29 279
Rechtsstaat en Rechtsorde

nr. 97
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 november 2009

Aanleiding en context

1.1 Inleiding

Op 21 oktober 1811 stelde Napoleon in het Paleis op de Dam in Amsterdam de gerechtelijke grenzen vast van de zeven met het Franse Keizerrijk verenigde departementen op het grondgebied van het voormalige Koninkrijk Holland. Daarbij kwam er in ons land voor het eerst een indeling in arrondissementen en kantons. In hetzelfde jaar werd het systeem van lekenrechters (schepen of buren) omgezet in een systeem met beroepsrechters. Tevens werd er overal in het land hetzelfde recht gesproken en was de procedure ook overal hetzelfde.

De huidige Wet op de rechterlijke organisatie, in oorsprong daterend uit 1827, vindt haar wortels nog steeds in het Franse stelsel van 200 jaar geleden. Sindsdien zijn wel diverse wijzigingen aangebracht, niet alleen in de grenzen van de rechtsgebieden, maar ook in de aantallen en soorten gerechten. Per 1 januari 1842 bestond de gerechtelijke kaart van Nederland uit 11 (provinciale) gerechtshoven, 34 arrondissementsrechtbanken en 150 kantongerechten.

Het huidige aantal van 5 gerechtshoven dateert uit 1877, toen een ingrijpende herziening van de rechterlijke indeling plaatsvond. Het aantal arrondissementsrechtbanken werd toen teruggebracht tot 23. In 1934 kwam het als gevolg van een bezuinigingswet wegens de economische crisis van destijds tot het huidige aantal van 19 rechtbanken. Ook het aantal kantongerechten, dat in de loop der jaren al wat was uitgedund, werd toen verder verminderd, namelijk tot 62. Deze hoofdstructuur is, afgezien van de bestuurlijke onderbrenging van de 62 kantongerechten bij de rechtbanken in 2002, sindsdien onveranderd gebleven. Wel zijn de grenzen van de rechtsgebieden diverse malen aangepast. De in 1951 tot stand gebrachte Wet op de rechterlijke indeling kende tot op zekere hoogte het uitgangspunt dat de arrondissementen en kantons binnen één provincie lagen. Sinds de reorganisatie van het politiebestel in 1993 vallen de (buiten)grenzen van arrondissementen, provincies en politieregio’s volledig samen.

Zoals blijkt uit het voorgaande, is het aantal (arrondissements)rechtbanken (en daarmee het aantal arrondissementen) de afgelopen 75 jaar onveranderd gebleven. In het aantal gerechtshoven (en ressorten) is zelfs in 132 jaar geen verandering gekomen. De samenleving is sindsdien echter sneller en complexer geworden. De rechtspraak is gedifferentieerder geworden en organisaties in de omgeving van de rechterlijke macht hebben zich gespecialiseerd. Hieronder wordt aangegeven welke overwegingen er anno 2009 zijn om de huidige schaalgrootte van Rechtspraak en openbaar ministerie (OM) te herzien en in welke context deze herziening plaatsvindt.

1.2 Probleemanalyse

Sinds eind vorige eeuw zijn er ingrijpende moderniseringen doorgevoerd in de rechterlijke organisatie. In dit verband kunnen onder meer worden genoemd de wettelijke verankering van het College van procureurs-generaal, de instelling van de Raad voor de rechtspraak en de invoering van het zogenoemde sectormodel bij de gerechten. Er is bij de Rechtspraak en bij het OM meer aandacht gekomen voor het verbeteren van de prestaties. Omgevingsbewustzijn en ketenoriëntatie zijn toegenomen. Er heeft een ontwikkeling plaatsgevonden van tamelijk zelfstandige eenheden tot landelijk werkende organisaties die de kwaliteit van hun taakuitoefening en effectieve dienstverlening aan de burger hoog in het vaandel hebben.

Voor een verdere ontwikkeling van de rechterlijke organisatie gaat de huidige structuur van 19 arrondissementen en 5 ressorten echter steeds meer knellen. Dit is te zien bij:

1. De toenemende behoefte aan specialisatie.

Om niet-doorsnee zaken goed te kunnen blijven doen, moeten rechters en officieren van justitie zich gaan specialiseren. Als een rechtbank of arrondissementsparket te weinig van dat soort zaken krijgt, kan dat op termijn ten koste gaan van de kwaliteit van de rechtspraak. Het risico bestaat dan dat rechters en officieren zich door het geringe aanbod van dat type zaken onvoldoende kunnen specialiseren of hun specialisatie niet op het vereiste niveau kunnen handhaven. Voor alle duidelijkheid: we hebben het hier over zaken die een meer dan gemiddelde kennis van het betreffende onderwerp vereisen. Het gaat dus niet over topspecialismen als bijvoorbeeld zaken in het kader van financieel toezicht of internationale kinderontvoeringen. Dat type zaken dient vanwege de zeer specialistische aard landelijk geconcentreerd te zijn.

2. De kwetsbaarheid van de kleinere gerechten en arrondissementsparketten, in het primaire proces en in de bedrijfsvoering.

In diverse rapporten, zoals het rapport van de door de Raad voor de rechtspraak ingestelde Commissie Van der Winkel «Goede rechtspraak door sterke regio’s» uit 2006, is te lezen dat niet alle gerechten en parketten groot genoeg zijn om in het primaire proces te voorzien in de noodzakelijke diepgaande kennis. Voor het behoud van de deskundigheid van rechters is het noodzakelijk dat zij jaarlijks een minimum aantal zaken op hun (deel)rechtsgebied afdoen, zoals medisch/ethische zaken of discriminatiezaken.

Een minimum aantal rechters in een sector is ook nodig om efficiënt te kunnen werken en de continuïteit in de sector te garanderen. Ziekte en vakantie bijvoorbeeld, stellen kleine sectoren soms direct voor problemen. Ook in de bedrijfsvoering heeft de huidige schaalgrootte tot gevolg dat niet op alle terreinen van de organisatie de gevraagde kwaliteit en continuïteit kunnen worden geleverd voor een redelijke prijs.

De behoefte aan specialisatie en kwetsbaarheidvermindering is vanaf 2003 voor het OM aanleiding geweest om enerzijds landelijke organisatie-eenheden als het landelijk parket en het functioneel parket op te richten en om anderzijds te gaan «regionaliseren». Met regionaliseren wordt gedoeld op de samenwerking tussen de 19 arrondissementsparketten in 11 regio’s (vanaf 1 januari 2009). Deze ontwikkelingen zijn ingegeven door de gedachte dat de organisatie beter functioneert als deze in lijn is gebracht met de werkprocessen. Leidende gedachte hierachter is dus verdere kwaliteitsverbetering.

Binnen de Rechtspraak is het gesprek over specialisatie en de vermindering van kwetsbaarheid van organisatieonderdelen later gestart omdat de urgentie voor de Rechtspraak daartoe in 2003 nog niet aan de orde was. De moderniseringen van 2002, waaronder de oprichting van een Raad voor de rechtspraak en de inrichting van een nieuwe organisatie- en bestuursstructuur voor de gerechten, waren immers net een feit. Inmiddels kan echter worden geconstateerd dat er ook voor de Rechtspraak alle reden is om ook naar de schaalgrootte te kijken.

De genoemde overwegingen van specialisatie en kwetsbaarheid spelen daarbij een grote rol. Daarnaast maken voor de Rechtspraak de volgende twee overwegingen een herziening van de gerechtelijke kaart noodzakelijk:

• Geringe instroom bestuursrechtelijke zaken.

De instroom van zaken in de sector bestuursrecht is dusdanig klein dat het volume niet toereikend is voor alle rechtbanken om het volledige pakket bestuursrechtzaken te kunnen blijven aanbieden.

• Wens tot versterking van de bestuurskracht.

De Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie (Commissie-Deetman) gaf in haar eindrapport «Rechtspraak is kwaliteit» van december 2006 als uitdaging voor de gerechtsbesturen aan dat deze in de komende jaren een ontwikkeling moeten doormaken van beheren naar besturen. Doelmatig bestuur vereist dat er niet te veel te besturen eenheden zijn. De Rechtspraak heeft bovendien behoefte aan bestuurders die ervoor zorgdragen dat hun organisatieonderdelen de hoogst mogelijke (juridische) kwaliteit leveren, waarbij bovendien een maatschappelijke oriëntatie in ogenschouw wordt genomen.

De herziening van de gerechtelijke kaart moet dus niet slechts als een structuuraanpassing worden gezien. Met de herziening wil het kabinet de juiste randvoorwaarden creëren om binnen een nieuw raamwerk tot hoogwaardige vervolging en rechtspraak te komen. Aan de ene kant doordat er voldoende ruimte en flexibiliteit is om specialistische kennis en voldoende deskundigheid te kunnen opbouwen en aan de andere kant door de toegankelijkheid van de rechtspraak voor de burger optimaal te blijven waarborgen.

Dit kabinetsstandpunt over de herziening van de gerechtelijke kaart staat dus in het teken van de kwaliteit van de rechterlijke organisatie in de toekomst. De voorstellen kunnen blijkens de uitgebrachte adviezen en de in de afgelopen maanden met tal van betrokkenen gevoerde gesprekken op een breed draagvlak rekenen. Uitgangspunt is dat het kabinet hiermee de condities schept waarbinnen Rechtspraak en OM zelf kunnen zorgdragen voor kwalitatieve rechtspraak en vervolging.

1.3 Context en voorgeschiedenis

De herziening van de gerechtelijke kaart vindt plaats in de context van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie van 2002. In juni 2007 is het kabinetsstandpunt inzake de door de Commissie-Deetman verrichte evaluatie aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2006/07, 29 279, nr. 55), in de zomer van 2009 gevolgd door een wetsvoorstel dat uitwerking geeft aan het betreffende kabinetsstandpunt (Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nrs. 1–3). De kern van dit wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie is vergroting van de kwaliteit van rechtspraak en de bevordering van de toegankelijkheid van de rechtspraak voor de burger. Dit gebeurt door maatregelen als een verhoging van de competentiegrens in kantonzaken, samenwerkingsbepalingen en het leggen van meer verantwoordelijkheden bij de Rechtspraak zelf. Uitgangspunt hierbij is, in afwachting van de herziening van de gerechtelijke kaart, het huidige aantal van 19 arrondissementen en 5 ressorten.

Het wetsvoorstel staat deels in functie en perspectief van de herziening van de gerechtelijke kaart. Enkele in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen hebben een tijdelijk karakter, namelijk tot de invoering van de nieuwe gerechtelijke kaart een feit is. Zo voorziet het wetsvoorstel reeds in de mogelijkheid om personele unies van gerechtsbesturen te vormen bij rechtbanken binnen één ressort. Dit is wenselijk omdat de Rechtspraak met deze geboden ruimte kan voorsorteren op wijzigingen die de herziening van de gerechtelijke kaart met zich mee zal brengen, zonder dat onomkeerbare stappen worden gezet. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel, die ongeveer gelijktijdig met dit kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, is nader ingegaan op de verhouding tussen het wetsvoorstel en de voornemens met betrekking tot de herziening van de gerechtelijke kaart.

Het afgelopen jaar heeft de gerechtelijke kaart, de indeling van Nederland in arrondissementen en ressorten, de gemoederen binnen de Rechtspraak bezig gehouden. Concrete aanleiding daartoe was het voorstel van het kabinet in het standpunt over de voorstellen van de Commissie-Deetman (juni 2007) om Flevoland onder te brengen in een zelfstandig arrondissement en het resterende deel van het huidige arrondissement Zwolle-Lelystad te laten samengaan met het arrondissement Almelo. Naar aanleiding van de aanvaarding door de Tweede Kamer van de motie-Teeven/Heerts (Kamerstukken II 2007/08, 29 279, nr. 60) heeft het kabinet toen besloten deze wijziging niet door te voeren in afwachting van een versneld door te voeren algehele herziening van de gerechtelijke kaart.

Eind 2008 heeft het kabinet vervolgens zijn visie op hoofdlijnen over de nieuwe gerechtelijke kaart kenbaar gemaakt, waarin onder andere meer uitvoerig is ingegaan op de in paragraaf 1.1 genoemde ontwikkelingen en knelpunten binnen de Rechtspraak en het OM (Kamerstukken II 2008/09, 29 279, nr. 85). Hierover heb ik vervolgens op 29 januari 2009 in een algemeen overleg met de vaste Kamercommissie voor Justitie mogen spreken (Kamerstukken II 2008/09, 29 279, nr. 89). Een nadere uitwerking, met name toegespitst op de eerstelijnsorganisatie van de Rechtspraak, heb ik vervolgens in mijn brief van 9 april 2009 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2008/09, 29 279, nr. 90). Hierover heeft op 16 april 2009 een algemeen overleg plaatsgevonden (Kamerstukken II 2008/09, 29 279, nr. 91).

Zoals toegezegd bevat het nu voorliggende kabinetsstandpunt de definitieve uitwerking van de voorgenomen herziening van de gerechtelijke kaart, op basis waarvan vervolgens een wetsvoorstel zal worden ingediend. Dit kabinetsstandpunt is tot stand gekomen op basis van de hiervoor genoemde algemene overleggen met de vaste Kamercommissie voor Justitie en gebruikmakend van diverse adviezen, standpunten en uitkomsten van gespreksrondes. In dit verband zijn te noemen: de adviezen van de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal (Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 94), het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (www.nvvr.org) en de gesprekken die het ministerie van Justitie met deze en andere organisaties uit de omgeving van Rechtspraak en OM heeft gevoerd, te weten commissarissen van de Koningin, korpsbeheerders en andere burgemeesters, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de advocatuur, het notariaat, de gerechtsdeurwaarders en diverse justitiële instellingen.

In de eerdergenoemde brieven van 19 december 2008 en 9 april 2009 is reeds ingegaan op de motieven die aan een herziening van de gerechtelijke kaart ten grondslag liggen. Alvorens in te gaan op de hoofdlijnen van de herziening worden kort nog de belangrijkste uitgangpunten geschetst.

2.1 Uitgangspunten

Aan de voorgenomen herziening van de gerechtelijke kaart liggen drie onderling met elkaar samenhangende uitgangspunten ten grondslag:

Voorop staat de kwaliteit met daarbij een goed oog voor efficiency;

Grootschalig organiseren en kleinschalig werken;

De menselijke maat.

Kwaliteit en efficiency

De burger heeft recht op kwalitatief goede en toegankelijke rechtspraak en vervolging. De herziening van de gerechtelijke kaart is dan ook niet opgezet als een bezuinigingsmaatregel maar als een structuuraanpassing die dient bij te dragen aan het borgen van de kwaliteit voor de komende jaren. Dit betekent overigens niet dat de herziening geen efficiencywinst kan opleveren. Kwaliteit en efficiency kunnen immers hand in hand gaan. In paragraaf 3.4 wordt verder ingegaan op de financiële aspecten van de herziening van de gerechtelijke kaart.

Grootschalig organiseren en kleinschalig werken

De herziening van de gerechtelijke kaart resulteert in grotere arrondissementen en ressorten en dus in schaalvergroting. Er is in dit verband door sommigen wel verwezen naar grote schaalvergrotingsoperaties in de zorg en in het onderwijs en de nadelige effecten die deze operaties zouden hebben opgeleverd. Wat daarvan zij, de herziening van de gerechtelijke kaart is hiermee niet vergelijkbaar. Bij Rechtspraak en OM gaat het immers om veel kleinere organisatie-eenheden, met diensten waarvan burgers bovendien, vergeleken met onderwijs en zorg, slechts incidenteel gebruik maken. Er zullen geen gerechten en parketten met duizenden medewerkers ontstaan. De formatie van de 11 nieuwe rechtbanken varieert tussen de 400 en 800 fte, die van de arrondissementsparketten tussen de 175 en 410 fte.

Alle nieuwe rechtsgebieden zullen nog steeds meerdere rechtspraaklocaties kennen (zie hierover nader paragraaf 3.2). Via het landelijk dekkend stelsel van ruim 40 veiligheidshuizen is het OM te vinden daar waar de lokale criminaliteits- en overlastproblematiek daartoe reden geeft. Het adagium is niet «big is beautiful» maar wel «grootschalig organiseren en kleinschalig werken».

De menselijke maat

De herziening van de gerechtelijke kaart gebeurt met oog voor de menselijke maat. Hierbij hanteert het kabinet verschillende perspectieven die alle van even groot belang zijn:

a) De burger (rechtzoekende): belangrijk voor de burger is doelmatige en bevredigende rechtspraak die goed toegankelijk is. Wij leven echter niet meer in het tijdperk van paard-en-wagen maar in het tijdperk van de digitale snelweg in het bovendien relatief kleine en dichtbevolkte Nederland. Daarbij komt dat de gemiddelde burger slechts zelden – vrijwillig hetzij onvrijwillig – van de rechterlijke voorzieningen gebruikmaakt. Het gaat om een goed evenwicht tussen enerzijds bereikbaarheid en anderzijds hoge kwaliteit. Uit onderzoek blijkt overigens dat de «afstand» tussen de rechterlijke organisatie en de burger niet zozeer door de fysieke afstand wordt bepaald als wel door duidelijkheid over de te volgen procedures en het daarbij geldende procesrecht en door zaken als al of niet verplichte procesvertegenwoordiging, proceskosten en de sfeer ter zitting (zie: «Situeren met beleid»: een onderzoek naar het nevenlocatiebeleid van rechtbanken», Rijksuniversiteit Groningen, 2000).

b) De professional (rechter/officier van justitie): de regionalisering bij het OM laat zien dat het werken in grotere eenheden betere doorgroeimogelijkheden en grotere uitdagingen bieden voor de professionals. Er dient wel te worden gewaakt voor het risico dat de afstand tussen de leiding en de werkvloer te groot wordt. Daarnaast is voor een goede taakvervulling van elke rechter en officier van justitie van belang dat deze bij elke zaak voldoende kennis heeft van de lokale omstandigheden. Concepten als veiligheidshuizen dragen aan deze lokale verankering bij. Door de integrale aanpak in een veiligheidshuis komt voor de rechter en het OM immers een veel vollediger beeld naar voren over de verdachte en de context van een zaak. Door de ruimte die organisatorische schaalvergroting biedt, komt er meer tijd en aandacht beschikbaar om zorg te dragen voor deze lokale verankering. Werkbezoeken, meeloopstages e.d. dragen hier ook verder aan bij.

c) De bestuurder (leden gerechtsbestuur, hoofden van parketten): om van «beheren naar besturen» te gaan (zie paragraaf 1.1) is een bepaalde omvang van zaken, mensen en middelen nodig. De herziening biedt als gezegd een omvang van tussen de 400 en 800 fte voor elke rechtbank en tussen de 175 en 410 fte voor elk arrondissementsparket. Door het werken relatief kleinschalig te houden – namelijk verdeeld over meerdere locaties en binnen teamverbanden – blijft de afstand tussen bestuurder en professional klein. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat leden van een gerechtsbestuur afkomstig zijn uit de Rechtspraak zelf. Het kabinet verwacht echter niet van de gerechtsbestuurders dat zij gedurende hun bestuursperiode ook nog hun rechtsprekende taak blijven uitoefenen.

d) De stakeholders van Rechtspraak en OM: het lokale bestuur, de politie, de advocatuur etc. Officieren van justitie en rechters zijn zich er steeds meer van bewust dat zij onderdeel zijn van de justitiële keten. De herziening van de gerechtelijke kaart staat dit niet in de weg maar schept juist de voorwaarden voor rechters en officieren van justitie om aan deze rol invulling te geven.

2.2 De hoofdlijnen van de visie op de herziening

De herziening van de gerechtelijke kaart bevat drie hoofdlijnen. Alvorens deze te schetsen is het goed te benadrukken dat de werkwijze van rechters en officieren van justitie anno 2009 in grote mate verschilt van die in de tijd dat de huidige kaart is getekend. De verwachting van het kabinet is dat door verdere digitalisering in de toekomst vele aspecten van de gerechtelijke procedures nog verder zullen veranderen. Dikke papieren dossiers maken steeds meer plaats voor digitale dossiers en zittingen met videoconferenties. De eerste digitale zittingszalen zijn al in gebruik.

De drie hoofdlijnen van de kabinetsvisie op de herziening van de gerechtelijke kaart betreffen:

1. de bestuurlijke indeling van de gerechten en parketten;

2. het locatiebeleid;

3. de omgeving.

De bestuurlijke indeling van de gerechten en parketten

Om specialisatie en kwetsbaarheidvermindering binnen een gerecht of parket te kunnen realiseren, zijn meer zaken, mensen en middelen nodig dan binnen de huidige constellatie van 19 en 5 eenheden (de arrondissementen en ressorten) mogelijk is. Volgens de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) varieert de ideale schaalgrootte van een gerecht tussen de 250 en 500 fte. Dit zou betekenen dat van de huidige 19 rechtbanken er 9 te klein zijn. Over wat nu exact de ideale schaalgrootte voor een gerecht is, zal altijd discussie kunnen bestaan, maar het kabinet vindt wel, in navolging van wat ook de Raad voor de rechtspraak adviseert, dat bestuurlijke schaalvergroting als instrument een oplossing biedt om specialisatie mogelijk te maken en de kwetsbaarheid te verminderen. Bestuurlijke schaalvergroting is dus een instrument en geen doel op zichzelf. Dit is de eerste hoofdlijn.

Dit leidt tot een kleiner aantal arrondissementen en ressorten en dus minder gerechtsbesturen, maar hoeft niet per definitie te resulteren in minder vestigingsplaatsen. De nieuwe gerechtsbesturen zullen meerdere vestigingsplaatsen van rechtspraak aansturen. In welke vestigingsplaats het bestuur zetelt, wordt aan het desbetreffende gerechtsbestuur overgelaten. De huidige één-op-één-koppeling tussen arrondissement en hoofdplaats (vestigingsplaats in de herziene gerechtelijke kaart) wordt daarmee losgelaten.

De Raad voor de rechtspraak bezint zich momenteel op het huidige bestuursconcept en vraagt ruimte voor een ander bestuursmodel. Het kabinet staat hier in beginsel positief tegenover met als voorwaarden dat er geen extra wettelijke bestuurslagen ontstaan en dat bestuursfuncties tijdelijk blijven. De nieuwe schaalgrootte en verdere professionalisering geven aanleiding om het sectormodel, de wettelijke regeling die alle sectorvoorzitters van een gerecht automatisch lid laat zijn van het gerechtsbestuur, te heroverwegen en meer ruimte te bieden voor differentiatie. Thans is nog wettelijk vastgelegd dat een gerechtsbestuur één niet-rechterlijk lid heeft, de directeur bedrijfsvoering. Het kabinet acht het gewenst ruimte te bieden om gerechtsbesturen zodanig samen te stellen dat daarin niet per se alle sectorvoorzitters participeren en dat er ook meerdere niet-rechterlijke leden kunnen zijn. Daarbij wordt gedacht aan hetzelfde model dat ook is voorgesteld voor de Raad voor de rechtspraak in het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie. Dit betekent dat een gerechtsbestuur uit drie, vier of vijf leden zal bestaan, waarvan tenminste de helft moet bestaan uit rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast. Verder zal gelden dat de voorzitter (de president) altijd een met rechtspraak belaste rechterlijk ambtenaar is.

Wat het OM betreft, leidt de verkleining van het aantal arrondissementen tot een kleiner aantal arrondissementsparketten. De 11 nieuwe arrondissementsparketten komen in beginsel overeen met de regionale structuur waarin het OM thans reeds is gaan werken. Uit het oogpunt van overzichtelijkheid zal in de wet worden vastgelegd dat er, uitgaande van de huidige constellatie binnen het politiebestel, in elk arrondissementsparket voor elke daarbinnen gelegen politieregio een hoofdofficier van justitie zal zijn. Dat betekent dat de figuur van de «fungerend hoofdofficier van justitie» zal worden afgeschaft. Eén van de hoofdofficieren zal tevens worden benoemd als hoofd van het arrondissementsparket. Aan het hoofd van elk van de vier nieuw te vormen ressortsparketten zal, net zoals nu het geval is, een hoofdadvocaat-generaal staan. Het College van procureurs-generaal is eindverantwoordelijk en zal daartoe een hoofdadvocaat-generaal met een coördinerende bevoegdheid kunnen aanwijzen.

Het locatiebeleid

Bij het bepalen van de rechtspraaklocaties in de herziene gerechtelijke kaart staat het perspectief van de rechtzoekende centraal. De rechtzoekende wil kwalitatieve rechtspraak én bereikbare, toegankelijke en zichtbare rechtspraak. Het gaat er dus om de juiste balans hiertussen te vinden. De tweede hoofdlijn van de visie op de herziening van de gerechtelijke kaart is dan ook dat de Rechtspraak aanwezig dient te zijn op plaatsen «waar het werk is». De bevolkingsdichtheid speelt dus een grote rol.

Het kabinet operationaliseert de hoofdlijn van «rechtspraak waar het werk is» naar in ieder geval de tien grootste gemeenten en de provinciehoofdsteden. Het kabinet hanteert de provinciehoofdsteden als criterium omdat dit steden zijn met een belangrijke politieke en bestuurlijke functie. Bovendien draagt toevoeging van dit criterium bij aan een goede spreiding over Nederland. Wel wordt opgemerkt dat beide criteria niet allesbepalend kunnen zijn. Op de lijst van tien grootste gemeenten en de provinciehoofdsteden moeten correcties plaatsvinden waar dit leidt tot evidente ondoelmatigheden omdat plaatsen zeer dicht bij elkaar liggen. Daarnaast moeten continuïteit en bereikbaarheid als aanvullende criteria gelden.

Het huidige aantal van bijna 60 rechtspraaklocaties zal op termijn moeten afnemen. Het is vanwege vooral bedrijfsvoeringaspecten als hoge kosten voor ICT en beveiliging niet meer mogelijk om een groot aantal relatief kleine locaties, voormalige kantongerechten, te behouden. Het gaat bovendien om voorzieningen die, vaak gevestigd in monumentale panden, in veel gevallen het grootste deel van de week onbenut blijven, waardoor zij relatief kostbaar zijn. In veel gevallen worden in dergelijke locaties enkele zittingen per week gehouden door rechters die hun vaste werkplek hebben in de hoofdplaats. Het kabinet vindt dat een rechtspraaklocatie een substantiële meerwaarde dient te hebben.

Mede uitgaande van wat is gesteld in paragraaf 2.1 dat de «afstand» tussen burger en rechterlijke organisatie vooral in de werkwijze van de Rechtspraak tot uiting komt en veel minder in de fysieke afstand, acht het kabinet het sluiten van een flink aantal kantonlocaties acceptabel. De Raad voor de rechtspraak steunt in zijn advies het kabinet hierin en zal de komende jaren geleidelijk, volgens een organisch proces door middel van het aflopen van huurcontracten, overgaan tot sluiting van deze zittingsplaatsen (onder de huidige wetgeving nog aangeduid als «nevenvestigingsplaats» of «nevenzittingsplaats» en na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie aangeduid als «nevenlocatie»).

Het kabinet realiseert zich dat het sluiten van vaak al lang bestaande rechtspraaklocaties met een historische inbedding in de lokale samenleving soms met lede ogen zal worden aangezien. De Rechtspraak zal echter moeten kunnen investeren in de toekomst en mee moeten kunnen gaan met nieuwe ontwikkelingen, juist om de kwaliteit van de rechtsprekende taak op peil te kunnen houden. Daartoe behoort ook de professionele maatschappelijke betrokkenheid en de lokale oriëntatie van rechters. Als geen ander wordt de rechter immers dagelijks met diverse facetten van het samenleven geconfronteerd. De opheffing van kantonlocaties betekent niet dat er geen rechtspraak meer is met lokale wortels. Voor de strafrechtspleging komt zoals gezegd kennis over wat er lokaal speelt samen in de Veiligheidshuizen.

Naar gelang de behoefte heeft de Rechtspraak de ruimte incidenteel dan wel voor een bepaalde periode rechtspraak dichter bij de burger te brengen. De schaalvergroting vergroot het vermogen van de rechtspraak om op situaties flexibel in te spelen. Het kabinet is geen voorstander van geïnstitutionaliseerde buurtrechtspraak omdat juist uit ervaringen met kleine nevenlocaties, die inmiddels zijn gesloten, blijkt dat dit betekent dat zaken moeten worden gestapeld om zittingen te kunnen houden, wat tot aanzienlijke vertraging in de behandeling leidt.

In elk van de 11 nieuwe arrondissementen en 4 nieuwe ressorten, zal, net zoals dat nu het geval is in de huidige arrondissementen en ressorten, op alle terreinen van het recht rechtspraak worden aangeboden. Dit geldt dus niet alleen voor het burgerlijk recht en het strafrecht, maar ook voor het bestuursrecht. Een en ander vloeit voort uit de algemene regels inzake de relatieve bevoegdheid van rechtbanken en gerechtshoven, die onveranderd blijven. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering in die gevallen waarin in wetgeving welbewust is gekozen voor concentratie van rechtsmacht bij één of enkele gerechten, zoals het kwekersrecht (geconcentreerd bij de rechtbank en het Hof ’s-Gravenhage).

Binnen de arrondissementen en ressorten zullen de rechtspraaklocaties in de herziene gerechtelijke kaart worden onderscheiden in vestigingsplaatsen en zittingsplaatsen. Het kenmerkende onderscheid tussen beide soorten rechtspraaklocaties is dat in vestigingsplaatsen een breed pakket van rechtspraak zal worden aangeboden, terwijl dat in een zittingsplaats niet het geval behoeft te zijn. De NVvR benoemt in haar standpuntbepaling het basispakket dat in beginsel in elke vestigingsplaats moet worden aangeboden. Het kabinet en ook de Raad voor de rechtspraak kunnen zich hierin vinden. Wel moet ervoor worden gewaakt de wetgeving op dit punt al te zeer te fixeren. Juist om de kwaliteit van rechtspraak te waarborgen, kan het «brede pakket van zaken» niet tot in detail in de wet worden vastgelegd. Wel ligt het in de rede een zeker minimum op wetsniveau te regelen. In het te zijner tijd op te stellen wetsvoorstel tot herziening van de gerechtelijke kaart zal daarom wettelijk worden verankerd dat in elke vestigingsplaats van een rechtbank in ieder geval enkel- en meervoudige kamers worden gevormd die strafzaken en burgerlijke zaken behandelen. In beginsel geldt dit ook voor de bestuursrechtspraak, waarbij ook in het bijzonder zal worden gelet op de toegankelijkheid van de sociale-verzekeringsrechtspraak. De precieze toedeling zal, rekening houdend met het zaaksaanbod, een bevoegdheid zijn voor de Raad voor de rechtspraak zelf. In zittingsplaatsen zal de Rechtspraak een deel van het basispakket aanbieden – denk aan kantonzaken en politierechterzaken – en daarnaast in ieder geval die zaken die een lokaal karakter hebben.

