29 287
Interdepartementaal Beleidsonderzoek: Uitvoering Inkomensafhankelijke Regelingen

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 maart 2006

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 22 februari 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 22 december 2005 over enkele aspecten inzake de Algemene Kinderbijslagwet (29 287, nr. 6).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Smilde (CDA) merkt op dat gezinnen een belangrijke voorwaarde zijn voor een gezonde en stabiele samenleving, nu en in de toekomst, en dat zij daarom prioriteit geeft aan familie- en gezinsbeleid. Eind 2003 is een wetswijziging doorgevoerd waardoor de kinderbijslag voor de jaren 2004 en 2005 werd gebaseerd op het wettelijk minimumloon. In de praktijk kwam dit neer op een bevriezing van de kinderbijslag. Zal er in 2006 weer sprake zijn van indexering en, zo ja, zullen de kosten daarvan gewoon worden gedekt middels de begroting?

Mevrouw Smilde deelt de conclusie van het kabinet dat op grond van de gezinsdraagkracht een degressief stelsel ongewenst is. Uit onderzoek blijkt namelijk dat zeker in grote gezinnen de bestedingen per kind dalen en dat gezinnen met kinderen erg gevoelig zijn voor koopkrachtverlies.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om niet over te gaan tot een bijzondere verhoging van de kinderbijslag voor het eerste kind in 2006. Mevrouw Smilde kan daarmee instemmen, omdat er al een inkomensafhankelijke kinderkorting is gekomen, er meer geld voor kinderopvang is uitgetrokken, kinderen tot 18 jaar geen zorgpremie behoeven te betalen en het lesgeld voor 16- en 17-jarigen is afgeschaft. De kostendekkendheid van de kinderbijslag is de afgelopen tien jaar echter steeds lager geworden. Wat voor bijdrage levert het hele stelsel van kinderbijslag en inkomensafhankelijke kinderkortingen precies in de kosten voor kinderen, nu en in de toekomst? Wil de staatssecretaris dit onderzoeken, uitgesplitst naar inkomenscategorie? Als hij de Kamer de uitkomsten daarvan voor het zomerreces toestuurt, kunnen er in het kader van de begroting voor 2007, zo nodig, spijkers met koppen worden geslagen. Desgevraagd merkt mevrouw Smilde op dat de kinderbijslag inkomensonafhankelijk moet blijven en dat het bedrag waarschijnlijk zo’n 10% moet worden verhoogd om in combinatie met de kinderkorting kostendekkendheid te bereiken. Als hier inderdaad toe wordt overgegaan, dan zal daar een bedrag van 300 mln. mee zijn gemoeid waarvoor weer de benodigde dekking moet worden gezocht. Overigens is er vorig jaar marginale druk uitgeoefend om te bereiken dat ook de middeninkomens maximaal profijt hebben van de inkomensafhankelijke kinderkorting.

Het is onduidelijk wat precies wordt bedoeld met de passage in de brief over de vervanging van het huidige klokurencriterium door een nieuw criterium, aansluitend bij de Leerplichtwet. Er is namelijk ook sprake van een leer-werkplicht tot 23 jaar. De zin dat het opleggen door de overheid van een verplichting tot schoolgaan niet is te verenigen met een tegemoetkoming van overheidswege in de vorm van kinderbijslag voor kinderen die niet meer naar school gaan, roept ook vragen op. Hier is al eerder over gediscussieerd naar aanleiding van de uitspraak van de staatssecretaris dat, wanneer kinderen zonder diploma van school gaan, dit consequenties zou moeten hebben voor de kinderbijslag. Mevrouw Smilde heeft toen duidelijk gemaakt dat zij hier niet voor voelt.

De Centrale Raad van Beroep heeft zich vorig jaar uitgesproken voor een ruimere interpretatie van het begrip «eigen kind». Is inmiddels duidelijk welk kindbegrip de Sociale Verzekeringsbank hanteert en of een pleeggezin daar bijvoorbeeld in past?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) memoreert dat de regering het niet nodig vindt om na de maatregelen die zij al heeft genomen, de fiscale kinderkorting aan te passen of de kinderbijslag te verhogen. De bevriezing van de kinderbijslag moet in 2006 ongedaan worden gemaakt. Is er echter voorzien in prijscompensatie? Het aantal kinderen dat in arme gezinnen leeft, is in drie jaar met zo’n 13% gestegen. Daardoor scoort Nederland internationaal heel slecht. Gebleken is dat die kinderen een grote kans lopen om zelf arme ouders te worden, dat zij vaker ziek zijn en dat zij gemiddeld twee jaar minder onderwijs volgen. Kinderen moeten in beginsel gelijke kansen hebben op een voorspoedige toekomst. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de inkomensafhankelijke kinderkorting meer terechtkomt bij de modale en lage inkomens. Kan de staatssecretaris aangepaste vergelijkende cijfers verstrekken waarin ook rekening is gehouden met de fiscale kortingen? Een onderzoek naar de kostendekkendheid is niet nodig, omdat deze gegevens al door het ministerie zijn verstrekt in een brief van 30 juni 2004. Daaruit blijkt dat de kinderbijslag voor de meeste groepen minder dan 30% kostendekkend is. Mede daarom betreurt mevrouw Noorman het dat mevrouw Smilde in dit AO niet wil ingaan op de berichten in de media dat haar fractie 300 mln. extra wil uittrekken voor de kinderbijslag.

Het valt te waarderen dat de staatssecretaris uiteindelijk een gedeeltelijk fictieve onderhoudsbijdrage wil introduceren voor ouders van gehandicapte kinderen die alleen in het weekend thuis zijn. Door die fictieve bijdrage te bepalen op € 9, bestaat echter de kans dat die ouders nog net buiten de boot vallen door het gehanteerde rekensysteem. Is de staatssecretaris bereid om de fictieve onderhoudsbijdrage te bepalen op het bedrag dat wordt gehanteerd als vergoeding voor het opvangen van pleegkinderen, namelijk € 13?

In het kader van de aansluiting bij de Leerplichtwet voor kinderen van 16 en 17 jaar wordt nog steeds het klokurencriterium gehanteerd. Is dat wel nodig? Bovendien kan dat criterium frustrerend werken in het geval van betaalde stage- of leer-werkplaatsen. Overigens kan mevrouw Noorman ermee instemmen dat de voorwaarden die thans in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) worden gesteld aan werklozen van 16 en 17 jaar, worden vervangen door de voorwaarden van de Wet werk en bijstand (WWB).

Er moet niet worden gekomen tot een degressief kinderbijslagstelsel. Dat heeft namelijk negatieve gevolgen voor de bestedingsruimte en daarmee de gelijke ontplooiingskansen van kinderen. Een inkomensonafhankelijke kinderbijslag moet worden gezien als een bijdrage van de samenleving voor de toekomst. Wel moet er sprake zijn van inkomensafhankelijke toeslagen of bijdragen, vooral voor de lage en middeninkomens, om ervoor te zorgen dat kinderen gelijke kansen krijgen.

Het plaatsen van de Nederlandse kinderbijslag in internationaal perspectief heeft interessante gegevens opgeleverd. Het beeld is echter nogal geflatteerd doordat er geen rekening is gehouden met de verzilveringsproblemen van de lage inkomensgroepen. Het aantal kinderen dat in een gezin woont dat op het bestaansminimum leeft, is de laatste drie jaar namelijk toegenomen tot 430 000. Tot slot vraagt mevrouw Noorman wat voor consequenties de ruimere interpretatie van het begrip «eigen kind» heeft.

De heer Blok (VVD) vindt dat kinderen niet alleen als kostenpost mogen worden beschouwd. Niet de hoogte van de kinderbijslag, maar het feit dat beide ouders werken, vormt met name een probleem voor gezinnen met kinderen in Nederland. Uit onderzoeken blijkt niet alleen dat in Nederland evenveel vrouwen werken als in de omringende landen, maar ook dat zij dat voornamelijk in deeltijd doen. Met het oog op de vergrijzing moet daar verandering in komen. De inspanningen moeten dan ook vooral gericht zijn op het creëren van voldoende kinderopvang en buitenschoolse opvang en de betaalbaarheid daarvan. Desgevraagd zegt de heer Blok dat het initiatiefvoorstel inzake kinderopvang wellicht soelaas kan bieden als het op een aantal punten wordt aangepast. Het kabinet heeft overigens al diverse maatregelen genomen voor verbetering van de positie van mensen met een middeninkomen met kinderen.

De kinderbijslag is inkomensonafhankelijk en biedt dus voordelen noch nadelen voor grote gezinnen. Het kabinet wil daar vooralsnog geen verandering in brengen. De heer Blok is er echter geen voorstander van om een soort premie te zetten op grote gezinnen, omdat mensen uiteindelijk zelf beslissen over hun gezinsomvang. Idealiter beslissen mensen met kinderen ook zelf of zij beiden werken, maar in Nederland is het moeilijk om arbeid en zorg te combineren. Daarom moet de kinderopvang beter toegankelijk worden gemaakt. De kinderbijslag moet niet worden verhoogd want dan worden mensen niet gestimuleerd om beiden fulltime te werken.

Kan de staatssecretaris verduidelijken wat wordt bedoeld met de zinsnede: als eigen kinderen moeten tevens worden aangemerkt de kinderen van de mannelijke verzekerde waarvoor deze verplicht is bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding, mits deze kinderen niet reeds als eigen kind van een andere man zijn aangemerkt? Een en ander mag er in ieder geval niet toe leiden dat mannen die een kind hebben verwekt, vervolgens ervoor kunnen kiezen om de kosten van opvoeding en verzorging van dat kind aan een ander over te laten.

De heer Jungbluth (GroenLinks) merkt op dat er een relatie is tussen armoede en kansenontwikkeling. Zo’n 430 000 kinderen in Nederland groeien op in armoede. Aangezien de kinderbijslag een tegemoetkoming is in de kosten van kinderen, ligt het voor de hand om de hoogte van die uitkering te koppelen aan het inkomen van de ouders. Op zichzelf is het een goed voorstel om de kinderbijslag te indexeren, maar mensen met een inkomen van meer dan € 100 000 zouden daarvan uitgezonderd moeten worden. Immers, die mensen kunnen het zich gemakkelijk permitteren om kinderen te krijgen. Kinderbijslag is ook geen middel om mensen ertoe aan te zetten, meer kinderen te krijgen. Emancipatie van ouders is daarvoor een aantrekkelijk alternatief. Een hogere rijksbijdrage aan de kinderopvang en de verplichting voor werkgevers om ook aan de opvang mee te betalen, moeten het mogelijk maken om ontplooiing en ouderschap te combineren.

De staatssecretaris heeft vorig jaar gesuggereerd om bij schoolverzuim te korten op de kinderbijslag. Aangezien schoolverzuim gerelateerd is aan armoede, mag hier niet toe worden overgegaan. De Kamer is hier ook tegen in het geweer gekomen. Kan de staatssecretaris bevestigen dat zijn plan echt van tafel is? Niet-leerplichtige leerlingen op vmbo en mbo zouden, zoals het CPB heeft bepleit, juist een financiële prikkel moeten krijgen. Als een schooljaar succesvol wordt afgesloten, zouden zowel de ouders als de betrokken leerlingen een soort bonus moeten krijgen. Hoe denkt de staatssecretaris hierover? Tot slot vraagt de heer Jungbluth of de staatssecretaris het met hem eens is dat de overheid een zorgplicht heeft voor kinderen van ouders zonder verblijfsvergunning.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie) kan instemmen met de voorstellen voor aanpassing van de AKW. Wel wil zij nog weten of het voorstel inzake werklozen van 16 en 17 jaar ertoe zal leiden dat de ouders van die jongeren pas een recht op kinderbijslag krijgen als de laatsten aan de voorwaarden van de WWB hebben voldaan.

Er is inderdaad geen reden om een degressief stelsel in te voeren. De dalende bestedingen per kind zullen voor de meeste grotere gezinnen eerder een gevolg zijn van de noodzaak om de kosten te beheersen, dan van de voordelen van schaalvergroting. Grotere gezinnen hebben werkelijk problemen om de eindjes aan elkaar te knopen. In dit licht zou juist een progressief stelsel overwogen moeten worden. Verder moet bekeken worden of er nog andere instrumenten aangewend kunnen worden om grote gezinnen tegemoet te komen.

Aangezien de kinderbijslag tien jaar lang niet verhoogd is, moet deze uitkering ten minste geïndexeerd worden. Verder moet bekeken worden of de kinderbijslag niet structureel moet verhoogd worden. Als argument om de kinderbijslag niet te verhogen, noemt de staatssecretaris de combinatiekorting en de kinderopvangmiddelen. Echter, niet alle ouders maken gebruik van kinderopvang; sommige ouders geven hun werk (deels) op om hun kinderen zelf te kunnen opvoeden en daar staat niets tegenover. Er moet dus nog eens goed gekeken worden naar de kosten voor het opvoeden van kinderen die nog niet naar de basisschool gaan, en de tegemoetkoming in die kosten. Verder moeten ouders vrijgelaten worden in hun keuze tussen de zorg voor hun kinderen en werk. Tot slot vraagt mevrouw Huizinga hoe de staatssecretaris denkt over de vorming van een kindgebonden budget waarin de kinderbijslag, de tegemoetkoming voor kinderopvang en kinderkortingen worden geïntegreerd.

De heer Van der Vlies (SGP) memoreert dat de keuze voor een inkomensonafhankelijke kinderbijslag haar grondslag vindt in de rijke historie van de AKW. Verder merkt hij op dat bij de bepaling van de fictieve onderhoudsbijdrage op € 9 per dag is aangesloten bij het bedrag dat daarvoor overigens in de inkomstenbelasting wordt gehanteerd. Bij een verhoging van de fictieve onderhoudsbijdrage zou dan ook tot een verhoging over de gehele linie gekomen moeten worden, wat niet wegneemt dat de heer Van der Vlies graag een hogere fictieve onderhoudsbijdrage zou zien.

Op grond van jurisprudentie was het nodig om het begrip «eigen kind» nader uit te werken. Aangezien in bepaalde situaties ook buitenlands recht van toepassing is, is dit allemaal nogal ingewikkeld. In het kader van de terzake benodigde wetswijziging zal een en ander nog nader ter sprake komen.

Waarschijnlijk zal de leerplichtige leeftijd worden opgetrokken tot 18 jaar. In dit licht is het verstandig om het voorstel voor aansluiting bij de Leerplichtwet voor kinderen van 16 en 17 jaar te volgen. Bij de Voorjaarsnota 2006 zal teruggekomen worden op de financiële gevolgen hiervan. Overigens kan de heer Van der Vlies instemmen met de voorgestelde aanpassingen ten aanzien van werkloze 16- en 17-jarigen.

Gelet op de besluitvorming in de laatste jaren over inkomensposities en fiscaliteit en de effecten daarvan voor de middeninkomens én de grotere gezinnen, moet eerder aan een progressief kinderbijslagstelsel worden gedacht dan aan een degressief stelsel. Kinderbijslag is een instrument ter uitvoering van de verdelende rechtvaardigheid die aan het sociale en fiscale stelsel ten grondslag ligt. Het dient ter ondersteuning van mensen met kinderen en is niet bedoeld om aan gezinsplanning te doen. Mede daarom is de heer Van der Vlies verheugd over het voornemen van het CDA om 300 mln. extra te investeren in de kinderbijslag. Tot slot merkt hij op dat bij de verdere discussie over de gebundelde kinderkortingen ook het kindgebonden budget betrokken moet worden.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris memoreert dat de onderhavige brief een uitwerking is van de toezegging van zijn voorganger in november 2003 om nader in te gaan op enkele aspecten van de AKW. Een daarvan is de invoering van de fictieve onderhoudsbijdrage. Hiertoe wordt overgegaan omdat het voor ouders met een minimuminkomen moeilijk is om te voldoen aan de onderhoudseis van € 386 per kwartaal, als hun gehandicapte kind alleen in het weekend thuis is. Voor pleegkinderen is de fictieve onderhoudsbijdrage inderdaad bepaald op € 13 per dag. In dat bedrag is echter rekening gehouden met uitgaven die pleegouders in een crisissituatie moeten doen. Bij ouders van wie het kind alleen in het weekend thuis is, zal daarvan over het algemeen geen sprake zijn. Daarom is besloten om aan te sluiten bij de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en de fictieve onderhoudsbijdrage te bepalen op € 9 per dag. Dat bedrag is bedoeld voor de kosten voor bijvoorbeeld energie, water, voeding en huisvesting. Bij de fictieve onderhoudsbijdrage kunnen de werkelijke, aantoonbare uitgaven worden opgeteld die ouders tijdens het weekendverblijf van hun gehandicapte kind thuis hebben gedaan. Als de optelsom van de fictieve en de werkelijke uitgaven minimaal € 386 per kwartaal is, bestaat recht op kinderbijslag.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2005 vallen onder het begrip «eigen kind» niet langer alleen kinderen die tijdens het huwelijk zijn geboren, erkende kinderen of geadopteerde kinderen, maar ook kinderen voor wie een man op grond van het Nederlands recht een verplichte onderhoudsbijdrage moet betalen. Daarvan is echter alleen sprake als die kinderen niet al erkend zijn door een andere man.

