29 281
Invoering van de bachelor-masterstructuur in het Hoger Onderwijs

nr. 11
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 december 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over diens notitie Naar een volwassen bachelor-masterstructuur, inclusief de bijlage van het evaluatierapport van het onderzoeksbureau Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS) New degrees in the Netherlands, evaluation of the bachelor master structure and accreditation in Dutch higher education (Kamerstuk 29 281, nr. 10).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 december 2008. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

Adjunct-griffier van de commissie

La Rocca

1

Hoe voorkomt u dat er een zesjescultuur ontstaat doordat studenten zich opgejaagd voelen door de harde knip? Hoe voorkomt u dat studenten uitvallen als gevolg van de harde knip?

Door de harde knip wordt een expliciet keuzemoment ingebouwd. Ik verwacht dat studenten zich meer zullen oriënteren op de kwaliteit van de masteropleidingen. Dat verhoudt zich niet tot het ontstaan van een zesjescultuur. Ook op andere terreinen werk ik aan het versterken van een ambitieuze studiecultuur, zoals via de meerjaren afspraken die met instellingen zijn gemaakt om het studiesucces te vergroten.

Ik verwacht geen extra uitval als gevolg van de harde knip omdat aan het afronden van de bachelor verder niets verandert. Wel aan het instroommoment in de master.

2

Hoe voorkomt u dat het mislopen van enkele studiepunten leidt tot veel vertraging?

Dit is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de studenten en instellingen zelf. Ik verwacht van instellingen dat zij zich inspannen om studenten in staat te stellen de bachelorfase tijdig af te ronden. En van studenten verwacht ik inzet om op tijd het diploma te behalen.

3

Wat uw reactie op het voorstel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) om opleidingen te verplichten studenten te accepteren van andere instellingen, ook als die nog een paar studiepunten missen?

Ik ben het met de KNAW eens dat uitzonderingen op de toelating mogelijk moeten zijn, maar die uitzonderingen wil ik niet baseren op een aantal gemiste studiepunten, zoals de KNAW voorstelt. Dat gaat in tegen het principe van de harde knip. Wel vind ik het wenselijk dat instellingen aan studenten die van andere instellingen komen heldere toelatingseisen stellen.

4

Waarom is het een probleem dat veel bachelorstudenten kiezen voor de doorstroommaster? Waarom zou het verkeerd zijn dat bijna tachtig procent van de wo-studenten kiest voor de doorstroommaster?

Het is niet per definitie verkeerd dat studenten voor de doorstroommaster kiezen. Ik denk wel dat het goed is als elke student die overweging bewust maakt, voordat gestart wordt met de masteropleiding.

5

Wat verstaat u onder een verdere optimalisatie van het masteraanbod? Wat kunt u daar als minister aan doen?

In de notitie «Naar een volwassen bachelor-masterstructuur» heb ik in paragraaf 4 aangegeven wat ik belangrijke kenmerken vind voor een goed masteropleidingenaanbod: diversiteit, transparantie van de kwaliteit van de opleidingen, transparantie over toelatingseisen, profilering van instellingen en opleidingen (specialisatie) en een goede aansluiting op de arbeidsmarkt voor afgestudeerden. Op de korte termijn zal het wo- en het hbo masteraanbod worden bezien. In het wo wil ik onderzoeken of een beperkte herstructurering mogelijk is (samenvoegen of opknippen van opleidingen die op dit moment door de instellingen zelf als te klein of te groot worden ervaren), zonder veel extra administratieve lasten. Voor het hbo zal ik samen met de HBO-raad een verkenning starten naar de positie van de professionele master. Voor de lange termijn wil ik verder werken aan de ontwikkeling van een instellingsoverstijgende visie op het gewenste aanbod van masteropleidingen.

6

Hoe verhoudt het streven dat meer bachelors na de studie kiezen voor de arbeidsmarkt zich met het streven het aantal hoger opgeleiden te verhogen?

Mijn streven is niet om meer wo-bachelors na de studie voor de arbeidsmarkt te laten kiezen. Wel dat ze een doordachte keuze maken voor een vervolg op de bachelor. Een keuze voor een baan is daarbij ook mogelijk. Dat kan ook nu al en aan die mogelijkheid verandert in de nieuwe situatie dus niets.

7

Is het een constatering of een streven dat veel studenten na de bachelorstudie kiezen voor de arbeidsmarkt?

Het is een constatering dat veel hbo-bachelors na hun studie voor de arbeidsmarkt kiezen (zo’n 85%). Van de wo-bachelors kiest momenteel naar schatting minder dan 5% voor de arbeidsmarkt.

8

Waarom wacht u niet op de uitkomsten van het door u gewenste onderzoek naar de noodzaak van een verdere optimalisatie van het bestaande masteraanbod, met daarbij aandacht voor meer transparantie en heldere toelatingseisen, ook voor studenten die vanuit andere instellingen of opleidingen komen, voordat u besluit over het invoeren van de harde knip?

De optimalisatie van het masteraanbod is geen voorwaarde voor het doorvoeren van een harde knip en deze zaken kunnen daardoor los van elkaar worden gezien.

Heldere toelatingseisen zijn relevant voor studenten die een andere dan de doorstroommaster willen volgen (net als voor hbo-afgestudeerden en buitenlandse studenten). Om beter zicht te krijgen op de transparantie van de toelatingseisen en de procedures van toelaten zal ik op korte termijn een onderzoek starten naar de stand van zaken (in overleg met studentenorganisaties), en dat onderzoek in 2010 herhalen.

9

Hoe ziet u de betere erkenning van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland concreet voor zich? Wat is de toegevoegde waarde hierbij van de harde knip?

Betere erkenning van het Nederlandse hoger onderwijs was en is een van de kerndoelen van de invoering van de bachelor-masterstructuur. Uit het evaluatieonderzoek komt naar voren dat we hiermee al ver zijn gevorderd. Nederlandse bachelor- en masterdiploma’s en opleidingen worden in het buitenland erkend als van goede kwaliteit. De harde knip is een volgende stap. Een bachelordiploma moet volgens de internationale afspraken uit het Bologna-proces een op zichzelf staand diploma zijn. De harde knip versterkt dat. Ook voor studenten die vanuit het buitenland hier komen studeren is een harde knip logisch: zij verwachten dat de Nederlandse studenten op hetzelfde niveau starten in de opleiding als zijzelf.

10

Hoe verhoudt de doelstelling «flexibiliteit en keuzevrijheid voor studenten» zich met de mogelijke studievertraging die optreedt door invoering van de harde knip?

Flexibiliteit en keuzevrijheid was en is, net als internationale erkenning (vraag 9) een kerndoel van het invoeren van de bachelor-masterstructuur. Het gaat erom dat studenten tijdens hun studietijd voldoende mogelijkheden hebben voor overstap tussen instellingen en opleidingen. De harde knip heeft niet alleen effect op studenten, maar naar ik verwacht ook op overstapmogelijkheden en op het aanbod van de instellingen. Zij hebben er belang bij zich verder te profileren en het aanbod te differentiëren. Dit is goed voor de keuzemogelijkheden van studenten. Voor effecten op studieduur verwijs ik naar het antwoord op vraag 33.

11

Betekent het invoeren van heldere toelatingseisen ook dat toelatingseisen moeten worden aangescherpt? Bent u, bijvoorbeeld, voor meer selectie aan de poort en een numerus fixus bij masteropleidingen?

Het gaat hierbij niet om aanscherping, maar om verduidelijking van de eisen (die vast dienen te liggen in het Onderwijs en Examenregelement dat elke opleiding heeft). Uit gesprekken komt naar voren dat de eisen in praktijk vaak zijn gericht op vakkenpakketten, terwijl het zou moeten gaan om de competenties (kennis, inzicht, vaardigheden) die nodig zijn om de eindtermen van de masteropleiding te kunnen behalen. Dan hebben alle studenten gelijke kansen. Ook gaat het om verheldering van de manier waarop getoetst wordt of aan de toelatingseisen wordt voldaan.

Verduidelijking van de eisen hoeft wat mij betreft niet gepaard te gaan met meer selectie aan de poort of een numerus fixus.

12

Per wanneer wilt u de harde knip gaan invoeren? Wordt de harde knip op dat moment voor alle studenten de regel?

Na overleg met de instellingen en studenten heb ik besloten om de harde knip per september 2011 voor alle studenten in te voeren. Dit betekent dat de studenten die dit jaar zijn begonnen aan hun studie er dan voor het eerst mee te maken hebben. Zij kunnen zich er dus tijdig op voorbereiden. Ook instellingen hebben zo de mogelijkheid zich tijdig voor te bereiden, door bijvoorbeeld het bachelorprogramma wat anders in te richten en waar mogelijk meerdere instroommomenten in de masteropleidingen te realiseren.

13

Hoeveel studenten zouden volgens u een deel van hun studie in het buitenland moeten volgen, wat is uw doelstelling? Hoeveel studenten zouden een deel van de studie op een andere universiteit moeten volgen? Hoeveel studenten zouden op de eigen universiteit een andere master dan de doorstroommaster moeten volgen? Wat zijn de argumenten hiervoor?

Gemiddeld 25% van de Nederlandse studenten aan Nederlandse instellingen zou in 2013 buitenlandervaring moeten hebben (zie de Internationaliseringsagenda «Het Grenzeloze Goed», kamerstuk 31 288, nr. 44). Het gaat hier om een gemiddelde: bij sommige studies is dit al meer dan gerealiseerd.

De vergrote buitenlandervaring vergroot de kansen van de studenten op een internationaliserende arbeidsmarkt én versterkt het Nederlandse bedrijfsleven.

14

Hoeveel studievertraging levert het volgen van vakken in het buitenland gemiddeld op? Hoeveel studenten volgen vakken in het buitenland tijdens hun bachelorfase?

Hierover hebben we momenteel geen informatie: de verschillen lijken bovendien erg groot. Wanneer studenten worden gevraagd naar de redenen om in de toekomst geen onderdeel van hun opleiding in het buitenland te volgend, antwoordt 16% «wil geen studievertraging oplopen».

17% van de zittende populatie heeft buitenlandervaring. 43% van deze groep volgde vakken in het kader van de reguliere opleiding. De anderen liepen stage (51%), volgden een talencursus (10%) of overig (als een summer school).

15

Welke extra keuzemogelijkheden heeft u voor ogen als u schrijft over «inhoudelijke vernieuwing, gericht op betekenisvolle differentiatie in de masterfase»?

Ik heb daarbij selectieve opleidingen voor ogen die bijvoorbeeld extra intensief zijn, extra begeleiding bieden, tot een extra hoog eindniveau opleiden etc.

16

Hoe verhoudt de doelstelling van binariteit zich tot de uitspraak in het evaluatierapport dat de titulatuurdiscussie rond het hbo in Nederland levendig is? Bent u van plan de titulatuur voor het hbo in de toekomst aan te passen, om internationale competitie beter mogelijk te maken?

In het evaluatierapport van CHEPS wordt aangegeven dat het niveau van de Nederlandse studenten goed is volgens experts in andere landen. Daarnaast wordt geconstateerd dat de in Nederland gebruikte verschillen in titulatuur tussen hbo en wo niet duidelijk herkend worden in andere landen (behalve daar waar men zelf een binair systeem heeft), en dat er ook minder belang aan wordt gehecht dan in Nederland (zie CHEPS, 2008, pagina 82). Naar aanleiding van de evaluatie zie ik op dit moment geen reden om de titulatuur aan te passen.

17

Als u stelt dat er ruimte is geschapen voor de tijdelijke financiering van enkele arbeidsmarktrelevante hbo-masters, wat verstaat u dan onder «tijdelijke financiering»? Aan welke voorwaarden moet een hbo-master voldoen om hiervoor in aanmerking te komen?

Onder «tijdelijke financiering» versta ik het tijdelijk inzetten van middelen voor hbo-masters die voldoen aan bepaalde criteria. Deze criteria zijn aangeduid in de Strategische Agenda. Ik heb u toegezegd dat ik u over de vormgeving van de financiering inclusief de precieze criteria zal informeren. Naar verwachting is dat begin 2009.

18

Waarom is het binaire stelsel volgens u een belangrijke kracht van het Nederlandse hoger onderwijs?

Het oriëntatieverschil tussen het wo, dat wetenschappelijk gericht is, en het hbo, dat professioneel gericht is, voorziet in een maatschappelijke behoefte en sluit aan op verschillen in vooropleiding tussen studenten.

19

De mobiliteit van Nederlandse studenten is beperkt: maar 18,3% van de Nederlandse studenten in het hbo heeft ervaring in het buitenland. Voor 2010 is het streven 25%. Bent u nog van plan dit streefcijfer ambitieuzer bij te stellen?

Het streven is dat 25% van alle Nederlandse studenten aan Nederlandse instellingen buitenlandervaring hebben. Ik ben niet van plan dit ambitieuzer bij te stellen. Dit is een grote inspanning. Vooral omdat ik voorzie dat het aantal studenten dat een gehele opleiding in het buitenland volgt, zal toenemen. Daarnaast rukt de international classroom steeds verder op, wat buitenlandervaring deels kan vervangen.

Het gaat mij er uiteindelijk om dat Nederlandse studenten internationale ervaring hebben. Er zijn verschillende manieren om dit te bereiken.

20

Als u internationale mobiliteit van studenten wilt bevorderen, wat verstaat u daar dan onder? Fysieke mobiliteit, of ook virtuele mobiliteit?

Met name fysieke mobiliteit: het gaat voor een groot deel om de aanraking en onderdompeling in een andere cultuur. Dit is virtueel niet zo goed te realiseren als met fysieke mobiliteit. Daarmee wil ik trouwens geen afbreuk doen aan de waarde van virtuele mobiliteit: het kan in het kader van de ontwikkeling van de student een positieve rol spelen.

21

Schept u geen onduidelijkheid over uw visie op de positie van de wo-bachelor, als u op pagina 5 enerzijds schrijft «[I]n tegenstelling tot het wo is het uitgangspunt in het hbo dat het afronden van een bacheloropleiding mensen reeds afdoende kwalificeert voor de arbeidsmarkt», en anderzijds dat «de bacheloropleiding een op zichzelf staande, afgeronde opleiding is»? Is de wo-bachelor wel of niet een op zichzelf staande opleiding en kwalificeert deze mensen voor de arbeidsmarkt? Wilt u doorstroom naar een master na het wo-bachelor wel of niet stimuleren?

Zoals het uitgangspunt was bij de invoering van de bachelor-masterstructuur, is mijn streven dat bachelor- en masteropleidingen zoveel mogelijk op zichzelfstaande opleidingen zijn. Een bachelordiploma moet meer mogelijkheden bieden dan alleen de keuze voor de bijbehorende doorstroommaster. In de huidige situatie ontwikkelt het stelsel zich positief in die richting maar we zijn er nog niet. Dit kan bevorderd worden door het invoeren van de harde knip. Instellingen hebben er dan meer dan nu belang bij dat ze studenten behouden in de masterfase, en om extra studenten aan te trekken. De master blijft het eindniveau van de wetenschappelijke opleiding. Dat wordt gegarandeerd door vast te houden aan de verplichte doorstroommaster bij elke wo-bachelor.