Overigens zal gelden dat elk gerecht in de bestuursreglementen dient te regelen bij welke locatie (vestigingsplaats of zittingsplaats) rechtzoekenden voor welke zaken terecht kunnen.

Naarmate er op een locatie een breder pakket wordt aangeboden, ligt het meer in de rede dat rechters op die locatie ook kantoor houden. In de vestigingsplaatsen zal dat dan ook als regel vanzelf het geval zijn. Het ligt daarom in de rede dat in een vestigingsplaats niet alleen zittingszalen maar ook werkkamers en vergaderruimtes voor rechters en overige medewerkers aanwezig zijn. De Raad voor de rechtspraak is van oordeel dat het aan de Rechtspraak zelf overgelaten kan worden of een locatie een kantoorfunctie heeft. Het kabinet is het daarmee eens, in die zin dat het hier geen taak acht weggelegd voor de wetgever. Ook thans bevat de Wet op de rechterlijke organisatie geen bepalingen over de kantoorfunctie, omdat een en ander logischerwijze voortvloeit uit de zaken die op een bepaalde locatie worden behandeld.

Verder geldt dat de wet zal voorschrijven dat elke vestigingsplaats een publieksfunctie zal moeten kennen in de vorm van een griffie, die alle werkdagen gedurende ten minste zes uren per dag is geopend, zoals thans wettelijk is geregeld voor de hoofdplaatsen. Een dergelijk wettelijk voorschrift is een belangrijke waarborg dat op een vestigingsplaats de Rechtspraak «zichtbaar» aanwezig is en leidt ook tot aanpalende bedrijvigheid in de directe omgeving (advocatuur, gerechtsdeurwaarders etc.).

Voor de zittingsplaatsen geldt eveneens dat er een griffie moet zijn, maar deze zal op die locaties een beperkte functie kunnen hebben.

Beide soorten rechtspraaklocaties worden, zoals de NVvR ook adviseert, wettelijk verankerd. Dit is bovendien in lijn met de nota van wijziging op het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie, die parallel aan dit kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer wordt gezonden. Hierin wordt geregeld dat vestigingsplaatsen (in het wetsvoorstel conform de huidige structuur nog aangeduid als «hoofdplaatsen») worden aangewezen in de Wet op de rechterlijke organisatie en zittingsplaatsen (in het wetsvoorstel «nevenlocaties» genoemd) in een algemene maatregel van bestuur met voorhangprocedure bij de Tweede en Eerste Kamer. Daarnaast zal de Raad voor de rechtspraak de mogelijkheid krijgen om overige zittingsplaatsen aan te wijzen.

De omgeving

De derde hoofdlijn is dat buitengrenzen van Rechtspraak, OM, politie en veiligheidsregio’s congruent zijn. Wanneer de indeling van politie, OM en Rechtspraak op elkaar aansluiten, kunnen deze organisaties in de veiligheidsketens veel effectiever en efficiënter met elkaar samenwerken: op het bestuurlijke niveau maar met name op het operationele niveau waar de zaken daadwerkelijk worden afgehandeld. In de visie van het kabinet moeten rechters en officieren van justitie op lokaal niveau met hun ketenpartners blijven zorgdragen voor maatwerk en voor een goede dienstverlening aan de burgers.

Voor Rechtspraak en OM is de advocatuur ook een belangrijke partner. De arrondissementale structuur is daarbij door ontwikkelingen als de afschaffing van het verplicht procuraat echter steeds minder bepalend geworden. Tevens is van belang dat de advocatuur zelf ook nadenkt over de vernieuwing van de eigen bestuurlijke organisatie. Daartoe is een commissie ingesteld die voor de zomer van 2010 advies zal uitbrengen. Afhankelijk van de uitkomsten en het daarbij te kiezen tijdpad zal moeten worden bezien of de koppeling met de arrondissementale en ressortelijke indeling behouden blijft.

De nieuwe gerechtelijke kaart

3.1 De herziene arrondissementale en ressortelijke indeling

Als gezegd zullen 11 nieuwe arrondissementen en 4 nieuwe ressorten worden gevormd. Een en ander zal worden vastgelegd in een nieuwe Wet op de rechterlijke indeling. Hieronder volgt een overzicht van de nieuwe en daarmee corresponderende huidige arrondissementen en ressorten. In de bijlagen bij deze brief is de nieuwe indeling van de arrondissementen en ressorten grafisch weergegeven in de kaart van Nederland.1 De hieronder weergegeven benamingen van de nieuwe arrondissementen en nieuwe ressorten hebben nog een voorlopig karakter.

Nieuwe arrondissementenHuidige arrondissementen
1. Noord-NederlandAssen, Groningen, Leeuwarden
2. Overijssel-Gelderland-NoordAlmelo, Zutphen, Zwolle
3. Gelderland-Midden-ZuidArnhem
4. Flevoland-UtrechtUtrecht, Zwolle (Flevolandse deel), Amsterdam (Gooi en Vechtstreek)
5. AmsterdamAmsterdam (excl. Gooi en Vechtstreek)
6. Noord-West-HollandAlkmaar, Haarlem
7. Haaglanden’s-Gravenhage
8. Rotterdam-RijnmondDordrecht, Rotterdam
9. Zeeland-West-BrabantBreda, Middelburg
10. Oost-Brabant’s-Hertogenbosch
11. LimburgMaastricht, Roermond

Nieuwe ressortenHuidige ressorten
1. Noord-Oost-NederlandArnhem, Leeuwarden
2. Noord-HollandAmsterdam
3. Zuid-Holland’s-Gravenhage
4. Zuid-Nederland’s-Hertogenbosch

Arrondissementale indeling

De herziening van de gerechtelijke kaart resulteert in minder arrondissementen. Het kabinet volgt hiermee, gezien het grote draagvlak voor dit voorstel, het advies van de Raad voor de rechtspraak. Geconstateerd moet worden, zoals ook uit het advies van het College van procureurs-generaal naar voren komt, dat de beoogde arrondissementale indeling op één punt niet synchroon loopt met de regionale indeling die het OM hanteert, namelijk in Oost-Nederland. Hiervoor zal een voorziening moeten worden getroffen.

Ressortelijke indeling

Het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie bevat reeds een ressortelijke herindeling waarmee reeds nu bestaande knelpunten bij de hofressorten worden opgelost. Concreet komt het neer op een meer evenwichtige werkverdeling tussen de ressorten. Het ressort Leeuwarden blijft niettemin, qua zaaksaantallen, een relatief klein en daarmee kwetsbaar ressort. Het kabinet volgt dan ook het voorstel van de Raad voor de rechtspraak om de gerechtshoven van Arnhem en Leeuwarden te laten samenvoegen resulterend in 4 gerechtshoven.

3.2 De rechtspraaklocaties: vestigingsplaatsen en zittingsplaatsen

De afgelopen periode is naast consensus over de bestuurlijke indeling van de herziene gerechtelijke kaart ook steeds meer consensus ontstaan over de rechtspraaklocaties in de herziene gerechtelijke kaart. Het kabinet gaat uit van 32 rechtspraaklocaties in eerste aanleg en 20 rechtspraaklocaties in tweede aanleg die wettelijk verankerd zullen worden.

De rechtspraaklocaties kunnen, zoals gesteld in paragraaf 2.2, worden onderscheiden naar vestigingsplaatsen en zittingsplaatsen.

Vestigingsplaatsen

De hoofdlijnen van de kabinetsvisie op de herziening verder uitwerkend betekent dit dat bij de rechtbanken de volgende plaatsen als vestigingsplaatsen worden aangemerkt:

Almelo, Alkmaar, Almere, Amsterdam, Arnhem, Assen, Breda, Eindhoven, ’s-Gravenhage, Groningen, Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Roermond, Rotterdam, Utrecht, Zutphen en Zwolle.

Uitgangspunt voor de vestigingsplaatsen zijn dus de 10 grootste gemeenten en de provinciehoofdsteden. Vervolgens heeft een correctie plaatsgevonden voor plaatsen die dicht bij elkaar liggen zoals Dordrecht en Rotterdam, Nijmegen en Arnhem, Tilburg en Breda, Lelystad en Almere. Vanwege continuïteit wordt de voorkeur gegeven aan Arnhem boven Nijmegen en aan Breda boven Tilburg.

De huidige hoofdplaats Dordrecht wordt, hoewel de Rechtspraak anders adviseert, vanwege de geringe afstand tot Rotterdam in het kabinetsvoorstel geen vestigingsplaats maar een zittingsplaats. De huidige nevenlocatie Lelystad, die volgens de Raad voor de rechtspraak in de herziene gerechtelijke kaart vestigingsplaats dient te worden, is in het voorstel van het kabinet zittingsplaats. Motivering hiervoor is, hoewel Lelystad provinciehoofdplaats is, de nabijheid tot het grotere en verder groeiende Almere.

In Dordrecht en Lelystad blijft de rechtspraak dus vertegenwoordigd.

Vanwege het criterium van continuïteit en bereikbaarheid worden de plaatsen Almelo, Alkmaar, Zutphen en Roermond die noch top-10-gemeente noch provinciehoofdstad zijn, aangewezen als vestigingsplaatsen.

De Raad voor de rechtspraak adviseert om de huidige nevenlocaties Almere en Eindhoven als zittingsplaats en niet als vestigingsplaats te benoemen. Het kabinet is echter van mening dat de vijfde en zevende stad van Nederland, uitgaande van het uitgangspunt van «rechtspraak waar het werk is» als vestigingsplaats aangewezen dienen te worden. Dit betekent overigens niet dat met de inwerkingtreding van de herziene gerechtelijke kaart Almere en Eindhoven direct volwaardige vestigingsplaatsen zullen zijn. Er zal, alleen al vanwege de financiële consequenties, gewerkt gaan worden met een groeimodel.

Dat Eindhoven (op termijn) een volwaardige vestigingsplaats van en voor rechtspraak wordt, betekent overigens niet dat er in Eindhoven een penitentiaire inrichting zal worden gevestigd. Voor het behandelen van meervoudige strafzaken is het te zijner tijd wel nodig dat er celblokken in het gerechtsgebouw aanwezig zijn.

Bij de gerechtshoven ligt het in het voornemen om wettelijk vast te leggen dat Arnhem, Amsterdam, ’s-Gravenhage, ’s-Hertogenbosch en Leeuwarden de vestigingsplaatsen zijn.

Zittingsplaatsen

Naast de 20 vestigingsplaatsen zullen er bij de rechtbanken 12 bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zittingsplaatsen zijn: Amersfoort, Apeldoorn, Bergen op Zoom, Enschede, Dordrecht, Gouda, Haarlemmermeer, Leiden, Lelystad, Nijmegen, Tilburg en Zaanstad.

Daarnaast ligt het in het voornemen de Raad voor de rechtspraak de mogelijkheid te geven nog overige zittingsplaatsen aan te wijzen, zoals ook voorzien in de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie. Naar de stand van zaken van dit moment zijn dit de volgende plaatsen: Alphen aan de Rijn, Brielle, Boxmeer, Delft, Den Helder, Deventer, Doetinchem, Emmen, Gorinchem, Groenlo, Harderwijk, Heerenveen, Heerlen, Helmond, Hilversum, Hoorn, Middelharnis, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Sittard-Geleen, Sneek, Steenwijkerland, Terneuzen, Tiel, Venlo, Wageningen en Winschoten.

Zoals gesteld in paragraaf 2.2 zal de Raad voor de rechtspraak bevoegd zijn deze locaties op termijn te sluiten. Dat zal uiteraard niet van de ene op de andere dag gebeuren. Wanneer er echter in de toekomst bevolkingsconcentraties in gebieden buiten de 32 rechtspraaklocaties ontstaan, behoudt de Raad ook de bevoegdheid om in dergelijke gebieden een zittingsplaats voor rechtspraak te gaan creëren. Daarnaast kan de Raad de bevoegdheid voor het aanwijzen van zittingsplaatsen benutten om, als dit gewenst is en de Rechtspraak dit zelf ook gepast vindt, ad hoc of incidenteel zittingen te houden. Dit is bijvoorbeeld denkbaar bij zaken die grote betekenis hebben voor de lokale bevolking.

Voor de gerechtshoven geldt inzake de zittingsplaatsen de volgende stelregel: alle vestigingsplaatsen van de rechtbanken binnen een ressort zullen als zittingsplaats voor het desbetreffende gerechtshof worden aangewezen om in voorkomende gevallen zittingen te houden.

Vestigingsbeleid OM

Hoewel de focus van het OM primair op het bestuur en de politie is gericht, blijft het OM vertegenwoordigd op de vestigingsplaatsen van de Rechtspraak. Dit naast de aanwezigheid van het OM in de veiligheidshuizen. Het OM blijft uiteraard zijn regisserende rol in de strafrechtketen vervullen als voorzitter van de Arrondissementale Justitiële Beraden.

3.3 Congruentie met de omgeving

Uitgaande van de hoofdlijn dat de buitengrenzen van Rechtspraak, OM, politie en veiligheidsregio’s congruent dienen te zijn, wordt het gebied Gooi en Vechtstreek in de herziene gerechtelijke kaart van het arrondissement Amsterdam verplaatst naar het nieuwe arrondissement Flevoland-Utrecht. Dit past bij de huidige bovenregionale samenwerking van de politiekorpsen Utrecht, Flevoland en Gooi en Vechtstreek. Bovendien is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in gesprek met de korpsbeheerders van de politieregio’s Flevoland en Gooi en Vechtstreek over een mogelijk samengaan van deze twee politieregio’s.

De gevolgen van de herziening voor de juridische beroepsgroepen, advocatuur, notariaat en gerechtsdeurwaarders, zal het kabinet per beroepsgroep bezien.

3.4 Financiën

Hoewel de Raad voor de rechtspraak op basis van een zeer grove schatting aangeeft dat de herziening structureel geld gaat kosten is het kabinet de mening toegedaan dat de herziening van de gerechtelijke kaart per saldo structureel geen extra geld hoeft te kosten. Gezien de huidige financiële situatie van de Nederlandse overheid is het bovendien de verwachting dat er de komende jaren geen financiële middelen beschikbaar komen. Ruimte dient dus gevonden te worden in de tijd: de implementatie van de herziene gerechtelijke kaart hoeft niet met een big bang te gebeuren maar kan gespreid over de komende jaren plaatsvinden.

Het kabinet verwacht dat de Rechtspraak baten kan creëren bij het sluiten van een flink aantal nevenlocaties. Daarnaast zal het samenvoegen van gerechten efficiencywinst opleveren.

De Raad voor de rechtspraak verwacht kosten door de extra reisbewegingen die zullen ontstaan doordat de gerechten sectoren zullen gaan samenvoegen. Het kabinet is van mening dat de herziening van de gerechtelijke kaart gaat om een bestuurlijke samenvoeging en dat het niet per definitie noodzakelijk is om alle sectoren ook fysiek samen te voegen. Zoals eerder gesteld: de digitalisering binnen de Rechtspraak wordt ook steeds groter en beïnvloedt de werkwijze.

Om dezelfde reden heeft dit voorstel geen noemenswaardige gevolgen voor de administratieve lasten van de burger.

De Raad voor de rechtspraak verwacht bovendien implementatiekosten in verband met het sociaal flankerend beleid. Hiervoor geldt dat de Rechtspraak nu al diverse middelen tot zijn beschikking heeft om te anticiperen op de herziene gerechtelijke kaart. In het wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie wordt dit arsenaal bovendien uitgebreid door de mogelijkheid te creëren om personele unies van gerechtsbesturen te vormen.

Afronding en vervolgstappen

Bij de voorbereiding van dit kabinetsstandpunt zijn vertegenwoordigers van het lokaal en provinciaal bestuur uitdrukkelijk betrokken. Daarbij hebben de gemeentelijke en provinciale bestuurders met name aandacht gevraagd voor de toegankelijkheid van rechterlijke voorzieningen voor de inwoners van hun regio’s. Het kabinet rekent het tot zijn verantwoordelijkheid om, rekening houdend met regionale belangen, vanuit een regio-overschrijdend perspectief te kijken naar het belang van de rechtzoekende. Dit belang is gediend met een goede spreiding van hoogwaardige rechtspraak. Dit resulteert in minder rechtspraaklocaties in dunbevolkte gebieden, wat een versterking oplevert van de nog steeds ruime hoeveelheid plaatsen waar rechtspraaklocaties blijven gevestigd.

Het is de overtuiging van het kabinet dat de voorgestelde herziene gerechtelijke kaart bijdraagt aan de kwaliteit van de rechterlijke organisatie in de toekomst. Veel hangt natuurlijk af van de verdere uitwerking door Rechtspraak en OM zelf. De nieuwe gerechtsbesturen en parketten dienen er in de praktijk voor te zorgen dat zowel specialistische kennis wordt opgebouwd, de continuïteit van hun gerechten en parketten wordt versterkt en dat rechters en officieren met een lokale verankering hun werk goed doen. De door het kabinet voorgestelde constellatie biedt het juiste kader om hieraan gestalte te geven.

Na een debat met de Tweede Kamer over dit kabinetsstandpunt, dat naar ik hoop spoedig zal kunnen plaatsvinden, zullen de voornemens worden vervat in een wetsvoorstel tot herziening van de gerechtelijke kaart, dat ondergetekende in de loop van 2010 verwacht bij de Tweede Kamer te kunnen indienen. De Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie zal, nadat deze in werking is getreden, de Rechtspraak en het OM reeds enkele instrumenten in handen geven om te kunnen anticiperen op de herziening van de gerechtelijke kaart. De desbetreffende instrumenten staan immers in functie en perspectief van de herziening van de gerechtelijke kaart.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven