Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2021
Tijdens het plenair debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van woensdag
13 januari jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 43, Debat over de ontwikkelingen rondom
het coronavirus) hebben de leden Marijnissen en Van Kooten-Arissen een motie ingediend
over de zorgbonus1 . De strekking van deze motie is een verzoek aan de regering om afspraken te maken
met deurwaarders, rechters en bewindvoerders om via deze weg te zorgen dat de zorgbonus
altijd bij de zorgverleners terechtkomt en niet via een beslaglegging aan een schuldeiser
wordt uitbetaald. Deze motie heeft Kamerstuk 25 295, nr. 883 meegekregen. De motie is aangehouden om deze van een appreciatie te voorzien.
Ik begrijp de zorgen van de indieners van de motie in deze. In de praktijk zien schuldeisers
in veel gevallen op voorhand af van beslag op de zorgbonus. Zo heeft de Belastingdienst
reeds eerder laten weten geen beslag te leggen op de zorgbonus. Ook de Koninklijke
Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft haar leden inmiddels gewezen
op de maatschappelijke waardering voor de inzet van zorgverleners die ten grondslag
ligt aan de zorgbonus. Gerechtsdeurwaarders hebben hierbij een belangrijke rol om
hun opdrachtgevers te adviseren om – uit respect en waardering voor de zorg – af te
zien van het leggen van beslag op de zorgbonus. Daarnaast hebben de rechters-commissarissen
in WSNP-zaken afgesproken dat de zorgbonus buiten de WSNP-boedel blijft. Hiermee komt
de zorgbonus in deze gevallen volledig terecht bij de zorgverlener.
In geval iemand onder beschermingsbewind staat, is de bewindvoerder bij uitstek degene
die de financiële belangen behartigt van diegene. Daaronder valt ook de afgewogen
beslissing of de zorgbonus al dan niet aan het leefgeld wordt toegevoegd. Hierbij
past niet dat algemene afspraken worden gemaakt. Voor deurwaarders geldt dat zij een
ministerieplicht hebben, wat inhoudt dat zij de plicht hebben om indien daarom wordt
verzocht, ambtelijke diensten te verlenen, zoals het leggen van een beslag. Het maken
van afspraken met deurwaarders – met als doel te voorkomen dat de zorgbonus onder
een beslaglegging valt – is hierdoor niet mogelijk. De uiteindelijke keuze om al dan
niet over te gaan tot het leggen van beslag ligt immers altijd bij de individuele
schuldeiser.
Ik vind het van belang te benadrukken dat in de gevallen waarin een zorgbonus wel
onder een beslag valt, deze niet wordt afgepakt, maar juist wordt gebruikt om de openstaande
schuld af te betalen. Dit is ook in het belang van degene met schulden, die daarmee
eerder en sneller van zijn schuld af is en daarnaast in het belang van de schuldeiser
die zijn vordering betaald krijgt.
Verder valt een uitgekeerde zorgbonus niet onder een al eerder gelegd loonbeslag.
Dit heeft de rechter beslist in een procedure die is aangespannen door de Koninklijke
Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en de Landelijke Organisatie Sociaal
Raadslieden (LOSR)2 . Dat betekent dat een schuldeiser apart beslag moet leggen op de zorgbonus, tussen
het moment van toekenning aan de zorgaanbieder en het moment van uitbetaling aan de
zorgverlener.
Inmiddels is een groot gedeelte van de zorgbonussen uitbetaald aan de desbetreffende
zorgaanbieders. In hoeverre de zorgaanbieder de bonus al heeft overgemaakt aan de
zorgverlener is onbekend, maar het is aannemelijk dat een groot gedeelte van de zorgbonussen
inmiddels daadwerkelijk is uitgekeerd.
Dit alles overziend, ontraad ik de motie.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees