29 292
Wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in verband met de invoering van branchegewijze premiedifferentiatie voor kleine werkgevers

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

In het Strategisch Akkoord van 3 juli 2002 (Kamerstukken II 2001/02, 28 375, nr. 5) is met het oog op de wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) de volgende passage opgenomen: «De Pemba wordt per 1-1-2003 afgeschaft voor MKB bedrijven die minder dan 25 werknemers in dienst hebben. Wel wordt voor hen een differentiatie van de WAO-premie op brancheniveau ingevoerd.».

Met het Besluit van 19 november 2002 tot wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO in verband met het afschaffen van de geïndividualiseerde opslag of korting voor kleine werkgevers (Stb. 585) is de feitelijke afschaffing van Pemba voor bedrijven met een loonsom gelijk aan of minder dan 25 maal de gemiddelde loonsom (verder te noemen «kleine werkgevers») geregeld. Deze feitelijke afschaffing is wat betreft de invoeringsdatum onderscheiden van de introductie van branchegewijze premiedifferentiatie voor kleine werkgevers per 1 januari 2004, die zal worden geregeld met een Besluit tot wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO en het Besluit beperking eigenrisicodragen WAO in verband met de invoering van branchegewijze premiedifferentiatie voor kleine werkgevers.

Ter regeling van de branchegewijze premiedifferentiatie kan op zich met het zojuist genoemde besluit worden volstaan. De regering heeft het echter wenselijk geacht met voorliggende wet de juridische grondslag voor de introductie van branchegewijze premiedifferentiatie nader te expliciteren en te verduidelijken. Hierbij heeft ook een rol gespeeld het hoge aantal bezwaarschriften waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de op basis van bovengenoemd Besluit van 19 november 2002 feitelijk afgeschafte premiedifferentiatie voor kleine werkgevers, in ruil waarvoor hen voor het premiejaar 2003 het rekenpercentage in rekening is gebracht.

Het wetsvoorstel stelt daarom buiten twijfel dat de gedifferentieerde premie ook op andere wijze dan het individuele arbeidsongeschiktheidsrisico kan worden vormgegeven.

Per 1 januari 2003 heeft de regeling van artikel 78, vijfde lid, van de WAO zijn praktische betekenis verloren. Op grond van die regeling konden voorheen kleine werkgevers de jaarlijkse mutatie in de gedifferentieerde premie op verzoek beperken tot maximaal 1%-punt per jaar (de zogenaamde «trap op trap af»-regeling). In de situatie van een branchegewijze premiedifferentiatie ligt een dergelijke regeling niet in de rede. De premiedifferentiatie voor branches geldt voor branches met een loonsom hoger dan 25 maal de gemiddelde loonsom. De ontwikkeling van het arbeidsongeschiktheidsrisico van een dusdanig omvangrijke branche is net zo geleidelijk als bij grote bedrijven, waarvoor evenmin gebruik van de «trap op trap af»-regeling open staat. Met subonderdeel twee van artikel I, onderdeel C, komt het vijfde lid en het daarmee verband houdende elfde lid van artikel 78 van de WAO dan ook te vervallen. Overigens levert de afschaffing van de«trap op trap af»-regeling en de in het kader daarvan gecreëerde delegatiebepaling, vanuit oogpunt van deregulering winst op.

Deze wet heeft op zich geen effect op de administratieve lasten van werkgevers.

Aan Actal, IWI en UWV is commentaar1 gevraagd over het ontwerp van dit wetsvoorstel en het daarmee samenhangende ontwerp-besluit tot wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO en het Besluit beperking eigenrisicodragen WAO in verband met de invoering van branchegewijze premiedifferentiatie voor kleine werkgevers. Voor IWI en Actal gaf het ontwerp-wetsvoorstel en het ontwerp-besluit geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het UWV gaf aan dat de aanvankelijk voorgestelde systematiek van invoering van branchegewijze premiedifferentiatie, zoals uitgewerkt in het ontwerp-besluit, vanwege de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2004 voor onoverkomelijke uitvoeringstechnische problemen zou zorgen, aangezien het bepalen van het werkgeversrisico op brancheniveau voor kleine bedrijven aan de hand van gegevens uit het verleden zou moeten plaatsvinden, hetgeen zou leiden tot aanzienlijke en tijdrovende systeemaanpassingen. Daarop is in overleg met UWV besloten om het bepalen van het werkgeversrisico voor kleine bedrijven te baseren op ramingen. Hiermee is invoering per 1 januari 2004 nog wel mogelijk.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Met dit onderdeel worden de artikelen 75c en 76e van de WAO aangepast aan de vernummering die met onderdeel C, onder 2, wordt aangebracht in artikel 78 van die wet.

Onderdeel B

Met dit onderdeel wordt artikel 76e aangepast aan het vervallen van artikel 78a (zie de toelichting op onderdeel D)

Onderdeel C

Met subonderdeel 3 wordt in – wat na de voorgestelde vernummering zal zijn – het vijfde lid van artikel 78 van de WAO de zinsnede «op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico» verwijderd. Die dient ter verduidelijking van het feit dat de opslag of korting in het kader van de gedifferentieerde WAO-premie niet per definitie gebaseerd hoeft te zijn op het arbeidsongeschiktheidsrisico van de individuele werkgever. Over het jaar 2003 is voor kleine werkgevers de opslag of korting gebaseerd op het gemiddelde werkgeversrisicopercentage en daarmee nihil. Met subonderdeel 1 wordt voor alle duidelijkheid expliciet geregeld dat die opslag of korting inderdaad nihil mag zijn. Voorts wordt in dat subonderdeel geregeld dat de opslag of korting voor verschillende categorieën van werkgevers kan verschillen. Met de formulering van de tweede zin in het derde lid van artikel 78 wordt ook buiten twijfel gesteld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een opslag of korting per groep werkgevers kan vaststellen. De vaststelling van een dergelijke collectieve opslag of korting is een besluit van algemene strekking en derhalve niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Uiteraard blijft wel de beschikking waarbij per werkgever de verschuldigde WAO-premie wordt vastgesteld vatbaar voor bezwaar en beroep.

In verband hiermee wordt ook de tekst van – thans de tweede en in de voorgestelde tekst – de derde zin van het derde lid van artikel 78 van de WAO aangepast. Aldus wordt geregeld dat in geval een werkgever is aangesloten bij meer dan één sector en een bedrijfsonderdeel, waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een afzonderlijke sector, tot een categorie zou horen waarvoor een andere collectieve opslag of korting zou gelden met betrekking tot dat bedrijfsonderdeel die collectieve opslag of korting dient te worden toegepast als ware dat bedrijfsonderdeel een afzonderlijke werkgever. Indien dat bedrijfsonderdeel niet tot een categorie «kleine werkgever» behoort, dient voor dat bedrijfsonderdeel een individuele opslag of korting te worden vastgesteld.

Doordat de artikelleden vijf en elf komen te vervallen wordt artikel 78 vernummerd. Dit heeft tot gevolg dat het Besluit premiedifferentiatie WAO gebaseerd zal worden op artikel 78, vijfde lid.

Onderdeel D

Met dit onderdeel vervalt artikel 78a van de WAO. Dat artikel heeft sedert 1 januari 2003 zijn praktische betekenis verloren nu vanaf die datum met betrekking tot kleine werkgevers geen premiedifferentiatie op individueel niveau plaatsvindt.

Artikel II

De definitieve WAO-premie over het jaar 2003 wordt pas vastgesteld in 2004. Teneinde onnodige bezwaren tegen die vaststellingen te voorkomen is het wenselijk al voor dat moment de juridische grondslag voor de – op grond van het Besluit van 19 november 2002 tot wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO in verband met het afschaffen van de geïndividualiseerde opslag of korting voor kleine werkgevers (Stb. 585) – op nihil bepaalde opslag en korting voor kleine werkgevers nader te expliciteren en verduidelijken. Het onderhavige wetsvoorstel is daar mede op gericht. Zonder terugwerkende kracht zou evenwel de indruk kunnen ontstaan dat er, voor wat betreft de bedoelde juridische grondslag, onderscheid gemaakt moet worden tussen de periode voor de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel en de periode daarna. Die indruk zou onjuist zijn. Om in dat opzicht alle risico's te vermijden wordt aan deze wet terugwerkende kracht gegeven tot en met 1 januari 2003.

Er zijn geen juridische belemmeringen om aan deze wetswijziging terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2003. Eerder is in de Wet verduidelijking verzekerings- en premieplicht terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1989 verleend aan het opleggen van premieplicht over jaren waarin, op grond van een arrest van de Hoge Raad, in bepaalde situaties wel verzekeringsplicht maar geen premieplicht bestond. In zijn arrest van 31 januari 2003 (zaaknr. 37 793) heeft de Hoge Raad het onderworpen zijn met terugwerkende kracht aan premieplicht op grond van die wet als een gegeven geaccepteerd. Omdat het hier gaat om een verduidelijking brengt deze wetswijziging als zodanig geen verandering in de premieverplichtingen.

Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet moet er ten minste zes weken zitten tussen de mededeling van de bekrachtiging een referendabele wet in de Staatscourant en het tijdstip van inwerkingtreding van die wet. Gelet op de tijdspanne gelegen tussen het tijdstip van indiening van dit wetsvoorstel en de wens dit wetsvoorstel rond de datum van de introductie van branchegewijze premiedifferentiatie per 1-1-2004 in werking te laten treden is in de inwerkingtredingsbepaling de mogelijkheid ingebouwd toepassing te geven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet en derhalve een uitzondering te maken op artikel 12 van die wet.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven