Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 29279 nr. 836 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 29279 nr. 836 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2024
Op 14 juni 2023 hebben wij met uw Kamer gesproken over het functioneren van de strafrechtketen. Op 6 juli 2023 heeft uw Kamer een motie aangenomen van Ellian c.s. (hierna: de motie), waarin de regering wordt verzocht ter verbetering van de prestaties van de strafrechtketen en betere monitoring en sturing in de keten een aantal maatregelen te nemen.1 Deze motie sluit aan bij het eindrapport2 van de parlementaire verkenning die uw Kamer heeft uitgevoerd naar de prestaties van de strafrechtketen. Met deze brief reageren wij op het eindrapport en de motie.
De strafrechtketen staat onder druk en heeft, ondanks de daling van veel vormen van «klassieke» criminaliteit, te maken met aanzienlijke uitdagingen. De complexiteit van zaken is toegenomen door internationalisering en digitalisering en door de terechte extra aandacht voor rechten van slachtoffers en verbetering van dienstverlening. De problematiek van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit vraagt veel extra inzet en de organisaties zien zich geconfronteerd met een veelheid aan nieuwe wetgevingstrajecten en beleidsinitiatieven3. Daarnaast is het, ondanks de stevige investeringen van de afgelopen jaren in politie, OM en de Rechtspraak, soms lastig vacatures te vervullen als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt en zijn er grenzen aan de opleidingscapaciteit. De strafrechtketen is hierin overigens niet uniek, bij veel organisaties in de publieke sector staan de prestaties onder druk als gevolg van een combinatie van factoren. Tegelijkertijd blijkt uit periodiek herhaalde enquêtes van het CBS dat de tevredenheid van burgers over de politie en het vertrouwen in instituties als politie en rechtspraak onder de bevolking hoog is en blijft.4 De cijfers over de strafrechtketen laten zien dat de betrokken organisaties elk jaar opnieuw een indrukwekkend aantal zaken behandelen5 en dat verdient een compliment.
Dit gezegd zijnde onderstrepen wij dat de prestaties van de strafrechtketen als geheel en de samenwerking tussen de organisaties beter kunnen en moeten, zoals de parlementaire verkenning constateert. Dat zijn wij niet alleen verplicht aan slachtoffers en verdachten, maar ook aan al die duizenden professionals die zich elke dag inzetten voor een eerlijk, effectief en tijdig strafrecht. Er zijn de afgelopen jaren veel acties in gang gezet om gesignaleerde knelpunten aan te pakken6 en die acties zullen voortvarend worden voortgezet. Maar er zijn ook extra inspanningen en verbeteringen nodig, zowel vanuit het Ministerie van JenV als door de ketenorganisaties.
In deze brief werken we dit nader uit langs vijf hoofdlijnen: versterking afstemming, coördinatie en regie (par 2); acties ter verbetering van het presterend vermogen van de strafrechtketen (par 3), financiering, monitoring en verantwoording (par 4) en digitalisering en informatiehuishouding (par 5). Om deze actielijnen in het juiste perspectief te plaatsen gaan we eerst kort in op de specifieke context van de strafrechtketen (par 1).
Als we spreken over de «strafrechtketen» doelen we op alle organisaties die een rol hebben in de opsporing, vervolging, berechting, tenuitvoerlegging van sancties, ondersteuning van slachtoffers en reclassering. De term «keten» veronderstelt dat sprake is van één opeenvolgende keten die hiërarchisch «gestuurd» kan worden. Het is passender om de strafrechtketen te zien als een verzameling van deelketens of een breed netwerk van een groot aantal organisaties die met elkaar samenwerken en onderling sterk van elkaar afhankelijk zijn. De diverse organisaties hebben ieder hun eigen rol, verantwoordelijkheid en soms bijzondere (staatsrechtelijke) positie. Denk bijvoorbeeld aan de onafhankelijkheid van de Rechtspraak als aparte staatsmacht, de eigenstandige rechtstatelijke positie van het openbaar ministerie en het sui generis karakter van de politie die met diverse gezagen heeft te maken. Als Minister van Justitie en Veiligheid en Minister voor Rechtsbescherming zijn wij verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op de prestaties en het functioneren van de strafrechtketen als geheel. Deze verantwoordelijkheid richt zich in het bijzonder op de (rand)voorwaarden die nodig zijn voor een goed functionerende keten, zoals het toekennen van budget, beleid- en wetgeving en het wegnemen van onnodige obstakels. Het realiseren van de doelstellingen van de strafrechtketen is een gezamenlijke opgave van de verschillende organisaties daarbinnen en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
In de relatie tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de organisaties in de strafrechtketen is sprake van een balans tussen sturing binnen en onderlinge afstemming tussen de organisaties en centrale coördinatie vanuit het ministerie. De bijzondere positie van een aantal organisaties maakt dat deze organisaties voor een (belangrijk) deel zelf gaan over keuzes en/of factoren die van (grote) invloed (kunnen) zijn op de doorlooptijden in de strafrechtketen. Ook zijn de organisaties onderling van elkaar afhankelijk. Het spreekt voor zich dat dit ook van invloed is op de hoeveelheid zaken die jaarlijks kunnen worden behandeld. Het is echter niet aan het ministerie om te treden in de afwegingen die worden gemaakt in individuele zaken. Alle betrokken organisaties leggen wel aan het ministerie verantwoording af over de besteding van de toegekende budgetten en over de voortgang en realisatie van het eigen aandeel in de doelstellingen. Binnen die balans moet worden gekeken naar de sturingsmogelijkheden van het ministerie, en waar dat vanuit de organisaties zelf gedaan moet worden. In de bijlage bij deze brief hebben wij de wettelijke «sturingsmogelijkheden» ten aanzien van organisaties in de strafrechtketen geëxpliciteerd, zoals in de motie gevraagd.
Binnen de hiervoor beschreven context gaan wij in samenspraak met de organisaties in de strafrechtketen de afstemming en coördinatie versterken en de monitoring van en verantwoording over de ketendoelstellingen (zie verder paragraaf 3) verbeteren. Dat doen wij zowel binnen het Ministerie van JenV als in de relatie tussen het ministerie en de organisaties in de strafrechtketen. De organisaties zelf gaan ook aan de slag met het verder verbeteren van de interne en de onderlinge afstemming en coördinatie, om zo de samenwerking en de ketenprestaties te versterken.
Acties door het ministerie:
• Binnen het ministerie zullen de verschillende planning-en-control cycli7 van de organisaties in de strafrechtketen vanaf de start beter op elkaar afgestemd worden. Dit bevordert de samenhang tussen opdrachten en aanschrijven richting de keten en vergroot de haalbaarheid en uitvoerbaarheid daarvan. Dit moet er ook aan bijdragen dat het ministerie het ketenperspectief goed voor ogen houdt.
• Gelet op de departementale beleidsverantwoordelijkheid voor de prestaties van de strafrechtketen (afgeleid van de ministeriele verantwoordelijkheid) wordt voortaan wordt driemaal per jaar, onder voorzitterschap van de SG en in aanwezigheid van de 3 verantwoordelijke directeuren-generaal gesproken met de bestuurders van de politie, het OM, het CJIB, Dienst Justitiele Inrichtingen (DJI) en de reclassering over de voortgang van de prioriteiten van de strafrechtketen en de knelpunten die zich daarbij voordoen. Ook de rechtspraak zal deelnemen aan deze gesprekken. Mede aan de hand van de Strafrechtketenmonitor wordt aandacht besteed aan de grote ketenopgaven in relatie tot het absorptievermogen van de organisaties. Daarbij wordt niet alleen teruggekeken maar ook vooruitgekeken naar toekomstige ontwikkelingen met impact op de strafrechtketen: wat is er nodig om de afgesproken doelstellingen te (blijven) realiseren, welke (aanvullende) acties van het ministerie of betrokken organisaties vergt dit en welke bijstellingen zijn eventueel nodig? Daarbij wordt er rekenschap van gegeven dat de rechtspraak een onafhankelijke staatsmacht is en de Minister er juist ook voor verantwoordelijk is dat de rechtspraak als zodanig kan functioneren. De prioriteiten van de (straf)rechtspraak en het aantal zaken dat wordt behandeld bepalen wel mede de prestaties van de strafrechtketen.
• Het ministerie voert actief regie bij de implementatie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De hierbij opgedane lessen en ervaringen worden benut bij het vormgeven van coördinatie op andere ambities van de strafrechtketen.
• Het Ministerie van JenV gaat, in nauwe samenspraak met de organisaties in de strafrechtketen, kritischer kijken naar wat de consequenties in de uitvoering zijn van nieuwe initiatieven en daar ook scherper in prioriteren. Niet alles kan tegelijk. Nieuwe beleids-en wetgevingsinitiatieven vragen immers altijd capaciteit en inzet van de organisaties die ermee aan de slag moeten: medewerkers in de organisaties moeten ermee leren werken en soms moeten processen of systemen worden aangepast.
• Het project dat hiervoor is opgestart neemt ook de aanbeveling uit het eindrapport van de parlementaire verkenning over om bij nieuwe wetgeving of beleid goed rekening te houden met de gevolgen voor de strafrechtketen. Een belangrijk instrument hiervoor is het doen van uitvoeringstoetsen voor nieuwe wetgeving en nieuw beleid.
Het voorgaande is extra van belang, omdat de implementatie van het nieuwe wetboek van Strafvordering al een aanzienlijke inspanning van de organisaties vergt. Het zal consequenties hebben voor het volledige proces dat een strafzaak doorloopt, beginnend bij de aangifte en eindigend bij de tenuitvoerlegging. Dat heeft gevolgen voor de wijze waarop politieagenten, officieren van justitie, griffiers, rechters en andere specialisten hun dagelijkse werk doen. Werkprocessen moeten worden aangepast, personeel moet worden opgeleid en een omvangrijk aantal aanpassingen moet worden doorgevoerd in de systemen voor informatievoorziening.
• In lijn met het voorgaande wordt nagegaan of specifieke maatregelen getroffen kunnen worden om ook de organisaties waarvoor wij een meer directe verantwoordelijkheid dragen, zoals het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), hun taken beter te kunnen laten uitvoeren, ook met het oog op hun bijdrage aan het terugdringen van de doorlooptijden. Voor wat betreft het forensisch onderzoek gebeurt dat door naast investeringen in het NFI ook de forensische laboratoria bij de politie verder te ontwikkelen. De fysieke nabijheid draagt bij aan snelheid en aan een betere wisselwerking tussen forensische onderzoekers en opsporingsmedewerkers. Daarmee wordt kostbare tijd gewonnen.
Acties door de organisaties in de strafrechtketen:
• De ketenorganisaties zorgen dat, binnen de bestaande wettelijke mogelijkheden, de landelijk afgesproken doelstellingen, prioriteiten en verbeteringen goede doorwerking krijgen binnen hun eigen organisatie (i.c. de arrondissementen binnen het OM, de eenheden binnen de politie).
• Ketenorganisaties zelf doen aan maximale sturing als het gaat om het terugdringen van de voorraden en doorlooptijden, het passend inrichten van de eigen organisatie en zorgen voor transparante verantwoording van de voortgang richting het ministerie.
• Indien knelpunten worden gesignaleerd op het gebied van wetgeving of beleid die een goed functionerende strafrechtketen in de weg staan, worden deze via de gebruikelijke kanalen actief onder de aandacht gebracht van het ministerie.
• In het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) vindt afstemming plaats tussen de organisaties in de strafrechtketen over de onderlinge samenwerking en afhankelijkheden, over eventuele knelpunten en de rol van het ministerie bij het wegnemen daarvan.
De organisaties in de strafrechtketen zijn zelf verantwoordelijk voor het realiseren van hun aandeel in de afgesproken doelstellingen. Daarbij helpen wij als verantwoordelijke Ministers bij het creëren van de randvoorwaarden die de organisaties nodig hebben om goed te kunnen functioneren en deze doelstellingen te behalen.
Ketendoelen
In de motie wordt gevraagd een begin te maken met het formuleren van ketendoelen en de (bedrijfsmatige) ketendoelstellingen van de politie, het openbaar ministerie en de Rechtspraak te expliciteren over een periode van tenminste 3 jaar en dit overzicht toe te voegen aan de beleidsagenda van de begroting. Voor de komende jaren heeft de strafrechtketen in afstemming met het ministerie drie grote ketenopgaven inclusief doelen vastgesteld:
1. (de voorbereiding van) een goede en tijdige implementatie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering
De organisaties in de strafrechtketen en het ministerie werken nauw samen om het nieuwe wetboek in de organisaties te implementeren. Medio 2024 zal naar verwachting de planning van de meerjarige implementatiewerkzaamheden gereed zijn. De negende voortgangsrapportage over de voortgang van de wetgevingsactiviteiten en de implementatie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering heeft u op 11 januari 2024 ontvangen.8
2. Verbetering van de doorlooptijden op zeven zaakstromen
Tijdig recht of korte doorlooptijden dragen bij aan het vergroten van het vertrouwen van slachtoffer, verdachte en maatschappij in het strafrecht. Naast de inzet op het verkorten van doorlooptijden voor zaken van veelvoorkomende criminaliteit (VVC) die via het ZSM-proces worden afgehandeld, zijn er in het Bestuurlijk Keten Beraad (BKB) in 2019 concrete streefnormen vastgesteld voor de doorlooptijd van zeven zaakstromen. Deze normen geven de gewenste ontwikkeling en richting van de doorlooptijden weer voor de komende jaren. Het betreft streefnormen ten aanzien van: overtredingen, hoger beroep, ondermijning, jeugd, executie, zeden, ernstige verkeersmisdrijven. De specifieke streefnormen voor deze zaakstromen treft u in bijlage 2 bij deze brief. Per thema worden de actuele cijfers over doorlooptijden in afstemming met de ketenpartners zoveel mogelijk beschikbaar gemaakt in de Strafrechtketenmonitor. Jaarlijks verschijnt de factsheet Strafrechtketenmonitor.
3. Verbetering van de informatiehuishouding en digitalisering van de strafrechtketen10
De afgelopen jaren is een groot deel van de ketenprocessen gedigitaliseerd. Ik informeerde u hier voor het laatst over op 5 juni 202311. Digitalisering en ontwikkeling van de informatievoorziening, waaronder de bestuurlijke informatievoorziening en het realiseren van een Duurzaam Digitaal Stelsel12, zijn cruciaal bij het realiseren van kortere doorlooptijden en het implementeren van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Door het verbeteren van de informatievoorziening kunnen medewerkers in de betrokken organisaties gemakkelijker en sneller toegang krijgen tot informatie die nodig is om een zaak te behandelen en kunnen ze ook deze ook sneller onderling uitwisselen. Dat draagt ook bij aan verkorting van de doorlooptijden. Niet alleen voor de keten maar ook voor de individuele organisaties blijft de informatievoorziening de komende jaren ook een prioriteit van de keten waarvan de voortgang zal worden gemonitord. In paragraaf 5 van deze brief zal concreter op het onderwerp «informatiehuishouding en digitalisering» worden ingegaan.
De drie genoemde doelen worden ook opgenomen in de beleidsagenda van de begroting van JenV, zodat de voortgang en de eventuele knelpunten die zich voordoen inzichtelijker worden.
Ketencoördinatoren
Om de onderlinge samenwerking tussen organisaties te versterken en de regionale doorwerking van landelijke afspraken over de doorlooptijden te bevorderen heeft het Bestuurlijk Ketenberaad mogelijk gemaakt ketencoördinatoren aan te stellen. De organisaties in de regionale strafrechtketen stellen deze ketencoördinatoren aan die binnenkort in alle arrondissementen actief zijn. Zij zetten zich in de doorlooptijden op zaakstromen te verbeteren bij alle regionale ketenpartners in lijn met de landelijke afspraken en prioriteiten. Zij leggen verantwoording af aan de gezamenlijke regionale ketenpartners en vormen een gezamenlijk netwerk waardoor men van elkaars best practices leert. Hiermee dragen ze bij aan de samenwerking tussen de ketenpartners, het verkorten van de doorlooptijden en het terugbrengen van voorraden.
Mogelijkheden ontlasten strafrechtketen
In lijn met de motie hebben wij samen met de betrokken organisaties gekeken naar verdere mogelijkheden om de strafrechtketen te ontlasten. Dit in aanvulling op eerder aan uw Kamer gemelde maatregelen13, zoals een verbeterde werking van ZSM en (super)snelrecht, de inzet van «inloopkamers» en de werving van extra rechters die zullen moeten bijdragen aan het terugdringen van de voorraden bij de Rechtspraak. Ook op andere plekken in de keten, zoals bij de politie, het OM, DJI, het NFI en het NFIP, dragen gepleegde investeringen bij aan het verkorten van de doorlooptijden van strafzaken. Wij zullen ons blijven inzetten om de organisaties te steunen in het op peil brengen en houden van de benodigde capaciteit en daarmee een bijdrage leveren aan het terugdringen van de doorlooptijden.
Verder is op 1 januari 2020 de wet Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) in werking getreden. Dit maakt een persoonsgerichte, snelle en meer effectieve tenuitvoerlegging van straffen mogelijk.
Om tijdelijk extra bij te dragen aan de capaciteit van rechterlijke ambtenaren is tot slot op 16 november 2023 de «70plus regeling» in werking getreden.14 Deze wet maakt het mogelijk dat rechters en raadsheren na het bereiken van de wettelijke ontslagleeftijd van zeventig jaar kunnen worden herbenoemd als raadsheer of rechter plaatsvervanger. De wet heeft een looptijd drie jaar. In deze periode zal worden onderzocht of de inzet als plaatsvervangers structureel kan worden gemaakt.
Selectiviteit bij inzet strafrecht
Het OM stuurt meer op selectiviteit bij de inzet van het strafrecht. Het is belangrijk dat de beperkte capaciteit van het strafrecht vooral wordt ingezet voor die feiten waar strafrechtelijke vervolging opportuun is, dat wil zeggen voor die feiten waar de inzet van het strafrecht meerwaarde heeft voor het slachtoffer, de verdachte en de samenleving boven andere interventies. Het OM en de politie werken momenteel samen aan een herziening van het selectiviteitskader, met als doel een goede instroom van zaken van veelvoorkomende criminaliteit (VVC) te realiseren.
Een actueel voorbeeld waar het selectiever inzetten van het strafrecht aangewezen lijkt, is bij de groei van het aantal winkeldiefstallen. Deze vragen een aanzienlijke inzet van de politie en de andere partners uit de strafrechtketen. Een civielrechtelijke route zoals een schadevergoeding of een goed gesprek (bij first offenders) kan zorgen voor effectievere en bestendigere uitkomst. Maar ook het maken van afspraken met winkelketens over door hen zelf te treffen preventieve maatregelen, met name ook wanneer gewerkt wordt met zelfscankassa’s, is een belangrijke optie. Zoals wij bij de aanbieding van de White Paper Politiefunctie15 aan de Kamer hebben aangegeven, zien wij voor het bedrijfsleven ook een eigen verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor veiligheid. Wij zijn hierover structureel in gesprek met publiek-private partners.
Als vaker dan nu dit soort afhandelingen en maatregelen worden ingezet, kan dat ervoor zorgen dat de kostbare tijd en capaciteit van de politie en het OM en andere ketenpartners ingezet kan worden voor de zaken die er het meest toe doen en waar het strafrecht het verschil kan maken. Ook voor bepaalde specifieke overtredingen geldt dat deze op alternatieve wijze of via een ander rechtsgebied dan het strafrecht afgedaan kunnen worden. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan overtreding van de Wet op de identificatieplicht of zwartrijden. Zoals in de brief van de Minister voor rechtsbescherming over Straffen op maat is aangegeven16, vergt dit nog nadere politieke besluitvorming.
Ruimere toepassing OM-strafbeschikking
Gebruik van de OM-strafbeschikking is al mogelijk in een groot aantal zaken en dit leidt tot snelle, effectieve en gedragen straffen. Het OM is voornemens om meer zaken op deze wijze af te doen. Op basis van het nieuwe Wetboek van Strafvordering17 kan het OM straks een voorwaardelijke strafbeschikking opleggen, bijvoorbeeld een voorwaardelijke rijontzegging. De rechtsbescherming zal bij deze ruimere toepassing worden geborgd en deze vindt plaats onder de bestaande rechterlijke controle.
Procesafspraken
Het maken van procesafspraken is een andere manier om de druk op de strafrechtketen te verminderen. De officier van justitie en de verdediging kunnen afspraken maken over het verloop van de strafprocedure of de wijze van afdoening van een strafzaak, het gezamenlijke afdoeningsvoorstel wordt aan de rechter voorgelegd. Een door het OM en de verdediging gedragen afdoeningsvoorstel voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting, zal daarna doorgaans minder zittingstijd vergen en sneller door de rechter kunnen worden afgedaan. Dit kan bijdragen aan een verkorting van doorlooptijden en de werklast en capaciteitsinzet in omvangrijke of complexe strafzaken beperken. De huidige wetgeving biedt al de mogelijkheid tot het maken van procesafspraken en het OM heeft hiertoe een aanwijzing gepubliceerd.18 Ook binnen de Rechtspraak is een handreiking procesafspraken opgesteld. Om te komen tot een nadere inkadering bij het maken van procesafspraken is een wettelijke regeling over procesafspraken in voorbereiding voor in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Het streven is de eerste aanvullingswet in april 2024 in formele consultatie te geven.
Financiering
De parlementaire verkenning beveelt aan om te zorgen voor stabiele, niet-conjunctuurgevoelige financiering van de strafrechtketen. Daarnaast verzoekt de motie om ervoor te zorgen dat de separate financiering van organisaties in de strafrechtketen nauwkeuriger en beter op elkaar is afgestemd en om alternatieven voor de doorslaggevende rol van het Prognose Model Justitiële Ketens (PMJ) te ontwikkelen.
Wij onderschrijven het belang van stabiliteit in de financiering en aandacht voor geleidelijkheid bij zowel bezuinigingen als investeringen. Bij bezuinigingen zou zoveel mogelijk moeten worden voorkomen dat het functioneren van de strafrechtketen op essentiële onderdelen wordt geraakt. Bij intensiveringen moeten organisaties voldoende absorptiecapaciteit hebben om de beoogde doelen te kunnen realiseren. Daarbij moet steeds aandacht zijn voor hoe intensiveringen op specifieke taken (zoals bijvoorbeeld de aanpak van ondermijning) zicht verhouden tot die op basisinfrastructuur en meer algemene taken, zoals bijvoorbeeld de aanpak van veelvoorkomende criminaliteit. Hetzelfde geldt voor eventuele bezuinigingen. Evenwichtigheid is daarin van belang.
Recent onderzoek concludeert dat er geen aanleiding is om de bekostigingssystemen van de organisaties als zodanig aan te passen.19 Wel kijken wij hoe de financiering op bepaalde punten kan worden verbeterd ten behoeve van de samenwerking. Dit kan door vormen van ketenfinanciering rondom specifieke projecten, zoals implementatie van het Wetboek van Strafvordering en digitalisering. Hierbij worden vooraf de regels en doelen van de samenwerking en de hieraan verbonden financiering vastgelegd. Dit kan de nadelige effecten van de gecompartimenteerde financiering per ketenorganisatie ondervangen en de samenwerking bevorderen. Een dergelijke wijze van financiering van alle organisaties binnen de strafrechtketen als geheel is echter niet mogelijk, onder andere vanwege de bijzondere posities die de diverse partners binnen de strafrechtketen innemen. Daarnaast verhoudt ketenfinanciering zich niet goed tot het gegeven dat de beschikbare budgetten voor organisaties grotendeels vastliggen in (vast) personeel, huisvesting, ICT etc. Tot slot hebben sommige ketenpartners ook andere taken naast het werk voor de strafrechtketen. Denk aan civiele en bestuursrechtspraak door de Rechtspraak en handhaving van de openbare orde door de politie.
Het Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) is een belangrijk hulpmiddel om zicht te houden op de te verwachten werklast voor de justitiële ketens en de ontwikkelingen daarin. Dit is belangrijk als basis voor het hierboven onder paragraaf 2 genoemde overleg dat driemaal per jaar zal plaatsvinden over de voortgang van de prioriteiten van de strafrechtketen. Maar ook voor de financiering, aangezien door de sterke onderlinge afhankelijkheid een probleem bij een organisatie altijd effect heeft op andere ketenpartners. In geval van investeringen bij één specifieke ketenpartner zal daarom beter afstemming worden gezocht met overige ketenpartners voor wie die investeringen gevolgen heeft.
Het PMJ wordt ieder jaar geactualiseerd en gedeeld met de Kamer. Het WODC beziet momenteel of er, gezien de ontwikkelingen in data en techniek, betere modellen zijn om de doorstroom in de strafrechtketen te kunnen voorspellen. In 2024 zullen de resultaten uit dit onderzoek worden beproefd in een pilot. Het PMJ is echter maar één aspect van de bekostiging.
Andere factoren die worden meegenomen zijn de ontwikkelingen met betrekking tot de prijs, zoals investeringen in ICT, huisvesting en kwaliteit. Deze zijn veelal gebonden aan een organisatie en vergen maatwerk. Daarnaast worden investeringen gedaan die in mindere mate of helemaal niet gericht zijn op de hoeveelheid zaken, denk aan preventiemaatregelen of slachtofferbeleid.
Monitoren prestaties
• Monitoring van de prestaties van de organisaties in de strafrechtketen blijft plaatsvinden volgens het bestaande sturingsmodel20 en de bijbehorende instrumenten in de planning- en beheercyclus. Hierin wordt aangegeven wat in dat betreffende jaar nodig is wat betreft het behalen van mijlpalen en samenwerking met betrekking tot de drie eerdergenoemde ketenopgaven, waaronder de implementatie van het nieuwe wetboek. Het ministerie zal de jaarplanopgaven aan de organisaties concreter formuleren, monitoren en indien van toepassing, voorwaarden verbinden aan financiële verstrekkingen. Deze voorwaarden zullen gericht zijn op planning en samenwerking. Voorgaande wordt vanaf 2024 voor de hele keten ingeregeld.
• Deze «opgaven» worden nauw afgestemd met en vanuit de door de betrokken organisaties opgegeven doelstellingen en afhankelijkheden. Dit kan door met de organisaties in de keten (uiterlijk eerste helft 2024) een gezamenlijk planning te maken waarin is beschreven op welke wijze de organisaties in de keten invulling gaan geven aan de afgesproken ketendoelstellingen. Daarbij moet op basis van de in kaart gebrachte impact worden aangegeven op welke onderdelen organisaties afhankelijk zijn van keuzes van andere organisaties in de keten.
• Op basis van die opgave stelt JenV de kaders en mijlpalen vast na overleg met de organisaties en faciliteert gezamenlijk overleg over de afhankelijkheden tussen de organisaties. Daarbij wordt de aandacht primair gericht op de keten van opsporing-vervolging-berechting-tenuitvoerlegging.
• Aanvullend is het noodzakelijk dat de individuele organisaties ook hun eigen aandeel in de ketendoelstellingen in beeld brengen: wat is nodig aan investering in werkprocessen, ketenarchitectuur, standaarden, koppelvlakken en gemeenschappelijke IV om de ketenopgave te realiseren. Dit draagt bij aan het inzicht in de totale realisatie opgave en kan er aan bijdragen de complexiteit en onderlinge afhankelijkheid van de ketenpartners ten opzichte van elkaar te reduceren.
• De strafrechtketenmonitor21 is een belangrijke bron van informatie die inzicht geeft in de zaaksstromen (instroom, doorstroom en uitstroom), de wijze van afdoening en de doorlooptijden. De monitor is inmiddels aangescherpt door ook informatie over voorraden toe te voegen. Bezien zal worden of met het oog op het verbeteren van de informatievoorziening over de prestaties van de strafrechtketen verder aanvulling gewenst is.
• De jaarverslagen van de organisaties in de strafrechtketen bevatten reeds informatie over financieel beheer en aantallen fte’s, waar in de motie naar wordt gevraagd. Het Ministerie van JenV zal met de betrokken organisaties bespreken hoe deze informatievoorziening verbeterd en meer inzichtelijk gemaakt kan worden, zonder dat dit leidt tot onevenredige administratieve lasten.
De parlementaire verkenning benoemt problemen met de informatiehuishouding en digitalisering als grote obstakels voor het functioneren van de strafrechtketen. Genoemd worden gebrekkige datakwaliteit, verouderde automatisering, juridische knelpunten in de gegevensuitwisseling maar ook gebrek aan afspraken tussen ketenpartners over toegang, overdracht en beveiliging van data. Dit beeld is herkenbaar. Binnen de keten is een sterke onderlinge afhankelijkheid op het gebied van informatievoorziening. Samenwerking vereist daarom voortdurend zoeken naar een balans tussen de optimalisatie van de keten en het belang van de eigen organisatie. Veelal is er niet één oplossing voorhanden die voor alle afzonderlijke ketenpartijen of specifieke deelketens effectief is. Sinds 1 januari 2023 werken de organisaties in de strafrechtketen in het Duurzaam Digitaal Stelsel (DDS) met behulp van ketensturing samen aan de digitaliseringsopgaven voor de keten. Hierbij wordt met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheden van de partners gebruik gemaakt van ketensturing. Naast de centrale digitalisering in de strafrechtketen hebben de individuele organisaties ieder ook hun eigen digitaliseringsopgave.
Om de samenwerking binnen de keten op digitalisering en informatievoorziening te versterken gaan de ketenorganisaties de komende tijd aan de slag met:
• Het in kaart brengen van de consequenties van het nieuwe Wetboek van Strafvordering voor de informatievoorziening in de keten en starten met het uitvoeren van de benodigde aanpassingen.
• Het opnemen van de consequenties en de afhankelijkheden tussen de partners in het gezamenlijke IV-portfolio. Dit maakt duidelijk wat de ketenpartners individueel en gezamenlijk moeten doen en in welke volgorde en met welke prioriteit dit moet gebeuren.
• Het verbeteren van de digitale dienstverlening aan externe doelgroepen via de doorontwikkeling van het digitale portaal voor slachtoffers (MijnSlachtofferZaak) en de doorontwikkeling van het Advocatenportaal.
• Het digitaliseren van de onderlinge informatie-uitwisseling en het verbeteren van de daarvoor benodigde architectuur, ketenwerkprocessen, semantiek, koppelvlakken en standaarden.
• De ketensamenwerking op het gebied van uitwisseling van multimedia wordt vervolgd, ook met het oog op het nieuwe wetboek. De focus blijft op zaken rond veelvoorkomende criminaliteit liggen. Het einddoel is dat multimedia volledig digitaal door de strafrechtketen kunnen stromen.
• Het gebruik van ketenvoorzieningen (zoals E-Semantiek, E-Koppeling, E-Handtekening, E-Makelaar en E-Portaal) stimuleren en faciliteren vanuit DDS. Voor ketenvoorzieningen die nog niet gerealiseerd zijn zal bezien worden of en met welke urgentie deze alsnog ontwikkeld moeten worden.
• Het oplossen van problemen met datakwaliteit en het herstellen van fouten.
• Het vervangen van verouderde ICT («legacyapplicaties») bij de ketenpartners.
Tot slot
De druk op de strafrechtketen is hoog en de opgaven zijn omvangrijk en complex. Er zijn al veel goede initiatieven in gang gezet om de samenwerking binnen en het presterend vermogen van de strafrechtketen te verbeteren. Met de hiervoor beschreven extra maatregelen zetten we verdere stappen in de goede richting. Daarbij is het van belang dat verbeteringen voor zowel verdachten als slachtoffers merkbaar zijn doordat zij sneller zekerheid krijgen over hun zaak. Dat zal het vertrouwen in het strafrecht, en in het algemeen in de rechtstaat, ten goede komen. Wij zullen uw Kamer in het vervolg over de voortgang informeren met een jaarlijkse verzamelbrief strafrechtketen, in combinatie met de Factsheet Strafrechtketenmonitor. Dat maakt het mogelijk een samenhangend beeld te geven van de trends en ontwikkelingen in de strafrechtketen, de voortgang van de ingezette verbetermaatregelen en eventuele knelpunten daarbij. De eerstvolgende brief naar aanleiding van de Factsheet Strafrechtketenmonitor ontvangt uw Kamer in juni 2024.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Er is geen expliciete wettelijke bevoegdheid of verantwoordelijkheid m.b.t. regievoering door de Ministers op de strafrechtketen als geheel. Wel zijn de Ministers politiek volledig verantwoordelijk voor het functioneren van de strafrechtketen en de organisaties die daarin werkzaam zijn. De verantwoordelijkheidsrelatie tussen de Ministers en specifieke organisaties in de strafrechtketen is in specifieke wettelijke bepalingen en regelingen terug ten vinden. Deze zullen hieronder kort worden uitgewerkt. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen de organisaties die onder het sturingsmodel van het ministerie JenV vallen en de zogenaamde sui generis-organisaties (politie, openbaar ministerie, de Raad voor de rechtspraak en de Hoge Raad).
In de parlementaire verkenning strafrechtketen en in de motie Ellian c.s. ligt de nadruk op de politie, het openbaar ministerie en de Rechtspraak. Daarom begint dit overzicht met deze drie sui generis-organisaties. Daarna wordt ingegaan op de organisaties die onder het sturingsmodel van JenV vallen.
Sui generis organisaties
Voor de politie, het openbaar ministerie, de Raad voor de rechtspraak en de Hoge Raad is in specifieke wet- en regelgeving de verantwoordelijkheid van de Ministers jegens genoemde organisaties geregeld. Waar het gaat om de verantwoording over de toegekende financiële middelen is dit verder uitgewerkt in de diverse planning en control-cycli en de monitoring en verantwoording tussen het ministerie en de betrokken organisaties.
Politie
De korpschef is belast met de leiding en het beheer van de politie. De Minister van JenV draagt de politieke eindverantwoordelijkheid voor het beheer van de politie. Op basis van de Politiewet 2012 en de daarop gebaseerde regelgeving heeft de Minister een aantal taken en bevoegdheden waarmee deze verantwoordelijkheid kan worden waargemaakt:
− Financiering: het ter beschikking stellen van de bijdragen (ten laste van de begroting van zijn ministerie) aan de politie (algemene bijdrage en bijzondere bijdragen; artikel 33 Politiewet 2012),
− Operationele sterkte: het vaststellen van de operationele sterkte van de politie en de verdeling daarvan over de onderdelen van de politie (artikel 36 Politiewet 2012; artikel 3 Besluit verdeling sterkte en middelen politie)
− Het vaststellen van de jaarstukken van de politie (artikel 34, 35 en 37 Politiewet 2012).
− De Minister van JenV kan de Korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden, dus ook op het vlak van beheer (artikel 31 van Politiewet 2012).
Concreet betekent dit dat de Minister jaarlijks de jaarstukken van de politie vaststelt. Dit betreft de begroting/meerjarenraming, het beheersplan, de jaarrekening en het jaarverslag. Naar aanleiding van de evaluatie van de Politiewet 2012 is deze wet nu zo aangepast dat de korpschef de taak heeft gekregen de jaarstukken op te stellen. Zo wordt invulling gegeven aan de wens dat de korpschef meer ruimte krijgt en het beheer meer bottom-up tot stand kan komen, rekening houdend met de omvang van het korps, de veelheid aan opgaven en de regionale en lokale wensen. Een belangrijk kader voor deze jaarstukken is de financiering van het korps. Die wordt jaarlijks door de Minister van JenV ter beschikking gesteld, op basis van het besluit financieel beheer politie. Het overgrote deel van de financiering vindt plaats via de algemene bijdrage, een veel kleiner deel via bijzondere bijdragen. Ook dit sluit aan bij de wens om de korpschef meer ruimte te geven bij het vorm geven van het beheer. Een ander belangrijk kader voor de jaarstukken is de door de korpschef in het begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte van de politie, alsook de verdeling van die sterkte over de landelijke en regionale eenheden en ondersteunende diensten. Ook deze wordt door de Minister van JenV vastgesteld. In de jaaraanschrijving kan de Minister nog andere kaders en aanwijzingen meegeven aan de korpschef. Een en ander is regulier onderwerp van bespreking in het kader van de beleids- en beheercyclus, maar ook op andere momenten kan de Minister van JenV de korpschef aanspreken op of aanwijzingen geven inzake het beheer van het korps.
Openbaar ministerie
Artikel 124 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) bepaalt dat het openbaar ministerie is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet vastgestelde taken. Uit artikel 127 wet RO vloeit voort dat de Minister van JenV de volledige politieke verantwoordelijkheid draagt voor de opsporing en vervolging en daarmee ook voor het functioneren van het openbaar ministerie. Leidend beginsel hierbij is dat het openbaar ministerie op een zekere afstand van het politieke bestuur moet kunnen opereren. Het openbaar ministerie is geen onderdeel van het Ministerie van JenV.
De afstand tussen het politieke bestuur en het openbaar ministerie zal als regel groter zijn naarmate het om geïndividualiseerde beslissingen gaat en kleiner naarmate het om algemene beleidsaangelegenheden gaat. Daarbij dient enerzijds de Minister het openbaar ministerie de ruimte te geven die nodig is om de toegekende bevoegdheden uit te voeren en dient het openbaar ministerie er anderzijds zonder voorbehoud voor te zorgen dat de Minister zijn politieke verantwoordelijkheid kan waarmaken.
De Minister van JenV kan aan het OM algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van de taken en de bevoegdheden. De bijzondere aanwijzingsbevoegdheid betreft de aanwijzingen in concrete zaken. Deze aanwijzingsbevoegdheid is naar de letter van de wet onbeperkt, maar zoals hierboven aangegeven behoort het OM zijn taak, gezien zijn centrale functie in de strafrechtspleging, op afstand van de politieke besluitvorming te kunnen uitoefenen.
Wel is sprake van een beleidsverantwoordelijkheid van het ministerie op onderwerpen waarop het openbaar ministerie werkt. Daarnaast is er bij het Ministerie van JenV een formele beheersverantwoordelijkheid, deze is gemandateerd aan het College van procureurs-generaal. Als gevolg van deze verantwoordelijkheidsrelatie sluit het openbaar ministerie m.b.t. beheersaangelegenheden volledig aan op de planning- en controlcyclus van het Ministerie van JenV. Deze cyclus ziet er als volgt uit:
• JenV stuurt jaarlijks een integrale kaderbrief aan het openbaar ministerie voor het jaar daarop. Via deze Kaderbrief geeft het Ministerie van JenV aan welke prioriteiten hij voor het komende jaar voor ogen heeft en welke financiële middelen hij daarvoor ter beschikking stelt. De Kaderbrief bestaat dus uit een beleidsmatig deel, een financieel deel en benoemt speerpunten op het gebied van bedrijfsvoering.
• In het beleidsmatige deel staat wat de beleidsthema’s en -ontwikkelingen zijn waarover het Ministerie van voor het komende jaar concrete managementafspraken wil maken met het College van procureurs-generaal. Hierdoor wordt duidelijk wat van elkaar wordt verwacht en wordt voorkomen dat onuitvoerbare kaders worden vastgesteld.
• De financiële en beheersmatige kaderstelling geeft de kaders aan waarbinnen het College van procureurs-generaal een jaarplan dient op te stellen.
• Op basis van de Kaderbrief maakt het openbaar ministerie een jaarplan. Het is aan het College om aan te geven op welke wijze het jaarplan voor de verschillende activiteiten wordt ingezet, de keuze dient in het jaarplan te worden gemotiveerd. Afwijkingen en bijstellingen ten opzichte van de kaderbrief (beleidsmatig en financieel blijven mogelijk.
• Op basis van het jaarplan worden met het Ministerie van JenV managementafspraken gemaakt, deze moeten zo veel mogelijk SMART worden geformuleerd zodat zowel het College als het ministerie gedurende het jaar waar nodig goed kunnen bijsturen.
• In het lopend jaar levert het openbaar ministerie tertaalrapportages waarin verantwoording wordt afgelegd over de voortgang van de gemaakte afspraken
• De rapportages worden besproken in het accountteam en in de bestuurlijke overleggen met tussen het ministerie en het College
Bekostiging openbaar ministerie
• De bekostiging van de parketten, het ressortsparket en het CVOM (Centrale Verwerking OM: verkeer), verloopt via het College van procureurs-generaal en vindt voor 40–50% plaats via outputfinanciering (prijs x volume).
• De specifieke werkomgeving 4 binnen het OM (ondermijning) wordt vooralsnog lumpsum gefinancierd
• Andere kosten die niet via outputfinanciering lopen zijn: bijzondere uitgaven zoals gerechtskosten, domeinen, verkeershandhavingsmiddelen, kosten voor basisvoorzieningen zoals het ICT-budget en huisvestingskosten
• De prijzen worden eens in de 3 jaar vastgesteld
• Het volume (de productieafspraken) wordt jaarlijks bijgesteld, mede op basis van prognosemodellen en het beschikbare financiële kader
• Na afloop van het jaar wordt er verrekend op basis van de gerealiseerde productie
Raad van de Rechtspraak
Op grond van de wet op de Rechterlijke Organisatie (wet RO) heeft de Minister, behalve waar het gaat om de Hoge Raad, géén eigen bevoegdheden ten aanzien van de bedrijfsvoering of het beheer van de rechtspraak. Die bevoegdheden zijn in de wet bij de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) en de besturen van de gerechten neergelegd. De rol en de verantwoordelijkheid, die de Minister daarbij ten opzichte van de rechtspraak heeft, is beperkt door het feit dat de rechtspraak niet rechtstreeks of middellijk in politiek-bestuurlijke zin aanspreekbaar kan zijn. De rechtspraak heeft een autonome en onafhankelijke positie in de Nederlandse overheidsorganisatie, waarvan het leidende beginsel een systeem is van «checks and balances» tussen de staatsmachten.
De Minister beschikt over een aantal in de wet RO omschreven toezichtsbevoegdheden jegens de RvdR (Wet RO artikelen 93 en 105 tot en met 107). Deze richten zich vooral op de taakvervulling door de RvdR. Sprake is van een vorm van metatoezicht, ook wel systeemtoezicht genoemd. Dit is het houden van toezicht op systemen en processen, waarbij de feitelijke inhoud (het product of het resultaat van het gerecht) niet het primaire object van toezicht is. Bij het metatoezicht van de Minister op de rechtspraak hebben een evenwichtig bekostigingssysteem met prikkels voor doelmatig functioneren, een transparante verantwoording en interne kwaliteitssystemen een cruciale ondersteunende rol.
De Minister kan algemene aanwijzingen geven betreffende de uitvoering van taken door de Rvdr voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie (wet RO artikel 93). Het betreft een zwaar en uitzonderlijk middel. De Minister zal de Raad eerst in de gelegenheid moeten stellen zijn zienswijze over een aanwijzing te geven (lid 2).
Indien de zienswijze van de Raad is dat de aanwijzing in strijd is met artikel 109, wordt de aanwijzing niet gegeven (lid 4). In artikel 109 staat dat «bij de uitvoering van de bevoegdheden, toegedeeld bij of krachtens deze wet, treedt Onze Minister niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken.»
Justitie en Veiligheid levert een «bijdrage» aan de Rechtspraak. De bijdrage aan de rechtspraak is verankerd in de Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Besluit financiering rechtspraak. De bekostiging van de gerechten en gerechtshoven verloopt via de Raad voor de rechtspraak en vindt (vanaf 2020) deels plaats via outputfinanciering (prijs x volume) voor de kosten van het primaire proces en deels via een lumpsumbijdrage voor de vaste kosten.
Met de Raad voor de Rechtspraak worden prijsafspraken gemaakt. Tijdens de driejaarlijkse prijsonderhandelingen worden alle zaken die van invloed (kunnen) zijn op de prijzen die JenV aan de rechtspraak betaalt en de lumpsumbijdrage voor de vaste kosten voor een periode van 3 jaar, integraal besproken en gewogen.
De Raad dient jaarlijks een jaarverslag in bij de Minister. De Minister zendt, op grond van artikel 104 van de Wet RO, het verslag onverwijld aan de beide kamers der Staten-Generaal. Dit jaarverslag geeft inzicht in de resultaten die de Re de Rechtspraak heeft behaald en de daarvoor ingezette financiële middelen.
Organisaties binnen het sturingsmodel JenV
De governance van het Ministerie van JenV voor de overige organisaties is ingericht door middel van het sturingsmodel JenV. Het sturingsmodel JenV biedt kaders voor sturen, beheersen, toezicht houden en verantwoorden. Met het sturingsmodel JenV wordt een bijdrage geleverd aan een doelmatige en doeltreffende realisatie van beleidsdoelstellingen en een meer evenwichtige relatie tussen toezicht, beleid en uitvoering. De governance van het Ministerie van JenV beoogt een verantwoorde uitvoering van publieke taken door haar zbo’s, agentschappen en diensten. Inmiddels is het sturingsmodel ingevoerd voor 25 taakorganisaties22. Het sturingsmodel JenV is resultaatgericht, legt verbinding tussen beleid en uitvoering en heeft een eenduidige sturingscyclus. Het sturingsmodel richt zich op de continuïteit van de publieke taakuitoefening, de effectieve en efficiënte uitvoering van publieke taken en het afleggen van verantwoording over de prestaties.
Bij het vormgeven van het sturingsmodel JenV is rekening gehouden met de volgende Rijksbrede en JenV-specifieke kaders:
• Voor de diensten geldt het organisatiebesluit van het Ministerie van JenV.
• Voor agentschappen is de Regeling agentschappen leidend.
• Voor zbo’s is dat de Kaderwet zbo’s (voor publiekrechtelijke zbo’s) en de circulaire Governance ten aanzien van zbo’s.
• Voor een aantal onafhankelijke JenV-organisaties, naast de sui generis organisaties, geldt een wettelijk kader dat afwijkt van de Kaderwet zbo’s.
Kamerstukken II, vergaderjaar 2022–2023, Eindrapport Parlementaire Verkenning, 29 279, nr. 804.
Zie o.a. Politiewaardering: stand van zaken, trends en regionale verschillen (CBS, december 2022) en Vertrouwen in mensen en in organisaties; persoonskenmerken, 2012–2021 (CBS, 2023).
Bijlage bij: Kamerstukken II, 2019–2020, 29 279, nr. 628. Bijlage inzichtelijk via: Actieplan strafrechtketen | Rapport | Rijksoverheid.nl.
https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?did=2023D24183&id=2023Z10063.
Met het DDS wordt beoogd om de samenwerking op het gebied van de keteninformatievoorziening structureel te organiseren, bemensen en bekostigen.
Wet van 8 november 2023 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 en enkele andere wetten in verband met het treffen van een tijdelijke voorziening voor het benoemen van rechters-plaatsvervangers in hun eenenzeventigste levensjaar. Staatsblad 2023, 410.
Voor diverse organisaties geldt uiteraard een aangepaste relatie tot het bestuursdepartement, maar de jaarplanaanschrijvingen en tertaalrapportages en -gesprekken bestaan voor elke organisatie (soms onder andere namen) op min of meer vergelijkbare wijze.
De taakorganisaties van het Ministerie van JenV kunnen worden onderscheiden in Diensten, Agentschappen, Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s)en overige organisaties. De Diensten zijn: de Raad voor de Kinderbescherming, de Dienst Terugkeer en Vertrek, het Nationaal Cyber Security Centrum, het WODC. De agentschappen zijn: de Justitiële Informatiedienst, het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Dienst Justitiële Uitvoeringsdienst Toetsing Integriteit en Screening (JUSTIS), de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) en de Justitiële ICT Organisatie. De ZBO’s zijn: het Schadefonds Geweldsmisdrijven, het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid, de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV), de Raad voor de Rechtsbijstand, het Bureau Financieel Toezicht (BFT), het College van Toezicht Beheersorganisaties Auteurs- en naburige rechten. De Kansspelautoriteit, het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, de Autoriteit Persoonsgegevens, het College Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen en het College voor de Rechten van de Mens. De overige organisaties zijn: de Inspectie JenV en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29279-836.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.