Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 april 2024
Hierbij stuur ik u het rapport «Ontwikkel het Stagefonds1 door, verkenning vergoeding stagebegeleiding» (zie bijlage 1). In deze brief geef
ik aan wat ik van plan ben om te doen met dit rapport.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) 2022 zijn afspraken gemaakt om de zorg toegankelijk,
van goede kwaliteit en betaalbaar te houden. Eén van deze afspraken is om te verkennen
of een vergoeding voor stagebegeleiding via een beschikbaarheidbijdrage mogelijk is.
De afgelopen periode heeft SiRM in opdracht van het Ministerie van VWS en met betrokkenheid
van de NZa verkend hoe de bekostiging van stagebegeleiding optimaal en kostendekkend
kan worden vormgegeven. Tevens is op verzoek van VWS en de NZa door SiRM ook breder
verkend op welke wijze een kostendekkende vergoeding voor stagebegeleiding gerealiseerd
kan worden, hetgeen heeft geleid tot het rapport «Ontwikkel het Stagefonds door, verkenning
vergoeding stagebegeleiding» van SiRM. Bijgaand treft u het rapport aan. Omdat in
het rapport wordt verwezen naar een reactie van Zorginstituut Nederland op een vraag,
treft u deze voor de volledigheid eveneens bijgevoegd aan (zie bijlage 2). In het
rapport van SiRM wordt geconcludeerd dat een vergoeding via de beschikbaarheidbijdrage
of via aparte prestaties en tarieven onmogelijk is. Een bekostiging van de stages
binnen de door gemeenten gefinancierde domeinen wordt als onwenselijk gezien, vanwege
de stijgende uitvoerings- en administratieve lasten en twijfels over de doelmatigheid.
Bovendien is er sectorbreed weinig draagvlak voor andere vormen van bekostiging, zoals
via O&O-fondsen.
De komende tijd ga ik met partijen binnen het Bestuurlijk Overleg Arbeidsmarkt in
overleg hoe ik vervolg kan geven aan de uitkomsten van het onderzoek, zoals weergegeven
in het rapport. Hierbij houd ik ook rekening met het gegeven dat, ten behoeve van
het verminderen van verantwoordingslast, het goed zou zijn als er minder regelingen
zouden bestaan. Zoals eerder aangegeven in mijn brief van 6 juli 20232 is het mijn voornemen dat er een nieuw financieel arrangement voor het programma
TAZ komt, waarin de regelingen en middelen KIPZ en Stagefonds en de middelen van SPP
zullen opgaan. Door te werken met één instrumentarium met op elkaar afgestemde criteria
in het kader van opleiden en arbeidsmarkt kan er meer gelijkheid en samenwerking in
zorg en welzijn ontstaan. Op dit moment bestaan er namelijk meerdere subsidies die
opleiden in de zorg ondersteunen, zijnde de subsidieregelingen Kwaliteitsimpuls Personeel
Ziekenhuiszorg (KIPZ) en Stageplaatsen Zorg II (Stagefonds) en de subsidie Sectorplan
Plus (SPP). Echter, merk ik dat er behoefte is aan meer structuur, logica en gelijkheid
in deze regelingen om samenwerking te stimuleren.
Om de continuïteit van het opleiden in specifieke branches van de sector zorg en welzijn
te waarborgen, werk ik voor de komende twee jaar als aanvulling op het onderdeel Strategisch
Opleiden aan het onderdeel Regulier Opleiden van het TAZ-instrumentarium. De subsidieregeling
Stagefonds zal hierin opgaan, tezamen met een deel van de middelen van de subsidieregeling
KIPZ en de SPP. Over de nadere uitwerking van de twee regelingen ben ik in gesprek
met het veld. Bovengenoemd rapport zal hierin worden meegenomen. Ik verwacht u na
de zomer nader te kunnen informeren over de uitwerking van het TAZ-instrumentarium.
Tevens wordt hiernaast verkend hoe, na afloop van de looptijd van het TAZ-instrumentarium
(Strategisch Opleiden en Regulier Opleiden), er een eenduidige toekomstbestendige
bekostiging vormgegeven kan worden ten behoeve van een tegemoetkoming voor werkgeverslasten
bij (specifieke) initiële opleidingen. Hoe vervolg gegeven kan worden aan deze verkenning
is aan een volgend kabinet.
Tot slot stuur ik u hierbij ter informatie namens de Minister voor Medische Zorg het
eindrapport «Evaluatieonderzoek Experiment Art. 36a Wet BIG Geregistreerd-mondhygiënist»
dat is uitgevoerd door het Evaluatieteam Taakherschikking van het Maastricht UMC+
(zie bijlage 3). Aankomende periode zal besluitvorming worden voorbereid. De definitieve
besluitvorming wordt aan een nieuw kabinet overgelaten.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. Helder