22

Hoe verhoudt zich het vasthouden aan het uitgangspunt van de binariteit tot de situatie dat door invoering van de bachelor-masterstructuur in het wetenschappelijk onderwijs een opleiding is ontstaan die meer lijkt op het hbo, namelijk de bachelor? Is verlenging van de universitaire bachelor niet een gewenste stap?

De universitaire bachelor is een wetenschappelijke opleiding en de hbo bachelor is een professionele opleiding. Via de accreditatie wordt daarop ook getoetst. Verlenging van de wo-bachelor vind ik niet gewenst. De 3 respectievelijk 4 jaar van wo en hbo bachelor zijn onder meer gerelateerd aan de verschillen in vooropleiding (6-jarig vwo en 5-jarig havo).

23

Is er onderzoek gedaan naar de redenen van de beperkte mobiliteit van studenten? Wat zijn de redenen van de beperkte mobiliteit? Hoe vaak worden welke redenen door studenten genoemd?

Hier is geen gericht onderzoek naar gedaan. Uit de studentenmonitor is wel op te maken welke motieven studenten hadden bij de keuze voor een masteropleiding. 90% van de studenten geeft aan dat het feit dat de master inhoudelijk interessant is het belangrijkste voor ze is. De directe aansluiting op de bachelor is een belangrijk keuzemotief, genoemd door 70% van de studenten en het arbeidsmarktperspectief van de opleiding (genoemd door 55% van de studenten). Enkele andere motieven worden iets minder vaak genoemd: de kans op een wetenschappelijke carrière (31%), dat het aanbod dichtbij is (28%), kans op een promotietraject (21%) en de kans op studeren/stage in het buitenland (17%) (zie studentenmonitor 2006, pagina 62).

24

Hoe lost u de andere factoren op die, naast de zachte knip, mobiliteit belemmeren, zoals verhuiskosten, krapte op de woningmarkt, binding aan een stad, binding aan een instelling, bijbaan etc.?

Ik zie hierbij geen directe rol voor de minister OCW. Zoals in vraag 23 ook is aangegeven, is het duidelijk dat veel factoren van belang zijn bij de keuze voor een opleiding. Dit maakt het noodzakelijk dat instellingen, studenten en hun ouders hun eigen verantwoordelijkheden in deze nemen.

25

Bent u van mening dat de kans op studievertraging en daardoor hogere studiekosten voor studenten een belemmering vormt om mobiel te zijn en een keuze voor een andere universiteit en master te maken? Ziet u hier een oplossing voor?

De kans op studievertraging is niet per definitie groter bij een keuze voor een andere universiteit en master dan voor de eigen universiteit en master. Het kan wel zo zijn dat er een schakelprogramma nodig is als gekozen wordt voor een master die inhoudelijk niet geheel aansluit op de gevolgde bachelor. Dit beschouw ik echter niet als negatief.

26

Is het waar dat in geen enkel ander land waar een bachelor-masterstructuur bestaat, met doorstroommasters of de zachte knip wordt gewerkt? Wat zijn de resultaten van dat beleid in andere landen? Welk percentage bachelorstudenten stroomt daar succesvol door naar een masteropleiding? Is uw keuze om het CHEPS-advies, te weten om doorstroommasters af te schaffen, niet over te nemen gebaseerd op de resultaten in andere landen?

In veel van de 46 landen die zich aan de Bologna-afspraken hebben gecommitteerd, is men nog minder ver met het doorvoeren van de bachelor-masterstructuur dan in Nederland. Vaak bestaan naast opleidingen in de nieuwe structuur ook nog opleidingen in de oude structuur (zonder knip). Echter, van de landen met een bachelor-masterstructuur had alleen Zwitsterland een vergelijkbare verplichte doorstroommaster, zoals in de evaluatie van CHEPS is aangegeven, is die verplichting recent geschrapt uit de wet.

De hoger onderwijsstructuren verschillen sterk tussen landen en uitkomsten zijn lastig vergelijkbaar. Vooropleidingen verschillen, de duur van de opleidingen verschilt, er zijn ook grote culturele verschillen tussen landen. Zo is het in het VK gebruikelijk om na de bachelor te gaan werken, en later een master te volgen, terwijl in bijvoorbeeld Duitsland het bachelor-mastersysteem nog maar zeer beperkt is ingevoerd.

Mijn keuze om de doorstroommaster te behouden heb ik daarom niet gebaseerd op resultaten in andere landen.

27

Waarop is de stelling gebaseerd dat studenten de keus voor een masteropleiding onvoldoende doordacht maken? Is hiernaar onderzoek gedaan en zo ja, wat waren de uitkomsten?

Ik ben van mening dat het wenselijk is dat studenten grosso modo een beter doordachte keuze kunnen maken. Ik wordt daarin gesterkt doordat de directe aansluiting op de bachelor een belangrijk keuzemotief is van studenten. Zie ook antwoord op vraag 23.

28

Als u stelt dat studenten hun keus voor een masteropleiding onvoldoende doordacht maken, in hoeverre erkent u dan dat het geringe verschil in kwaliteit tussen masteropleidingen bij veel studies een oorzaak kan zijn van de beperkte binnenlandse mobiliteit?

Ik deel de stelling niet. Wel ben ik van mening dat differentiatie in het onderwijsaanbod,waaronder kwaliteitsverschillen, heldere toelatingsprocedures tot masteropleidingen en transparantie van de kwaliteit, eraan kunnen bijdragen dat studenten mobiel worden.

29

Moet de voorgestelde maatregel ten aanzien van de harde knip worden gezien als een poging het keuzemoment voor de student te versterken, of valt hieronder ook de doelstelling om de internationale mobiliteit te vergroten?

Ik verwacht dat de maatregel een bijdrage kan leveren aan beide doelstellingen.

30

Waarom is gekozen voor september 2010 als tijdstip om de zachte knip onmogelijk te maken?

Zie het antwoord op vraag 12.

31

Hoe voorkomt u studievertraging wanneer u geen afspraken wilt maken met universiteiten over voldoende instroommomenten?

De diversiteit aan opleidingenaanbod maakt het onwenselijk om te werken met landelijke standaarden of blauwdrukken. Ik vraag van instellingen dat zij waar mogelijk met meerdere instroommomenten werken. Dat is overigens ook in het belang van de instellingen zelf, die studenten voor de masterfase willen behouden en aantrekken. Ik zal het gedrag van de instellingen monitoren. Voor studenten wordt het aantal instroommomenten per opleiding transparant gemaakt op internet (www.studiekeuze123.nl). Daarmee erken ik ook dat er opleidingen zijn waar meerdere instroommomenten niet mogelijk zijn vanwege het programma of de omvang van de opleiding. Overigens verwacht ik niet alleen dat instellingen werken aan meerdere instroommomenten, maar ook dat zij zorgen dat het bachelorprogramma goed binnen de tijd die ervoor staat behaald kan worden.

32

Hoe compenseert u studievertraging die toch is opgelopen als gevolg van de harde knip?

Dit zal ik niet extra compenseren. Studenten kunnen studiefinanciering wel tijdelijk stopzetten, en (op termijn) ook collegegeld terugvorderen voor de periode dat zij niet zijn ingeschreven. Voor de periode dat vakken gevolgd moeten worden is dat vanzelfsprekend niet aan de orde.

33

Welke effecten zal het afschaffen van de zachte knip naar verwachting hebben op de gemiddelde studieduur? Welke effecten zal het afschaffen van de zachte knip hebben op de motivatie en bereidheid van studenten om zich actief in nevenactiviteiten te mengen?

Ik verwacht dat de harde knip effect zal hebben op zowel studiegedrag van studenten als de werkwijze van de instellingen. Ik verwacht niet meer studievertraging dan er nu al bestaat. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit te voorkomen. Instellingen kunnen in de bachelor aanpassingen doen om tijdige afronding te bevorderen, instroommomenten in de master kunnen worden aangepast en het studiegedrag van de student zal ook veranderen. Er komt uit studentenquêtes naar voren dat er ook wel ruimte is in studiebelasting binnen veel bachelorprogramma’s. Het is overigens zo dat er al een aantal universiteiten is dat de harde knip, ook voor doorstroommasters, toepast. Daar zijn voor zover bekend geen grote veranderingen in studieduur opgetreden ten opzichte van de situatie met zachte knip. Wel zijn studenten daar wat mobieler geworden na de bachelorfase.

34

Wat is het effect van meerdere instroommomenten op vakgroepen die de opleiding aanbieden? Betekent dit dat zij gelijktijdig meerdere programma’s naast elkaar moeten draaien? Zo ja, wat is daarvan het effect op docenten en overig personeel?

Zie het antwoord op vraag 31. Wat dit voor docenten en vakgroepen betekent zal verschillen per opleiding.

35

Hebt u inmiddels meer inzicht in de mogelijke uitzonderingen op de harde knip?

Zoals in de notitie aangegeven wil ik dat uitzonderingen bij toelating gebaseerd zijn op persoonlijke omstandigheden van de student. Bij deze persoonlijke omstandigheden denk ik aan de omstandigheden die een rol spelen bij een afwijzend bindend studieadvies omdat het hier in potentie om gelijksoortige consequenties kan gaan ten aanzien van de studievoortgang van studenten.

Bij het bindend studieadvies gaat dan met name om ziekte, handicap, zwangerschap, bijzondere familieomstandigheden en bepaald bestuurswerk (waar onder begrepen die in het kader van de medezeggenschap) alsmede op de in het art. 7.8b opgenomen eis dat de instelling de mogelijkheid voor goede studievoortgang moet borgen. Indien de student beroep wil doen op een dergelijke uitzondering zal in alle gevallen bezien moeten worden of de uitzonderingssituatie op hem of haar van toepassing is.

Mijn voornemen is daarom om de uitzonderingen te laten aansluiten bij de wettelijke uitzonderingsmogelijkheden zoals geformuleerd voor het bindend studieadvies.

Ik heb de studentenbonden toegezegd met hen te overleggen over de uitzonderingen die verder opgenomen kunnen worden.

36

Hoe wordt bij het afschaffen van de zachte knip omgegaan met bachelorstudenten die uit interesse extra-curriculair een mastervak willen volgen? Is dit dan nog wel mogelijk?

Het afschaffen van de zachte knip heeft geen invloed op het volgen van extra-curriculaire master vakken.

37

Hoe wordt de toegankelijkheid van de masteropleiding ingeperkt als de verplichting vervalt om bij elke bacheloropleiding een doorstroommaster aan te bieden?

Deze verplichting vervalt niet. In de WHW is de verplichting opgenomen dat elke bacheloropleiding in ieder geval toegang geeft tot ten minste één aansluitende masteropleiding: de doorstroommaster. Deze verplichting blijft gehandhaafd.

38

Waarom is niet gekozen voor een bandbreedte in plaats van een harde knip, zodat studenten die nog slechts een of twee vakken moeten halen, toch doorkunnen?

Hiervoor is niet gekozen omdat het wenselijk is voor het niveau van de masteropleidingen om het bezit van een voorafgaand diploma (net als bij de overgang vanaf de middelbare school, en net als voor hbo-studenten die naar het wo gaan) als standaard te hanteren.

39

Klopt het dat u afspraken wil maken over voldoende instroommomenten voor studenten in de masteropleidingen, maar geen standaarden wil opleggen? Wat is volgens u het gevolg als er wel een harde knip komt, maar niet meer instroommomenten voor de student?

In het antwoord op vraag 31 ben ik ingegaan op de wijze waarop ik wil omgaan met de instroommomenten. In studies waar meerdere instroommomenten echt niet mogelijk zijn is wellicht meer nadruk op het tijdig halen van de bachelor mogelijk (met extra opdrachten en tentamens tijdens de zomervakantie bijvoorbeeld).

40

Hebt u overwogen om studenten meer herkansingsmogelijkheden te bieden, bijvoorbeeld in vakanties, om zo de nadelen van de invoering van de harde knip te beperken?

Het is aan de instellingen om te bepalen hoe zij omgaan met het bieden van mogelijkheden voor herkansingen.

41

Zijn er, daar u aangeeft dat universiteiten uitzonderingen moeten kunnen maken op de harde knip voor studenten die actief zijn in een bestuur, ook uitzonderingsmogelijkheden voor studenten die, bijvoorbeeld, werken als student-assistent of een stage lopen in het buitenland? Bent u voornemens hierover duidelijke afspraken op papier te zetten of is dit aan de onderwijsinstellingen? Hebt u een idee welk percentage van de studenten in een dergelijke «uitzonderingspositie» zal zitten? Hoe gaat u ervoor zorgen dat studenten die in aanmerkingen komen voor de uitzondering hiervan ook op de hoogte zijn?

In het antwoord op vraag 35 ga ik in op de aanpak voor het bepalen van uitzonderingen. Ik kan geen inschatting maken van het percentage studenten dat onder de uitzonderingen zal vallen. Zowel instellingen als studenten zullen naar mijn verwachting hun gedrag veranderen als gevolg van de nieuwe regeling waardoor de situatie ook verandert. Studenten zullen op instellings- of opleidingsniveau geïnformeerd moeten worden over de mogelijkheden die er zijn voor uitzonderingen.

42

Kunt u bevestigen dat studenten die actief zijn in een bestuur en daardoor een vertraging van enkele maanden oplopen, kunnen worden uitgezonderd van de harde knip? Voor welke besturen geldt dit? Geldt dit voor al het vrijwilligerswerk, of alleen voor vrijwilligerswerk op de universiteit? Kan dat laatste worden toegelicht?

Zie het antwoord op vraag 35.

43

Hoe rechtvaardigt u de afschaffing van de zachte knip wanneer u in ogenschouw neemt dat veel studenten onvermijdelijk een aanzienlijke hoeveelheid tijd zullen verspelen doordat zij een zeer beperkt deel van de bachelor niet afgerond hebben? Wilt u zich beijveren om deze rigiditeit te vermijden, ook voor studenten die geen persoonlijke omstandigheden, zoals bestuurswerk, kunnen aanvoeren?

Ik onderschrijf de door de vraagsteller gestelde onvermijdelijkheid niet. Zie ook het antwoord op vraag 33.

44

Hoe voorkomt u dat minder studenten zich zullen richten op bestuurs- en medezeggenschapswerk?

Dit type werk valt onder de uitzonderingsmogelijkheden voor de harde knip (zie het antwoord op vraag 35).

45

Hoe waarborgt u de rechtsgelijkheid van studenten, wanneer u de bevoegdheid tot het bieden van uitzonderingsmogelijkheden aan de instellingen overlaat?

De uitzonderingsgronden zullen net als bij het bindend studieadvies landelijk vastgelegd worden teneinde rechtsongelijkheid te voorkomen. Bovendien is de huidige mogelijkheid van een zachte knip ook niet landelijk gespreid maar is bepaald per opleiding. Verder kan er natuurlijk geen sprake zijn van willekeur. De instelling zal helder moeten communiceren wat de omstandigheden zijn. Het zal onderdeel moeten uitmaken van het studentenstatuut.

46

Is het waar dat studenten die bestuurswerk kunnen aandragen, dubbel voordeel genieten, omdat zij een financiële toelage van de universiteit ontvangen en tevens de mogelijkheid hebben van een zachte knip? Welke financiële rechtvaardiging bestaat er om activiteiten als bestuurswerk als uitzonderingsmogelijkheid aan te merken? Wordt hiermee niet de kloof tussen studenten vergroot?

Ik acht het van belang om landelijk vast te leggen dat bepaald bestuurswerk een uitzonderingspositie oplevert voor het hanteren van de harde knip. Dit omdat ik de maatschappelijke waarde, en waarde van de leerervaringen, die dit soort werk aan jongeren biedt hoog acht. Dit is van de kant van de overheid niet gebaseerd op een financiële rechtvaardiging maar een inhoudelijke. Studenten kunnen bij vertraging in aanmerking komen voor een financiële bijdrage uit het profileringsfonds van de instelling, en soms dus ook voor uitzondering van de harde knip. Ik ben van mening dat hier geen sprake is van een kloof tussen studenten. Studenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om te bepalen of zij wel of niet bestuurswerk willen doen.

47

Wat bedoelt u als u stelt dat meer naar kennis en vaardigheden van studenten moet worden gekeken, alvorens toegang wordt verleend tot de masteropleiding? Is de waarde van de bachelorkwalificatie in de meeste gevallen niet juist het ijkpunt dat studenten zekerheid verschaft? Kunt u een en ander toelichten?

Bij toelating tot de master biedt het bachelordiploma de garantie voor het niveau van de student. Vooral wanneer een student na de bachelor wisselt van richting of van universiteit, is het belangrijk dat instellingen de toelatingseisen voor de master niet automatisch baseren op de in voorgaand onderwijs gevolgde vakken, maar op de noodzakelijke kennis en vaardigheden die een student moet hebben om de mastertitel te kunnen behalen.

48

Klopt het dat u de diversiteit die door de zachte knip binnen groepen masterstudenten ontstaat, als een probleem ervaart? Is het u bekend of binnen het oude bestel, waarin deze diversiteit ook bestond, ook aanzienlijke problemen met deze diversiteit zijn geconstateerd? Kunt u staven dat concentratie op de master wezenlijk verstoord wordt wanneer nog enige onderdelen van de bachelor moeten worden behandeld?

Ik vind het in zijn algemeenheid een probleem dat er in het begin van de masteropleiding studenten zitten die zich niet volledig op de masteropleiding kunnen concentreren. In hoeverre de concentratie op de master wezenlijk verstoord wordt zal per opleiding verschillen. In het oude bestel bestond de universitaire studie uit een ongedeelde opleidingen, vergelijkbaar met de situatie van de doorstroommaster in combinatie met een zachte knip. In deze situatie was er geen natuurlijk moment voor instap, overstap of internationale uitwisseling. Dit werd en wordt als een beperking ervaren.

49

Hoe kan het uitgangspunt dat een harde knip niet tot extra studievertraging leidt, realiteit worden, wanneer voor sommige opleidingen een maximum van één instroommoment per jaar geldt?

Zie het antwoord op vraag 33.

50

Wat zijn de criteria om uitgezonderd te kunnen worden voor de harde knip?

Zie het antwoord op vraag 35.

51

Bent u in het kader van diversiteit en differentiatie ook van plan iets te doen aan de grote versnippering van gelijksoortige opleidingen over het land?

De mogelijke herstructurering van wo-masteropleidingen waar ik op korte termijn een inventarisatie van wil maken, kan hieraan een bijdrage leveren (zie ook het antwoord op vraag 5). Versnippering heeft te maken met de macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod. Zoals ik in de notitie «Naar een volwassen bachelor-masterstructuur» heb aangegeven gaat het bij macrodoelmatigheid om een brede afweging van het aanbod van bachelor en master. Op de lange termijn moet er hier meer visie op komen. Ik zie daarbij een rol voor de eerdaags in te stellen commissie macrodoelmatigheid.

52

Bent u van plan de beoogde vergroting van transparantie van kwaliteit te gebruiken om kwaliteitsbekostiging in te voeren? Zo nee, waarom niet?

Dat is in dit verband niet aan de orde. Over kwaliteitsbekostiging zal ik u separaat informeren in mijn beleidsreactie op het advies van de Commissie Kwaliteit en Bekostiging in het hoger onderwijs.

53

Wanneer de wo-bachelor meer op de arbeidsmarkt wordt gericht, wat is dan het verschil tussen een hbo-bachelor en een wo-bachelor, behalve de duur? Hoe wordt het wetenschappelijke van deze opleiding gewaarborgd?

Zie het antwoord op vraag 22.

54

Klopt het dat er meer aandacht van de instellingen nodig is voor aansluiting op de arbeidsmarkt, maar dat een substantiële uitstroom van wo-bachelors naar de arbeidsmarkt geen doel van het beleid is? Hoe groot moet in dat geval de uitstroom zijn?

Ja dit klopt. Ik ben dan ook niet van zins kwantitatieve landelijke doelstellingen te formuleren voor aantallen wo-bachelors die kiezen voor een baan.

55

Waarom moet de bachelor een zelfstandige opleiding zijn, wanneer het niet wenselijk is dat veel studenten gaan werken na hun bachelor?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 21.

56

Kunt u in het kader van de macrodoelmatigheid een overzicht sturen van het aantal leerstoelen en lectoraten in Nederland, vergezeld van de kosten daarvan per jaar?

Het aantal leerstoelen is grosso modo gelijk aan het aantal hoogleraren bij de universiteiten. In 2007 ging het om 2317 hoogleraren. De financiering van hoogleraren gaat vanuit de lump-sum bekosting van de instellingen, en de tweede en derde geldstroom.

Op dit moment zijn er in Nederland 338 door Stichting Kennisontwikkeling (SKO) erkende lectoraten. Voor lectoraten is structureel 50,6 miljoen euro per jaar beschikbaar. Daarnaast is voor het gehele praktijkgerichte onderzoek hbo (Raak, Lectoren en kenniskringen) vanaf 2009 voorzien in een oploop vanuit de coalitieakkoordmiddelen tot 20 miljoen euro extra per jaar vanaf 2012, waarvan een deel voor Raak, en een deel voor Lectoren en kenniskringen is bestemd. De hogescholen ontvangen de lectorenmiddelen via de lumpsum.

57

Is het denkbaar dat in de toekomst op een universiteit ook een hbo-master wordt aangeboden?

Dat is in de huidige situatie al mogelijk: hogescholen mogen wo-opleidingen aanbieden en vice versa. Aanvragen hiertoe worden via de toets nieuwe opleidingen van de NVAO en – voor zover het bekostigde instellingen betreft – de macrodoelmatigheid getoetst . Hierbij geldt altijd dat opleidingen door de NVAO getoetst worden op wetenschappelijke of professionele oriëntatie, inclusief de vraag of het wetenschappelijk gehalte (bij een wo-master) is geborgd.

In de huidige situatie doet dit zich een enkele keer voor.

58

Kunt u de reden toelichten om een «externe» commissie doelmatigheid in te stellen, aan welke samenstelling van leden ten aanzien van expertise wordt gedacht, op welke termijn de commissie zal worden gevraagd conclusies te trekken en aan welke specifieke doelstellingen voor de commissie wordt gedacht?

Antwoord De reden voor de instelling van een externe commissie doelmatigheid is de aanstaande wetswijziging voor de beoordeling van nieuwe opleidingen, die de volgorde van de toets nieuwe opleiding van de NVAO en de toets op macrodoelmatigheid omkeert. Deze omkering vloeit voort uit de Variawet (Stb. 2007, 254). Door deze omkering zal het aantal initiatieven voor nieuwe opleidingen naar verwachting toenemen. De commissie is thans in voorbereiding. De commissie zal bestaan uit leden die kennis hebben van het Nederlandse hoger onderwijs- en onderzoekslandschap. Over de precieze werkwijze van de commissie en de te hanteren termijnen zal binnenkort meer duidelijkheid worden verschaft.

59

Hoe worden de studentenbonden betrokken bij het onderzoek van de vereniging van universiteiten VSNU om de masteropleidingen anders te ordenen?

Dat zal ik bepalen nadat ik de scan van de VSNU heb ontvangen. Ik verwacht dat individuele universiteiten studenten zullen betrekken bij het formuleren van hun wensen met betrekking tot het herstructureren van het masteraanbod. Ik zeg u toe dat ik de studenten bovendien zal consulteren voor ik besluiten neem.

60

Als u spreekt over de mogelijkheid van een joint degree met een studielast van 90 studiepunten (ECTS), waar komt dan de financiering voor deze langere master vandaan? Krijgt de student hiervoor een halfjaar langer studiefinanciering of zal er om een eigen bijdrage van de student worden gevraagd?

Studenten die recht hebben op studiefinanciering krijgen een half jaar langer studiefinanciering in deze opleidingen. Dit wordt geregeld in het wetsvoorstel «Versterking besturing» dat in december naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Overigens is de verwachting dat het om een kleine groep studenten gaat. Bovendien betekent deze mogelijkheid niet dat alle internationale joint-degreeopleidingen automatisch 90 ECTS worden.

61

Zijn de masteropleidingen van 90 studiepunten alleen voor buitenlandse studenten of ook voor Nederlandse studenten toegankelijk?

Internationale joint degree opleidingen zijn altijd een samenwerkingsverband van meerdere internationale instellingen. De opleidingen zijn toegankelijk voor zowel Nederlandse als buitenlandse studenten.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Voorzitter, Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA) , Roefs (PvdA), Ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GL).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Timmer (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Halsema (GL).

Naar boven