Er zijn plannen om voortijdige schooluitval zonder startkwalificatie tegen te gaan door de leerplichtige leeftijd te verhogen tot 18 jaar. Bij de Voorjaarsnota 2006 zal duidelijk worden hoe de Leerplichtwet aangepast zal worden. In dat kader ligt het voor de hand om ook het klokurencriterium uit de AKW te vervangen door een nieuw criterium. Als kinderen tot hun achttiende jaar naar school gaan, bestaat gewoon recht op kinderbijslag. Als niet aan die verplichting wordt voldaan, komt dat recht, net als nu, ter discussie te staan. Bij de ontwikkeling van het nieuwe criterium zal aansluiting worden gezocht bij de Leerplichtwet. Op zichzelf is de staatssecretaris er trouwens wel voor om mensen positief te prikkelen als zij goede prestaties leveren, maar hij voelt er niets voor om een bonus in de kinderbijslagregeling op te nemen voor leerlingen die een schooljaar goed afsluiten.

Voor kinderen van 16 en 17 jaar die werkloos zijn, kan in de nieuwe situatie onder bepaalde voorwaarden nog een recht op kinderbijslag bestaan. Gedacht wordt aan de voorwaarden van de WWB op grond waarvan een werkloos kind dan verplicht is om beschikbare gangbare arbeid te accepteren. Het voordeel hiervan is dat de gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van kinderen bij arbeidsinschakeling, ook bekend zijn met deze voorwaarden. De gemeenten kunnen de SVB vervolgens laten weten of een bepaald werkloos kind aan de voorwaarden voor kinderbijslag voldoet.

Aangezien er eigenlijk geen vragen zijn gesteld over het onderzoek naar een degressief kinderbijslagstelsel, laat de staatssecretaris de nota terzake thans onbesproken. Zolang er niet gesproken wordt over een degressief stelsel, wil hij trouwens ook niet ingaan op opmerkingen over een progressief stelsel.

Kinderbijslag is al sinds het ontstaan van de AKW in 1963 een tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Dit impliceert dat de kinderbijslag niet kostendekkend is. Ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun kinderen. Uit onderzoek, gebaseerd op cijfers van het CBS, blijkt trouwens dat voor eenoudergezinnen op minimumniveau de uitgaven voor de kinderen volledig worden gedekt door de tegemoetkomingen van de overheid. Echtparen met kinderen op het minimumniveau moeten wel een deel van hun inkomen aan die kinderen besteden. Een en ander wordt duidelijker omschreven in een nota inzake het gezinsbeleid van de staatssecretaris van VWS, die de Kamer binnenkort tegemoet kan zien. De staatssecretaris gaat ervan uit dat hierin ook de gevraagde informatie over de kostendekkendheid kan worden gevonden. Aangezien het nooit de bedoeling is om de kinderbijslag volledig kostendekkend te laten zijn, moet niet gespeculeerd worden over het bedrag dat nodig zou zijn om dat te bereiken. De wens om tot een verhoging van de kinderbijslag te komen, zou ingebracht moeten worden ter voorbereiding van de begroting voor 2007. De kinderbijslag wordt overigens sinds 1 januari 2006 weer geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex. Verder is vorig jaar gebleken dat een meerderheid van de Kamer meent dat de kinderbijslag een inkomensonafhankelijke regeling moet blijven.

De staatssecretaris heeft kennisgenomen van de opmerkingen over kinderopvang en buitenschoolse opvang in relatie tot de kinderbijslag.

In de vergelijking van de kinderbijslagregelingen in verschillende landen, die is gepresenteerd op een studiedag van de SVB, is voorbijgegaan aan het feit dat sommige zaken in Nederland anders geregeld zijn dan in andere landen. De door het kabinet gepresenteerde internationale vergelijking van kinderbijslagregelingen is dan ook beter bruikbaar.

Binnenkort kan de Kamer een standpunt van het kabinet verwachten over de manier waarop kinderen zonder verblijfsvergunning behandeld moeten worden. Wel is al duidelijk dat er een onderscheid gemaakt zal worden tussen kinderen die hier illegaal zijn, en kinderen die nog in procedure zijn.

Het lijkt de staatssecretaris niet zinvol om in het kader van de AKW een discussie aan te gaan over de consequenties van de keuze van ouders om te gaan werken of om niet te gaan werken en zelf voor de kinderen te zorgen.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Smilde (CDA) gaat ervan uit dat de kinderbijslag vanaf nu weer steeds geïndexeerd zal worden. Aangezien de hoogte van de kinderbijslag de laatste jaren is achtergebleven bij de kostenontwikkeling, lijkt het haar trouwens wenselijk dat de kinderbijslag wordt verhoogd. Met het oog hierop vraagt zij een overzicht van de ontwikkeling van de normkosten in verhouding tot de hoogte van de kinderbijslag en de uitwerking van de kinderkortingregelingen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) wil zich neerleggen bij een fictieve onderhoudsbijdrage van € 9 per dag, als de staatssecretaris bereid is om na twee jaar te evalueren hoe dit in de praktijk uitwerkt. Het is echter betreurenswaardig dat de staatssecretaris niet is ingegaan op de spectaculaire groei van het aantal arme kinderen in Nederland. Dat is namelijk een beschamend gegeven.

Nu de kinderbijslag toch al geïndexeerd blijkt te worden in 2006, hoopt mevrouw Noorman dat het CDA het geld dat het daarvoor wilde uittrekken, wil besteden aan het ongedaan maken van de bevriezing van de kinderbijslag in de afgelopen twee jaar. Zij overweegt om de Kamer hierover een uitspraak te vragen. Verder brengt zij het voorstel in herinnering dat zij in december jl. heeft gedaan om lage en middeninkomens te ondersteunen bij het opvangen van de kosten van kinderen.

Mevrouw Noorman is het niet met de staatssecretaris eens dat de kinderkortingregelingen op minimumniveau kostendekkend zijn. Uit zijn notitie terzake uit 2004 blijkt namelijk dat er geen sprake is van kostendekkendheid. Aangezien geconcludeerd kan worden dat mensen met kinderen met lage en middeninkomens er de afgelopen drie jaar op achteruit zijn gegaan of op nul zijn gebleven, roept mevrouw Noorman tot slot het CDA op om, met het oog op de verkiezingen, terzake steekhoudende voorstellen te doen.

De heer Blok (VVD) vraagt een nadere verduidelijking van de uitwerking van het begrip «eigen kind». Is het recht op kinderbijslag gekoppeld aan het nakomen van de onderhoudsverplichting? Overigens meent hij dat er geen onderzoek behoeft te worden gedaan naar de effecten van de kinderbijslag op de koopkracht in de afgelopen jaren en in de toekomst. Deze cijfers zijn namelijk al bekend. Hij concludeert dan ook dat het CDA dit onderzoek wil gebruiken als smoes om 300 mln. uit te geven.

De heer Jungbluth (GroenLinks) is het er niet mee eens dat op de kinderbijslag wordt gekort, als kinderen van 16 en 17 jaar onvoldoende op school aanwezig zijn. Hij overweegt terzake een eigen voorstel aan de Kamer voor te leggen, waarin rekening wordt gehouden met mogelijke armoede.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie) kan ermee instemmen dat de staatssecretaris in het kader van de nota over het gezinsbeleid terugkomt op het inkomensdal waarin gezinnen met kleine kinderen terechtkomen. Misschien wil hij in dat verband ook ingaan op het kindgebonden budget. Tot slot vraagt zij de staatssecretaris om te verduidelijken waarom hij geen progressief kinderbijslagstelsel wil. De kostendekkendheid van de kinderbijslag neemt nu namelijk af naarmate mensen meer kinderen hebben.

De heer Van der Vlies (SGP) vraagt wat de effecten van buitenlands recht kunnen zijn op de nadere uitwerking van het begrip «eigen kind». Het internationaal privaatrecht mag er niet toe leiden dat dit begrip anders geïnterpreteerd moet worden dan volgens Nederlandse begrippen wenselijk is.

De nota inzake het gezinsbeleid wordt een belangrijk discussiestuk. In het kader daarvan moet ook het kindgebonden budget aan de orde komen. Verder zou er nog eens gediscussieerd moeten worden over een progressief kinderbijslagstelsel, omdat grote gezinnen er niet goed uitspringen.

De staatssecretaris merkt op dat de kinderbijslag vanaf nu weer tweemaal per jaar geïndexeerd zal worden. De kostendekkendheid van kinderbijslag en kinderkortingen over 2004 en 2005 is bij brief aan de Kamer gemeld. Ook in de nota inzake het gezinsbeleid zal hierop worden ingegaan. Los daarvan wil de staatssecretaris zich hier nog wel eens nader in verdiepen en proberen om alles op een rijtje te zetten. Hij gaat er daarbij van uit dat de bevriezing van de kinderbijslag in de afgelopen twee jaar niet wordt gecompenseerd.

De staatssecretaris is bereid om na twee jaar te evalueren hoe de fictieve onderhoudsbijdrage van € 9 in de praktijk uitpakt. Hij is overigens bewust niet ingegaan op de opmerkingen over arme kinderen, want armoede en de aspecten die daarmee annex zijn, behoren niet in dit AO besproken te worden. Het kabinet heeft al wel allerlei maatregelen genomen voor kinderen. Over de kostendekkendheid van de kinderbijslag en de kinderkortingregelingen voor de verschillende groepen zal de Kamer, zoals gezegd, nader worden geïnformeerd.

Als de vader van een kind geen onderhoudsbijdrage betaalt, terwijl de moeder in de bijstand zit, ontvangt de moeder de kinderbijslag. Het begrip «onderhoudsplicht» in dezen moet trouwens niet verward worden met hetzelfde begrip in de Algemene Bijstandswet. Feit is dat er niet tweemaal voor hetzelfde kind kinderbijslag kan worden ontvangen. Bij de wetswijziging terzake kan een en ander nader verduidelijkt worden.

In de AKW is thans ook al sprake van een korting op de kinderbijslag als kinderen van 16 en 17 jaar niet 213 klokuren per kwartaal lessen of stages volgen. Als de leerplicht verlengd wordt, zal er een nieuw criterium in de AKW moeten worden opgenomen. Daarvoor zal aansluiting worden gezocht bij de Leerplichtwet. Jongeren van 16 en 17 jaar die werkloos zijn, zullen moeten voldoen aan de voorwaarden in de WWB om nog in aanmerking te komen voor kinderbijslag.

De minister van SZW heeft tijdens een algemeen overleg op 1 december 2004 gesteld dat een zuiver kindgebonden budget pas in beeld komt bij een evenwichtige participatieverdeling tussen man en vrouw. Aangezien hier nog geen sprake van is, zal er dus niets over een kindgebonden budget zijn terug te vinden in de nota over het gezinsbeleid. Tot slot merkt de staatssecretaris op dat een discussie over een progressief kinderbijslagstelsel waarschijnlijk zou uitmonden in een discussie over eigen verantwoordelijkheid, eigen keuzes en het dragen van de consequenties daarvan en dat daar vermoedelijk geen overeenstemming over bereikt zal kunnen worden.

De voorzitter merkt op dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat er eind april/begin mei nadere gegevens komen over de kostendekkendheid van kinderkortingregelingen, voor zover daar niet op wordt ingegaan in de nota over het gezinsbeleid, en dat over een paar jaar de fictieve onderhoudsbijdrage van € 9 per dag geëvalueerd wordt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Smits

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Van Hijum (CDA) en Van der Sande (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Meijer (PvdA), Nijs (VVD) Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Aptroot (VVD), Hessels (CDA) en Van Egerschot (VVD).

Naar boven