29 309
Uitvoering van verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (Uitvoeringswet verordening Europese vennootschap)

nr. 5
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 13 oktober 2003 en het nader rapport d.d. 14 november 2003, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 1 juli 2003, no. 03.002790, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot uitvoering van verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (Uitvoeringswet verordening Europese vennootschap).

Het doel van totstandbrenging van de Europese vennootschap (Societas Europaea, hierna: SE) is het creëren van een niet-lidstaatgebonden rechtsvorm voor vennootschappen met grensoverschrijdende activiteiten. De EG-Verordening1 voor het statuut van de SE (hierna: de verordening) geeft regels voor de vennootschapsrechtelijke aspecten van deze nieuwe rechtsvorm. De EG-Richtlijn2 met betrekking tot de rol van de werknemers in de SE (hierna: de richtlijn) vult de verordening aan. De richtlijn is onlosmakelijk verbonden3 met de verordening, maar wordt bij separate wet4 geïmplementeerd. Op grond van de verordening is oprichting van een SE niet mogelijk zonder dat toepassing is gegeven aan de richtlijn over de rol van de werknemers.

De uitvoering van de verordening en de implementatie van de richtlijn moeten op 8 oktober 2004 zijn afgerond. Een communautair fiscaal regime voor de SE ontbreekt vooralsnog.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij enkele kanttekeningen die zijns inziens aanpassing van het voorstel wenselijk maken.

Blijkens de mededeling van de Plv. Directeur van Uw kabinet van 1 juli 2003, nr. 03.002790, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 13 oktober 2003, nr. W03.03.0233/I, bied ik U hierbij aan.

1. Informatieplicht van de Kamers van Koophandel

Volgens artikel 12 van de verordening moet de SE met statutaire zetel in een bepaalde lidstaat aldaar worden ingeschreven in een register. In Nederland is dat het handelsregister. Met de inschrijving van een SE in het handelsregister wordt ook voldaan aan het vereiste van artikel 15, tweede lid, van de verordening dat de inschrijving openbaar gemaakt moet worden.

De inschrijving in het handelsregister, alsook de doorhaling, moet op grond van artikel 14 van de verordening worden bekendgemaakt via het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Daartoe moeten de relevante gegevens binnen een maand na de openbaarmaking via het handelsregister worden meegedeeld aan het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen (hierna: het bureau). Volgens de memorie van toelichting1 hebben de Kamers van Koophandel zich bereid verklaard het bureau van de benodigde informatie te voorzien voor wat betreft de in Nederland gevestigde SE's. Zij vervullen een vergelijkbare functie in verband met de publicatie van gegevens van de reeds bestaande rechtsfiguur van het Europees economische samenwerkingsverband (EESV). In beide gevallen betreft het een verplichting die een Europese verordening aan de lidstaten oplegt.

De Raad onderschrijft de keuze voor de Kamers van Koophandel. Dat zijn de meest aangewezen instanties voor de uitvoering van deze op Nederland rustende informatieverplichting. De uitvoeringswet voorziet – evenals de Uitvoeringswet2 van de Verordening tot instelling van EESV's3 – niet in een (rechts)plicht voor de Kamers van Koophandel om mee te werken, doch gaat slechts uit van de toegezegde feitelijke bereidheid daartoe. De Raad acht het van belang dat een dergelijke verplichting in de voorliggende uitvoeringswet wordt opgenomen ook al ontbreekt een daartoe strekkende bepaling in de vergelijkbare Uitvoeringswet van de Verordening tot instelling van EESV's.

Na oprichting kan de statutaire zetel van de SE of de vestiging van haar bestuur, dan wel beide, eenvoudig naar een andere lidstaat worden verplaatst. Gegeven de verstrekkende juridische en praktische gevolgen van een dergelijke verplaatsing – niet alleen voor de aandeelhouders maar ook voor werknemers en schuldeisers – acht de Raad het gewenst dat ter uitvoering van artikel 14, derde lid, van de verordening4 wordt voorzien in een wettelijke verplichting ertoe strekkende dat de Kamers van Koophandel de nodige informatie aan het bureau verstrekken.

1. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is een wettelijke verplichting voor de Kamers van Koophandel om mededelingen te doen aan het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen opgenomen in artikel 18a van de Handelsregisterwet 1996. De Raad verwijst in zijn advies naar een vergelijkbare verplichting op grond van artikel 39 lid 2 van verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1985 tot instelling van Europese samenwerkingsverbanden (PbEG L 199/1). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook deze verplichting in het voorgestelde artikel 18a van de Handelsregisterwet 1996 op te nemen. De redactie van de Handelsregisterwet 1996 is ook op enkele andere punten aangepast ten behoeve van de goede toepassing van die wet op de SE. De memorie van toelichting is aangepast.

2. Openbaarmaking verslag

In de toelichting op artikel 3 wordt aan het slot gewezen op de door de verordening geboden mogelijkheid «bijkomende vormen van openbaarmaking» door de lidstaten mogelijk te maken. De Raad wijst in dit verband op het ingevolge artikel 8, derde lid, van de verordening door het leidinggevend of bestuursorgaan op te stellen verslag, waarin de juridische en economische aspecten van de zetelverplaatsing worden toegelicht en onderbouwd en waarin de gevolgen van de verplaatsing voor de aandeelhouders, de schuldeisers en de werknemers worden toegelicht. Dat verslag is van zodanig belang voor de betrokken categorieën dat het naar de mening van de Raad aanbeveling verdient, alsnog te bepalen dat ook dit verslag ten kantore van het handelsregister moet worden gedeponeerd.

Dat de betrokkenen in elk geval ten kantore van de SE van het verslag kennis kunnen nemen laat naar de mening van het college onverlet dat verdergaande toegankelijkheid door gecoördineerde publicatie van alle relevante stukken bij het handelsregister gewenst is. Daarmee wordt de feitelijke uitoefening van het recht van verzet binnen de termijn van twee maanden na de openbaarmaking van het voorstel tot zetelverplaatsing ingevolge artikel 4, tweede lid, vereenvoudigd.

De Raad adviseert het wetsvoorstel aldus aan te vullen.

2. Artikel 8 lid 4 verordening houdt in dat aan de aandeelhouders en de schuldeisers van de SE het recht toekomt om – in de statutaire zetel van de vennootschap – kennis te nemen van het verplaatsingsvoorstel en het verslag. Zij kunnen ook een gratis afschrift krijgen. Slechts de aandeelhouders die over de beoogde rechtshandeling moeten besluiten, dan wel crediteuren die in hun verhaalsmogelijkheden kunnen worden geschaad hebben recht op inzage in de relevante gegevens van de vennootschap. De zetelverplaatsing betreft dan ook een aangelegenheid die in de eerste plaats de interne besluitvorming en organisatie raakt alsmede de crediteuren. Er is dan geen aanleiding een publieke beschikbaarstelling voor te schrijven, hetgeen de verordening dan ook niet doet.

Voor de positie van de werknemers geldt dat de verplaatsing van de statutaire zetel van de vennootschap geen wijziging brengt in de arbeidsovereenkomsten met die vennootschap. Het medezeggenschapsregime dat met de vennootschap is overeengekomen, dan wel via de referentievoorschriften van toepassing is, wijzigt evenmin door een zetelverplaatsing. Dit wordt impliciet bevestigd door de omstandigheid dat noch de verordening noch de richtlijn voorziet in een specifieke regeling in verband met de positie van de werknemers van de SE in het geval van een zetelverplaatsing.

De regeling in de Uitvoeringswet sluit zoveel mogelijk aan bij de bestaande regeling ten aanzien van de openbaarmaking van vergelijkbare verslagen die in verband met een juridische fusie moeten worden opgesteld (artikel 2:313 lid 1 BW). Het betreft ook daar geen openbare stukken (vgl. artikel 2:314 lid 1 BW). Dezelfde regeling geldt voor de SE nu de verordening op dit punt niet afwijkt (artikel 18 verordening). Een afwijkende regeling voor de openbaarmaking van het verslag in verband met de zetelverplaatsing van een SE in de Uitvoeringswet is op grond van het voorgaande niet vereist en kan daarnaast eenvoudig aanleiding geven tot verwarring.

3. Bescherming minderheidsaandeelhouders

De toelichting op artikel 4 vermeldt in de slotalinea dat de Uitvoeringswet niet voorziet in aanvullende regels met het oog op de bescherming van minderheidsaandeelhouders die tegen de verplaatsing van de statutaire zetel zijn. Daartoe wordt aangevoerd dat minderheidsaandeelhouders zich dienen neer te leggen bij het meerderheidsbesluit van de algemene vergadering, omdat «de zetelverplaatsing niet leidt tot een verandering van het vermogen van de vennootschap». De Raad merkt hierbij op dat de zetelverplaatsing echter wel consequenties kan hebben voor bijvoorbeeld het stemrecht van de minderheidsaandeelhouders of voor de positie van deze aandeelhouders na zetelverplaatsing. De Raad adviseert hieraan in de memorie van toelichting aandacht te schenken.

3. Het advies van de Raad van State om in de memorie van toelichting (meer) aandacht te schenken aan de gevolgen van een zetelverplaatsing voor een minderheidsaandeelhouder, heeft geleid tot een daartoe strekkende aanpassing. In de toelichting was reeds opgemerkt dat de zetelverplaatsing niet leidt tot een verandering van het vermogen van de vennootschap, maar dat (minderheids)aandeelhouders niettemin rekening moeten houden met een mogelijke wijziging van positie.

Ten gevolge van de zetelverplaatsing wordt het recht van de (nieuwe) lidstaat van vestiging op de SE van toepassing. Dat recht kan aan (minderheids)aandeelhouders andere rechten toekennen dan het recht van de lidstaat van herkomst. Het recht van de nieuwe lidstaat van vestiging kan bijzondere voorzieningen omvatten voor de bescherming van minderheidsaandeelhouders. In sommige lidstaten hebben minderheidsaandeelhouders van een beursvennootschap bijvoorbeeld een recht op de uitkoop van hun belang in het geval zij niet hebben gereflecteerd op een openbaar bod op de aandelen van de vennootschap en zij daarna tot de ontdekking komen dat zij in een beklemde positie zijn geraakt. Andere lidstaten kennen een dergelijk recht niet aan minderheidsaandeelhouders toe.

Het stemrecht van de aandeelhouders wordt in het algemeen in het bijzonder beheerst door de statuten van de vennootschap. Deze statuten worden op het punt van het stemrecht niet automatisch gewijzigd ten gevolge van de zetelverplaatsing. Na de zetelverplaatsing wordt echter de mogelijkheid om de statuten te wijzigen beheerst door het recht van de nieuwe lidstaat van vestiging. Dat recht bepaalt of en onder welke voorwaarden een wijziging van de statuten en meer in het bijzonder de statutaire rechten van de aandeelhouders mogelijk is. Ook dat kan leiden tot een wijziging van positie van minderheidsaandeelhouders.

In Nederland moeten minderheidsaandeelhouders van n.v.'s en b.v.'s er thans rekening mee houden dat zij kunnen worden overstemd door de meerderheid. Dat is bijvoorbeeld ook het geval wanneer de aandeelhouders besluiten over het al dan niet plaatsvinden van een juridische fusie (artikel 2:317 BW). Overigens moeten de aandeelhouders zich wel tegenover elkaar gedragen overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW). Ook kan een aandeelhouder die door de gedragingen van een of meer mede-aandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, van die mede-aandeelhouders vorderen dat zijn aandelen worden overgenomen (artikel 2:343 BW).

Het ligt niet voor de hand om uitsluitend voor de SE, en meer in het bijzonder vanwege een mogelijke zetelverplaatsing van een SE, een aanvullende regeling te introduceren voor de bescherming van minderheidsaandeelhouders. Wel kan in de toekomst worden bezien of er aanleiding is om in verband met de belangen van minderheidsaandeelhouders – in het algemeen – in een regeling te voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van een uitkooprecht van de aandeelhouders. Voor een dergelijke regeling kan aanleiding bestaan wanneer in Europees verband overeenstemming op dat punt wordt bereikt in het kader van de uitvoering van het Actieplan van de Europese Commissie voor de modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie (mededeling van de Commissie van 21 mei 2003). Indien een dergelijke regeling voor de naamloze vennootschap tot stand komt, zal een vergelijkbare regeling voor de zetelverplaatsing van de SE kunnen worden bepaald (voor zover een regeling niet reeds automatisch van toepassing is op grond van artikel 9 verordening).

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge u verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting met bijbehorende bijlage aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Verordening nr. 2157/2001/EG van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (PbEG L 294/1).

XNoot
2

Richtlijn nr. 86/2001/EG van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PbEG L 294/22).

XNoot
3

Overweging 22 bij de verordening.

XNoot
4

Over de Ontwerpwet rol werknemers bij de Europese vennootschap brengt de Raad van State heden eveneens advies uit (no. W12.03. 0282/IV).

XNoot
1

Toelichting op artikel 6.

XNoot
2

Kamerstukken II 1987/88, 20 651, A, blz. 8 (toelichting op artikel 11).

XNoot
3

Verordening nr. 2137/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden (PbEG L 199/1). De uitvoering van deze richtlijn is in Nederland geregeld in de Uitvoeringswet Verordening tot uitvoering van Europese economische samen-werkingsverbanden. In de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel wordt opgemerkt dat voor wat Nederland betreft twee rechtsvormen in aanmerking komen om als verwante rechtsvorm van de EESV te worden beschouwd, namelijk de coöperatieve vereniging en de vennootschap onder firma (Kamerstukken II 1987/88, 20 651, A, blz. 5).

XNoot
4

Artikel 14, derde lid, van verordening 2157/2001: 3. De in lid 1 bedoelde gegevens worden binnen een maand na de in artikel 13 bedoelde openbaarmaking meegedeeld aan het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen.

Naar boven