijvoorbeeld kunnen deze rechtsvorderingen nog worden ingesteld? Welke rechtskracht zal bijvoorbeeld een uitspraak van de enquêterechter hebben dat bij de SE tijdelijk een bestuurder wordt benoemd? Kan deze bestuurder, nadat de SE een buitenlandse vennootschap is geworden, door de algemene vergadering worden ontslagen? Kan de enquêterechter nog uitspreken dat tijdelijk van de statuten van de SE dient te worden afgeweken en zo ja, is hij daarbij gebonden aan de grenzen van het Nederlands recht, het vreemde recht of van beide rechtstelsels? Welke bevoegdheden hebben onderzoekers bij de SE die zijn zetel heeft verplaatst? Dezelfde soort vragen kunnen zich voordoen als een buitenlandse SE naar Nederland verhuist.

Artikelen 5 en 7

Uit de toelichting op de artikelen 5 en 7 blijkt dat de regering van het haar in de Verordening (resp. art. 8, lid 14 en art. 19) toegekende recht gebruik wil maken om zetelverplaatsing respectievelijk fusie van een SE te blokkeren indien een bevoegde autoriteit bezwaar maakt om redenen van algemeen belang. De leden van de CDA-fractie achten het niet duidelijk wat onder deze redenen van algemeen belang moet worden bestaan. Kan de regering deze redenen uitgebreid en met behulp van voorbeelden toelichten, zo vragen zij. De aan het woord zijnde leden vragen de regering dan ook aan te geven in hoeverre deze voorbeelden zich verhouden tot het Europese recht en het belang van de interne markt.

Deze leden wijzen er ook op dat de mogelijkheid van een verzet ook het vestigingsklimaat voor SE's kan aantasten. Verder zien zij dat bij verzet tegen een fusie een grote mate van onzekerheid zal scheppen voor alle betrokken partijen. Overigens, vragen de leden van de CDA-fractie of de Ondernemingskamer wel de meest geëigende rechterlijke instantie is voor het behandelen van een beroep tegen overheidsverzet. Zij vragen of niet beter gekozen kan worden voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Waarom stelt de regering niet voor gebruik te maken van de vereenvoudigde fusieregeling wanneer een vennootschap 90% van de aandelen reeds in bezit heeft?

In artikel 5 wordt gesteld dat een zetelverplaatsing kan worden geblokkeerd door een bevoegde autoriteit, de minister van Justitie, om redenen van algemeen belang, aldus de leden van de PvdA-fractie. Wat kan hier onder het algemeen belang worden verstaan? Hoe kan een reden van algemeen belang voortvloeien uit een zetelverplaatsing van een geprivatiseerde onderneming met een openbare taak? Kan de regering voorbeelden noemen?

Artikel 6

In de toelichting op artikel 6 wordt gesteld dat inschrijving in het handelsregister pas is toegestaan als er duidelijkheid is over de rol van de werknemers van de SE, aldus de leden van de PvdA-fractie. Hoe en waar is dit gewaarborgd in de Nederlandse wetgeving?

Artikel 11

De leden van de CDA-fractie geven de regering in overweging niet toe te staan dat in de statuten van een SE wordt bepaald dat de leden van het leidinggevend orgaan worden benoemd door de algemene vergadering maar dit bij wet te bepalen. In de ogen van de leden van de CDA-fractie sluit dit beter aan bij de regeling voor de «gewone» NV en bij de regels voor corporate governance.

De verordening geeft geen regels voor het benoemen van de eerste leden van het leidinggevend orgaan van een dualistische SE in de akte van oprichting, aldus de leden van de VVD-fractie. Geldt de dwingendrechtelijke regel van artikel 2:132 BW?

Kan bij een SE die voor het dualistisch model heeft gekozen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid van art.2:129 lid 3 dat bij of krachtens de statuten wordt bepaald dat bepaalde besluiten van het bestuur zijn onderworpen aan de goedkeuring van een ander orgaan van de vennootschap?

De verordening geeft in het artikel 50 e.v. regels voor de besluitvorming in de organen van de SE. Er zijn geen bijzondere voorzieningen voor het nemen van besluiten buiten vergadering. Betekent dit dat bijvoorbeeld artikel 2:128 geldt, terzake besluitvorming van aandeelhouders buiten vergadering?

De verordening geeft een bijzondere regeling voor het besluit van de algemene vergadering tot wijziging van de statuten (artikel 59 verordening). Kan in de statuten van de SE worden voorzien dat wijziging van bepaalde regelingen is beperkt of uitgesloten, zoals dat kan voor de Nederlandse NV (artikel 2:121 BW)? Gelden in dergelijke gevallen de doorbraakregelingen van genoemd wetsartikel?

Artikel 13

Op basis van artikel 43, lid 1 Verordening kan een lidstaat voorschrijven dat een lid of leden van het bestuursorgaan onder eigen verantwoordelijkheid belast is of zijn met de dagelijkse leiding, onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor naamloze vennootschappen met statutaire zetel in die lidstaat. Deze bepaling maakt het mogelijk een onderscheid te maken tussen executive en non-executive leden van het bestuursorgaan, waarbij de executive leden dan een exclusieve bevoegdheid hebben terzake van het uitvoerend (dagelijks) bestuur. De regering geeft in haar toelichting op artikel 13 aan dat van deze optie geen gebruik gemaakt kan worden omdat geen vergelijkbaar systeem wordt aangeboden aan de NV. Bovendien vindt de regering het onderscheid niet wenselijk.

De leden van de CDA-fractie menen dat gebruikmaking van deze optie wel degelijk mogelijk is gezien artikel 43, lid 4 Verordening. Hierin wordt gesteld dat wanneer in een lidstaat niet voorzien is in een monistisch stelsel voor naamloze vennootschappen met statutaire zetel op zijn grondgebied, die lidstaat passende maatregelen met betrekking tot SE's kan vaststellen. Kan de regering toelichten waarom zij meent dat gebruikmaking van de optie niet mogelijk is? Verder menen deze leden dat het mogelijk maken van onderscheid tussen executive en non-executive leden van het bestuursorgaan in het monistisch stelsel wel degelijk gewenst kan zijn, om zo optimale faciliteiten te bieden aan oprichters van SE's die de voorkeur geven aan het monistisch stelsel. Zij stellen dat zo de Nederlandse SE aantrekkelijker kan worden gemaakt in het internationale economische verkeer. Zij ontvangen graag een reactie op die stelling.

Artikel 14

Kunnen leden van het bestuursorgaan die wél belast zijn met het uitvoerend bestuur dan rechtspersonen zijn, zoals de wettekst van artikel 14 lijkt suggereren. Hoe moeten de leden van de PvdA-fractie zich dit voorstellen?

Artikel 15

Zou in artikel 15 niet moeten worden bepaald dat de eerste AVA móet plaatsvinden binnen 18 maanden na oprichting, in plaats van dat deze mág plaatsvinden, zoals het er nu staat, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 17

De op blz. 21 genoemde mogelijkheid die artikel 2:120 lid 3 biedt, om besluiten te nemen zonder de aanwezigheid van de helft van het geplaatste kapitaal, zou volgens de regering in strijd zijn met artikel 59 lid 2 van de verordening, aldus de leden van de PvdA-fractie. Betekent dit dat altijd sprake moet zijn van het genoemde quorum om besluiten te nemen in een Nederlandse SE?

Artikelen 23 en 24

Artikel 23 bepaalt dat een afhankelijke maatschappij van een SE die aan de structuurregeling is onderworpen, daarvan kan worden vrijgesteld indien de volledige structuurregeling op die SE van toepassing is. De leden van de CDA-fractie zijn echter niet overtuigd van de argumenten van de regering om geen vrijstelling te verlenen indien de SE onderworpen is aan de gemitigeerde structuurregeling.

Zij zien niet in wat voor de werknemers van de afhankelijke maatschappij het relevante verschil is. De aan het woord zijnde leden vragen of het voor de regering geen verschil maakt of de OR van een afhankelijke maatschappij instemt met de vrijstelling. Zij kunnen zich voorstellen dat in dat geval de vrijstelling ook in het geval van een SE met een gemitigeerde structuurregeling van toepassing is.

De leden van de CDA-fractie vragen of door de voorgestelde regeling het vestigingsklimaat voor SE's die als tussenhoudster optreden niet te veel wordt belemmerd. In de ogen van deze leden leveren internationale tussenhoudsters een belangrijke bijdrage aan onze economie. Zij wijzen er ook op dat het met het wetsvoorstel tot aanpassing van de structuurregeling het onderscheid tussen de volledige structuurregeling en de gemitigeerde structuurregeling beperkt wordt tot de benoeming van bestuurders.

Is de regering in beginsel bereid een ontheffing te verlenen van de structuurregeling indien de in Nederland werkzame werknemers een redelijke mate van invloed hebben in de medezeggenschap op het niveau van de SE? Deze leden denken dat de regering die vraag van geval tot geval zal kunnen beoordelen.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Vacature (algemeen).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Vergeer (SP).

Naar boven