29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 626 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 november 2020

Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de wetsvoorstellen betreffende de vervolging en berechting in Nederland van strafbare feiten die verband houden met het neerhalen van Malaysia Airlines vlucht MH17 (Kamerstukken 34 915 en 34 916) in 2018 heb ik toegezegd uw Kamer te zullen informeren over het instemmingsvereiste ten aanzien van de gebruikmaking van videoconferentie bij de berechting in het licht van de ontwikkelingen in de jurisprudentie.

Omdat vraagstukken omtrent het gebruik maken van videoconferentie in de strafrechtpleging breder spelen dan in het kader van het MH17-proces heb ik het WODC gevraagd om een breder onderzoek te laten uitvoeren waarbij de vraag centraal stond wat Nederland uit de nationale en internationale normering en praktijk van de toepassing van videoconferentie bij verdachten kan leren met het oog op de normering en beleidsontwikkeling ervan in de Nederlandse strafrechtpraktijk. Dit onderzoek is thans afgerond en bied ik u hierbij aan1.

Het onderzoek is uitgevoerd door mr.dr. A.M. de Hoon, prof.mr. M.F.H. Hirsch Ballin en mw. S.G.M.J. Bollen, LLB, BA van de Vrije Universiteit Amsterdam en is getiteld «De verdachte in beeld. Eisen en waarborgen voor het gebruik van videoconferentie ten aanzien van de verdachte in het Nederlandse strafproces in rechtsvergelijkend perspectief».

Ik ben de onderzoekers zeer dankbaar voor het opgeleverde eindrapport. Het rapport bevat veel en interessante informatie die kan worden betrokken bij beslissingen over verdere beleidsontwikkeling en normering van de toepassing van videoconferentie. Ik ga het rapport nauwkeurig bestuderen en zal daarna zo snel mogelijk met een beleidsreactie komen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven