29 298
Uitvoering van richtlijn nr. 2001/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (Wet rol werknemers bij de Europese vennootschap)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 28 april 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 1:1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel a komt te luiden:

a. lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

B

In onderdeel n, wordt na de puntkomma aan het slot van 2° toegevoegd: met dien verstande dat indien het bestuursorgaan overeenkomstig een onderlinge taakverdeling leden heeft die belast zijn met het uitvoerend bestuur en leden die daarmee niet zijn belast, onder medezeggenschap wordt verstaan het recht ten aanzien van de leden die niet zijn belast met het uitvoerend bestuur.

II

Het tweede lid van artikel 1:6 komt te luiden:

2. Bij de benoeming van leden van het toezichthoudend orgaan of het bestuursorgaan van de SE heeft de ondernemingsraad niet de bevoegdheden die hem zijn toegekend in artikel 158, vierde, vijfde, zesde, zevende, negende, tiende en twaalfde lid, artikel 159, tweede tot en met vierde lid, artikel 161, tweede lid, artikel 268, vierde, vijfde, zesde, zevende, negende, tiende en twaalfde lid, artikel 269, tweede tot en met vierde lid en artikel 271, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

III

Artikel 2:4 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het derde lid komt te luiden:

3. Indien uitsluitend met betrekking tot ondernemingsraden als bedoeld in het tweede lid een of meer centrale ondernemingsraden zijn ingesteld, geschiedt de aanwijzing of intrekking door die raad of raden.

B

In het zesde lid wordt aan het slot een zin toegevoegd, die luidt:

De bevoegdheid tot indiening van een kandidatenlijst berust tevens bij een of meer van de werknemers van de deelnemende vennootschappen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen, die geen lid zijn van een vereniging als bedoeld in de voorgaande zin welke een kandidatenlijst heeft ingediend.

IV

In artikel 2:12, eerste lid, wordt in de aanhef de passage «dan wordt bij overeenkomst tevens het reglement van de raad vastgesteld. Tenzij anders wordt overeengekomen regelt het reglement ten minste de volgende aangelegenheden» vervangen door: dan regelt de overeenkomst ten minste de volgende aangelegenheden.

V

In artikel 4:3 komt onderdeel A als volgt te luiden:

A. Het tweede lid van artikel 1:6 wordt vervangen door:

2. Bij de benoeming van leden van het toezichthoudend orgaan of het bestuursorgaan van de SE heeft de ondernemingsraad niet de rechten en bevoegdheden die hem zijn toegekend in artikel 158, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en twaalfde lid, artikel 159, tweede en derde lid, artikel 161, tweede lid, artikel 268, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en twaalfde lid, artikel 269, tweede en derde lid en artikel 271, tweede lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Toelichting

I

A

Met Noorwegen, Liechtenstein en IJsland is inmiddels een akkoord bereikt over de toepassing van de richtlijn in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Dat betekent dat een SE ook in deze landen kan worden gevestigd, en dat ondernemingen uit die landen kunnen deelnemen aan de oprichting van een SE in een andere lidstaat. Het gewijzigde onderdeel a houdt hiermee rekening.

B

In een SE kan een monistisch bestuursmodel van toepassing zijn. In het bestuursorgaan kan een onderlinge taakverdeling van toepassing zijn die de leden van het bestuursorgaan verdeelt in uitvoerende en toezichthoudende leden. Als dat het geval is, wordt onder medezeggenschap in de zin van de richtlijn en het wetsvoorstel verstaan de invloed van de ondernemingsraad of van de werknemersvertegenwoordigers door de verkiezing/benoeming of aanbeveling/bezwaar van de toezichthoudende leden van het bestuursorgaan. Indien een dergelijke taakverdeling niet van toepassing is, wordt ook voor de toepassing van het begrip medezeggenschap geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende leden van het bestuursorgaan.

II en V

In artikel 1:6, tweede lid, van het wetsvoorstel is onder meer bepaald dat het recht van advies van de ondernemingsraad over een voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag van een bestuurder (in de zin van de Wet op de ondernemingsraden) niet van toepassing is bij de benoeming van een bestuurder van de SE. Zowel het advies van de SER als juridische literatuur1 hebben tot heroverweging geleid. Thans wordt voorgesteld om artikel 30 van de Wet op de ondernemingsraden te schrappen uit de opsomming van bepalingen in artikel 1:6, tweede lid, zodat die opsomming nog uitsluitend betrekking heeft op rechtspersonenrechtelijke medezeggenschap.

Het gevolg daarvan is enerzijds dat het adviesrecht ex artikel 30 van de Wet op de ondernemingsraden, dat geldt in een aan de oprichting van de SE deelnemende Nederlandse vennootschap, niet als medezeggenschap in de zin van de richtlijn en het wetsvoorstel wordt beschouwd (en zodoende bij de vergelijking van medezeggenschapsregimes buiten beschouwing blijft); anderzijds dat het adviesrecht ex artikel 30 in de in Nederland gevestigde SE van toepassing kan zijn (afhankelijk van de vraag of het gaat om benoeming van een bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden).

Voorts is de zinsnede «commissarissen of bestuurders» vervangen door: leden van het toezichthoudend orgaan of het bestuursorgaan, dit ter afstemming op de aanduiding die elders in het wetsvoorstel wordt gebruikt.

Artikel 4:3, dat voorziet in wijziging van artikel 1:6, tweede lid, nadat het wetsvoorstel structuurregeling2 tot wet is verheven en in werking is getreden, is hiermee in overeenstemming gebracht.

III

De wijziging in onderdeel A strekt er door toevoeging van het woord «uitsluitend» in artikel 2:4, tweede lid, toe om te verduidelijken dat de centrale ondernemingsraad alleen dan bevoegd is tot aanwijzing van de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep, als die centrale ondernemingsraad uitsluitend ondernemingsraden vertegenwoordigt die bij de oprichting van een SE zijn betrokken. Indien bijvoorbeeld met betrekking tot drie ondernemingen een centrale ondernemingsraad is ingesteld, terwijl slechts één van die ondernemingen kan worden aangemerkt als een deelnemende vennootschap, betrokken dochteronderneming of vestiging, dient het aanwijzingsrecht te berusten bij de betreffende ondernemingsraad, en niet bij de centrale ondernemingsraad.

De wijziging in onderdeel B heeft ten doel om de bevoegdheid kandidatenlijsten in te dienen behalve aan vakverenigingen ook toe te delen aan de werknemers zelf.

Beide punten komen ook aan de orde in deel III van het preadvies van de Vereeniging «Handelsrecht» over de Europese vennootschap (mr. P.A.M. Witteveen, blz. 177–178).

IV

In de aanhef van artikel 2:12, eerste lid, wordt verduidelijkt dat het niet het reglement maar de overeenkomst is waarin de uitkomsten van het overleg worden vastgesteld (vergelijk ook mr. P.A.M. Witteveen is het genoemde preadvies, blz. 200).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Mr. P.A.M. Witteveen in deel III van het preadvies van de Vereeniging «Handelsrecht» over de Europese vennootschap, blz. 163–164.

XNoot
2

Kamerstukken I, 28 179.

Naar boven