29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 650 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 mei 2021

In reactie op Kamervragen over de zaak Groesbeek heb ik uw Kamer op 4 november 2020 medegedeeld dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: PGHR) vanuit zijn toezichthoudende taak op het Openbaar Ministerie (hierna: OM) voornemens was een oriënterend vooronderzoek te verrichten naar de gang van zaken in deze strafzaak. Ik informeer uw Kamer hierbij over de uitkomst van dat onderzoek. Tevens doe ik uw Kamer toekomen de brief van de PGHR over het onderzoek, die ik op 14 april jl. ontving1.

In de zaak Groesbeek heeft het gerechtshof bij uitspraak van 31 oktober 2019 het OM, op verzoek van het OM, niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de vier verdachten.2 De uitspraak leidde tot publieke verontwaardiging en Kamervragen.3 In antwoord op die Kamervragen lichtte ik toe dat het OM zich genoodzaakt had gevoeld in deze zaak het gerechtshof te verzoeken het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging vanwege een probleem dat in deze zaak was gerezen. Dit probleem kon niet worden opgelost zonder zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen, die bescherming verdienen, te schaden. Het geven van openheid over de belangen en de redenen die ten grondslag lagen aan het verzoek van het OM zich niet-ontvankelijk te verklaren was niet mogelijk, omdat de te beschermen zwaarwegende belangen daardoor zouden worden geschaad.

De PGHR komt op basis van het oriënterend onderzoek tot de conclusie dat in deze zaak geen sprake is geweest van integriteitsschending door (leden van) het OM: «Het Openbaar Ministerie kon ten tijde van het hoger beroep in deze zaken, na de gemaakte afweging van belangen en de aftasting van andere mogelijkheden, in redelijkheid de keuze maken de niet-ontvankelijkheid in de vervolging te vorderen. Voortzetting van de zaak kon een op legitieme gronden te beschermen belang schaden».

De PGHR heeft besloten geen verdergaand onderzoek te doen naar de gang van zaken in deze strafzaak.

Wel doet de PGHR naar aanleiding van zijn onderzoek een aanbeveling aan het OM en formuleert hij vraagpunten die mede kunnen dienen als leidraad voor een reflectie binnen het OM. De PGHR merkt in dit verband op dat belangrijke verbeteringen zich al tussentijds hebben voltrokken sinds de tijd dat de vervolging in de Groesbeekzaak is begonnen.

Het College van procureurs-generaal heeft de PGHR toegezegd in de zomer terug te koppelen wat de reflectie heeft opgeleverd en of, en zo ja hoe, de werkprocessen zijn aangepast. Vanuit mijn politieke verantwoordelijkheid voor het OM zal ook ik daarop toezien.

De PGHR maakt zijn rapport niet openbaar omdat de nog immer te beschermen belangen daaraan in de weg staan. Om dezelfde reden kan ook ik het rapport van de PGHR niet openbaar maken.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Hof Arnhem-Leeuwarden 31 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9556

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1316.

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 34.

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 662.

Naar boven