Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2022
Graag bied ik u aan de eindrapportage «Onderzoek in een geautomatiseerd werk – over
de toepassing van opsporingsbevoegdheden als bedoeld in de artikelen 126nba lid1,
126uba lid 1 en 126zpa lid 1 van het Wetboek van Strafvordering door het Openbaar
Ministerie» van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden(PGHR), die
op 9 november aan mij werd aangeboden.
Art. 122 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie stelt dat de PGHR de Minister
in kennis kan stellen van het feit dat naar zijn oordeel het Openbaar Ministerie (OM)
bij de uitoefening van zijn taak de wettelijke voorschriften niet naar behoren handhaaft
of uitvoert. Aan de toezichthoudende taak wordt invulling gegeven door thematische
onderzoeken.
Dit onderzoek heeft zich gericht op de vraag of de wijze waarop het Openbaar Ministerie
toepassing geeft aan de bevoegdheid tot onderzoek in een geautomatiseerd werk voldoet
aan de daarvoor geldende wettelijke voorschriften en de beginselen van proportionaliteit,
subsidiariteit en behoorlijkheid, en of het toezicht op de uitvoering daarvan toereikend
is.
De PGHR stelt dat de wijze waarop het Openbaar Ministerie ten aanzien van de onderzochte
gevallen toepassing heeft gegeven aan de bevoegdheid tot het uitvoeren van onderzoek
in een geautomatiseerd werk grosso modo voldoet aan de wettelijke voorschriften. In
beginsel is in de onderzochte zaken voldaan aan de beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit. Niettemin zijn er enkele onvolkomenheden en knelpunten geconstateerd.
In het rapport worden in dat verband acht aanbevelingen gedaan.
Ik ben de PGHR en de onderzoekers zeer erkentelijk voor dit doorwrochte onderzoek
dat een noodzakelijke en bruikbare toevoeging is aan de wetsevaluatie van de bevoegdheid
tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk, die ik uw Kamer eerder toestuurde.1 De reactie op dit rapport zal ik verwerken in de beleidsreactie op de wetsevaluatie
van het WODC die ik u in het voorjaar van 2023 toestuur.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius