29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 625 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2020

Bijgaand treft u aan de zesde voortgangsrapportage modernisering van het Wetboek van Strafvordering.1 In deze zesde voortgangsrapportage gaan we in op de stand van zaken van het project modernisering Wetboek van Strafvordering. Daarmee voldoen wij aan een verzoek van de Vaste Commissie van Justitie en Veiligheid in de Tweede Kamer om over de stand van zaken van het project te worden ingelicht.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Zesde voortgangsrapportage modernisering Wetboek van Strafvordering

1. Inleiding

Het Wetboek van Strafvordering is het wegennet van de strafrechtelijke rechtshandhaving, dat hard aan onderhoud toe is. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering is een diepte-investering in deze juridische infrastructuur, waardoor we ook in de toekomst met alle partijen in de strafrechtketen gebruik kunnen maken van solide en moderne wegen. Het zorgt er allereerst voor dat het strafprocesrecht weer in een overzichtelijke regeling is neergelegd die heldere waarborgen biedt voor alle bij het strafproces betrokken personen, waaronder de burger die – als slachtoffer of getuige – te maken krijgt met criminaliteit. Het nieuwe wetboek is nodig om de prestaties van de strafrechtketen te verbeteren en het zal bijdragen aan de slagvaardigheid van de opsporing. Het wetboek biedt in dat verband moderne opsporingsbevoegdheden voor de opsporing van criminaliteit, waaronder ondermijnende criminaliteit. Door een betere voorbereiding van de berechting en de stroomlijning van procedures, kunnen de doorlooptijden van de afdoening van misdrijven worden verkort. Met een volledig techniekonafhankelijke regeling van het strafprocesrecht, is het nieuwe wetboek ook klaar voor de digitalisering van de strafrechtspleging.

Sinds de vorige (vijfde) voortgangsrapportage aan uw Kamer van 9 april 2019 (Kamerstuk 29 279, nr. 501) zijn de voorbereidingen voor een nieuw Wetboek van Strafvordering in goede samenwerking met de betrokken ketenorganisaties voortgezet. Zoals hieronder in deze (zesde) voorgangsrapportage zal blijken, is daarbij de nodige voortgang geboekt. In de voorliggende rapportage doen wij verslag van de sindsdien geleverde inspanningen en geven wij aan welke vervolgstappen in de komende periode wat betreft zowel de wetgeving als het in beeld brengen van de uitvoeringsconsequenties kunnen worden verwacht. Deze stappen laten zich als volgt samenvatten.

Voor wat betreft de wetgeving is een belangrijke mijlpaal dat de conceptversie van het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering, waarin de eerder daarover uitgebrachte consultatieadviezen zijn verwerkt, in juli 2020 is afgerond en openbaar gemaakt op de website van de rijksoverheid.2 Op dit moment wordt gewerkt aan het opstellen van voorstellen voor een invoerings- en aanpassingswet. Hieronder in deze rapportage zal nader worden ingegaan op deze wetgeving en zal ook de stand worden weergegeven van de algemene maatregelen van bestuur die onder het nieuwe wetboek gaan ressorteren, en van het wetsvoorstel voor de Innovatiewet Strafvordering, die naar verwachting nog dit jaar bij uw Kamer zal worden ingediend.

Zoals bekend, gaat het bij het tot stand brengen van een nieuw Wetboek van Strafvordering om een majeur wetgevingstraject met substantiële uitvoeringsconsequenties voor de ketenpartners. Om meer helderheid te krijgen over de precieze consequenties hebben wij een commissie implementatie nieuw Wetboek van Strafvordering ingesteld. Deze commissie, die in september 2019 met haar werkzaamheden is begonnen, heeft onder andere als taak in kaart te brengen welke inspanningen nodig zijn bij de organisaties in de strafrechtketen om het nieuwe Wetboek van Strafvordering te kunnen invoeren én op basis daarvan een breed onderschreven voorstel voor de implementatie, inclusief kostenraming, op te stellen. Daarnaast heeft de commissie als taak om de maatschappelijke relevantie van het nieuwe wetboek voor het voetlicht te brengen. Naar verwachting zal de commissie eind 2020 haar rapport opleveren.

De genoemde wetgevingsactiviteiten én het in kaart brengen van de financiële consequenties zijn erop gericht om het nieuwe kabinet in staat te stellen onmiddellijk na aantreden het voorstel voor het nieuwe wetboek (inclusief invoeringswet) – desgewenst – naar de Afdeling advisering van de Raad van State te versturen voor advies. Na dat advies over de wetsvoorstellen, zal het nieuwe kabinet beslissen over het tijdstip van indiening van het nieuwe Wetboek van Strafvordering bij de Tweede Kamer.3

In de vijfde voortgangsrapportage spraken wij onze waardering uit voor de nauwe betrokkenheid van de praktijkorganisaties bij de totstandkoming van het nieuwe wetboek. Ook voor wat betreft de totstandkoming van de Invoeringswet, de Innovatiewet Strafvordering en van de onder het nieuwe wetboek ressorterende algemene maatregelen van bestuur, als ook de werkzaamheden van de commissie, zijn wij de betrokken praktijkorganisaties zeer erkentelijk voor hun inbreng en inzet.

In deze voortgangsrapportage zal hieronder eerst een overzicht worden gegeven van de wetgevingsactiviteiten (2) en vervolgens van de werkzaamheden voor het in kaart brengen van de uitvoeringsconsequenties en het opstellen van een voorstel voor de implementatie (3). Daarna volgt een paragraaf over betrokkenheid van de wetenschap en over de WODC-onderzoeken die in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering worden uitgevoerd (4). Na alles wat inmiddels binnen het moderniseringsproject is bereikt gaan dit project een nieuwe fase in. In de laatste paragaaf gaan wij in op de nieuwe inrichting van het project in 2021 (5).

2. Voortgang wetgeving

2.1. Inleiding

Bij de voorbereiding van de wetgeving zijn deskundigen van de politie, de bijzondere opsporingsdiensten, de Koninklijke marechaussee, het openbaar ministerie, rechtspraak, de advocatuur en de organisaties uit de executieketen intensief betrokken. Daarnaast worden de voorstellen door een breed samengestelde werkgroep met vertegenwoordigers van de ketenpartners inhoudelijk en op uitvoeringsconsequenties beoordeeld. Alle stappen in het project zijn, via deze inmiddels beproefde werkwijze, tot dusver samen gezet. Op dezelfde wijze zal met de ketenpartners worden doorgewerkt aan de verdere voorbereiding van de wetgeving die nog in het programma van de modernisering is voorzien.

Zoals ook in vorige voortgangsrapportages aangegeven, is prof. mr. G. Knigge, voorheen advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, als adviseur intensief betrokken bij zowel de voorbereiding van de wetteksten van het nieuwe Wetboek van Strafvordering als bij de hieronder te bespreken Invoeringswet. Wij zijn hem bijzonder erkentelijk voor zijn inspanningen.

2.2. Conceptversie 2020 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering

Zoals hierboven in de inleiding is aangegeven is een belangrijke mijlpaal dat juli 2020 de conceptversie van het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering is afgerond en openbaar gemaakt. Het betreft de conceptversie van het wetsvoorstel en memorie van toelichting met betrekking tot de Boeken 1 tot en met 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Bij de afronding van deze versie werd voortgebouwd op de eerdere voorbereidingen waarvan in vorige voortgangsrapportages verslag is gedaan. Kort gezegd heeft in 2017 en 2018 formele consultatie plaatsgevonden over conceptwetsvoorstellen voor de afzonderlijke Boeken 1 tot en met 6 van het nieuwe wetboek en over onderdelen daarvan, waarover vervolgens door de betrokken ketenorganisaties advies is uitgebracht. Daarna zijn deze voorstellen samengevoegd tot één conceptwetsvoorstel waarin de consultatieadviezen zijn verwerkt, en heeft uitvoerige consultatie en intensief overleg met vertegenwoordigers van de betrokken organisaties plaatsgevonden, dat uiteindelijk tot afronding van de genoemde conceptversie heeft geleid. Zoals wij in de inleiding aangaven, zal een nieuw kabinet beslissen over voorlegging van het wetsvoorstel voor het nieuwe wetboek aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

2.3. De Invoeringswet voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering

Nu de conceptversie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is afgerond worden in de komende periode de inspanningen voor wat betreft de wetgeving met name gericht op het voorbereiden van de Invoerings- en aanpassingswet. Dit is van belang omdat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor een nieuw wetboek naar verwachting wordt vergemakkelijkt indien bij de vaststelling van het wetboek ook al inzichtelijk is welk overgangsrecht voor de invoering ervan nodig is en welke andere wetten aan het nieuwe wetboek moeten worden aangepast. Daarnaast is dit van belang voor de voorbereiding en planning van de implementatie van het nieuwe wetboek.

De Invoeringswet zal de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafvordering regelen, en bestaat uit verschillende onderdelen. Een belangrijk onderdeel wordt gevormd door het overgangsrecht. Het antwoord op de vraag welk recht na inwerkingtreding van het nieuwe wetboek toepasselijk is op een concrete proceshandeling of -situatie – het nieuwe of het oude recht – wordt bepaald door de regels van het overgangsrecht. Het voornemen is het nieuwe wetboek in één keer in te voeren. Daarmee wordt de duur van het overgangsrecht zo kort mogelijk gehouden.

Een tweede onderdeel betreft de aanpassing van andere wetten, waaronder het Wetboek van Strafrecht, aan het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De aanpassingswetgeving omvat ook de (technische) omzetting van de bestaande boeken over respectievelijk de «Internationale samenwerking in strafzaken» (Vijfde Boek) en de «Tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen» (Zesde Boek) van het huidige Wetboek van Strafvordering naar de Boeken 7 en 8 van het nieuwe wetboek.

Ten slotte zijn in het conceptwetsvoorstel voor het nieuwe wetboek enkele onderdelen gereserveerd (bijvoorbeeld die over strafvordering buiten het gebied van een rechtbank), die via de Invoeringswet in het nieuwe wetboek zullen worden opgenomen.

2.4. De algemene maatregelen van bestuur onder het nieuwe Wetboek van Strafvordering

Zoals wij in de vijfde voortgangsrapportage aankondigden, is ook de voorbereiding van de algemene maatregelen van bestuur die onder het nieuwe wetboek gaan ressorteren (verder te noemen: uitvoeringsbesluiten), ter hand genomen. Het accent ligt daarbij op de uitvoeringsbesluiten die voor de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek noodzakelijk zijn. Voor een belangrijk deel betreft het omzetting en modernisering van bestaande algemene maatregelen van bestuur onder het huidige wetboek.

Een deel van de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten is inmiddels in concept besproken in de hierboven bedoelde werkgroep. Dit najaar zal een aantal expertmeetings met vertegenwoordigers van de werkgroep worden georganiseerd over een aantal onderwerpen die in deze besluiten worden geregeld. Het gaat om technisch complexe onderwerpen (beslag op voorwerpen, waaronder sporendragers, als ook technische hulpmiddelen voor het uitoefenen van de bevoegdheid om systematisch persoonsgegevens uit publiek toegankelijke bronnen op het internet over te nemen) waarbij verdieping noodzakelijk bleek. Het resterende deel van de noodzakelijk uitvoeringsbesluiten zal in 2021 in voorbereiding worden genomen.

De concepten van de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten zullen, na afronding van de voorbereidende fase, uiteindelijk in formele consultatie worden gegeven en openbaar worden gemaakt zodra het wetsvoorstel voor het nieuwe wetboek bij de Tweede Kamer is ingediend. Op deze manier is de onderlinge samenhang tussen het te behandelen wetsvoorstel voor het nieuwe wetboek en de daaronder ressorterende uitvoeringsbesluiten gewaarborgd.

2.5. De Innovatiewet Strafvordering

Voor de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is van grote betekenis dat met enkele onderdelen van het nieuwe wetboek, vooruitlopend op invoering daarvan, in de praktijk ervaring kan worden opgedaan. Daartoe is een wetsvoorstel voor de Innovatiewet Strafvordering opgesteld, waarin wordt voorzien in een wettelijke basis om door middel van een aantal pilotprojecten deze praktijkervaring op te doen. Het gaat om een wettelijke basis die zal worden neergelegd in het Vierde Boek van het huidige Wetboek van Strafvordering («Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard») en die zal inhouden dat ten behoeve van het beproeven van onderdelen van het nieuwe wetboek mag worden afgeweken van bepalingen in het huidige wetboek of die het huidige wetboek aanvult met enkele nieuwe procedures of bevoegdheden die voor het nieuwe wetboek zijn voorzien. De geselecteerde regelingen voldoen alle aan een aantal gemeenschappelijke kenmerken, zijnde dat de invoering van deze regelingen in het nieuwe wetboek op zich breed wordt onderschreven, dat de regelingen zich ervoor lenen in het huidige wetboek te worden ingepast, zonder dat het noodzakelijk is de systematische inbedding in het nieuwe wetboek te beoordelen, en dat het regelingen betreft waarbij telkens de door middel van de pilotprojecten te onderzoeken vraag is of die regelingen bijstelling behoeven alvorens definitief in het nieuwe wetboek te worden doorgevoerd. De pilotprojecten maken alle deel uit van een samenhangende pilotstructuur en worden door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) aan een evaluatie onderworpen waarmee al tijdens de pilots wordt begonnen. Met de uitkomsten kan zodoende rekening worden gehouden bij de wetgevingsprocedure voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

De pilotprojecten, zoals op dit moment in het wetsvoorstel voor de Innovatiewet Strafvordering voorzien, betreffen de volgende onderwerpen. Het eerste onderwerp is het gebruiken van audio(visuele) opnamen als onderdeel van de verslaglegging van verdachtenverhoren, camerabeelden en het onderzoek ter terechtzitting. Dit wordt altijd gecombineerd met een verkort proces-verbaal. Een tweede pilot heeft betrekking op het mogelijk maken van de toepassing van een aantal lichtere opsporingsbevoegdheden, die in het huidige wetboek nog zijn voorbehouden aan de officier van justitie, door de hulpofficier van justitie. Een volgend pilotproject betreft de wijze waarop mediation kan plaatsvinden na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting. Verder zal ervaring worden opgedaan met de toepassing van drie nieuwe opsporingsbevoegdheden die voortvloeien uit de aanbevelingen in het rapport van de Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk (Regulering van opsporingsbevoegdheden in een digitale omgeving, Den Haag: Ministerie van Justitie en Veiligheid 2018). Het gaat om de netwerkzoeking na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk, het kennisnemen van gegevens die na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk nog worden ontvangen op dat apparaat en het doorbreken van biometrische beveiliging op een inbeslaggenomen geautomatiseerd werk. Het vijfde pilotproject betreft de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad op het terrein van het strafrecht. Met deze prejudiciële procedure bestaat al ervaring in civiele en fiscale zaken. In het pilotproject kan alvast ervaring worden opgedaan met een dergelijke procedure in het strafrecht, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek. Voorstelbaar is namelijk dat er, in de eerste periode na de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek, rechtsvragen zullen rijzen. Van belang is dan dat die snel van een antwoord kunnen worden voorzien.

Zoals in de vorige voortgangsrapportage is vermeld, was in de consultatieversie van het wetsvoorstel nog in een zesde onderdeel voorzien. Dat onderdeel maakte vooruitlopend op het nieuwe wetboek mogelijk om in een pilotproject complexe vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partij van de hoofdzaak af te splitsen en afzonderlijk te behandelen. De consultatieversie van het wetsvoorstel ontving op dit punt de nodige kritiek. Zo werd de dringende wens geuit om de voorschotregeling van toepassing te verklaren op zaken die in de afzonderlijke procedure zouden worden behandeld. De teneur van een aantal adviezen was dat deze procedure, ook in de vorm van een pilotproject, voor de verbetering van de positie van het slachtoffer in het strafproces weinig betekenis zou hebben zonder voorschotregeling. Hierop is besloten dit onderdeel buiten het wetsvoorstel voor de Innovatiewet Strafvordering te houden. Om op een later moment wel een oordeel te kunnen vellen over de mogelijkheid de voorschotregeling in deze, in het nieuwe wetboek op te nemen, procedure van toepassing te laten zijn, vindt in opdracht van het WODC een onderzoek plaats. Dit onderzoek betreft het aantal zaken en de daarmee gemoeide schadebedragen, dat voorwerp zou kunnen worden van de afzonderlijke procedure voor behandeling van de vordering van de benadeelde partij.

In juni 2020 is het wetsvoorstel voor de Innovatiewet Strafvordering voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Naar verwachting zal het wetsvoorstel nog dit jaar bij uw Kamer worden ingediend.

2.6. Verwerking lopende wetgeving

Regelingen uit lopende wetsvoorstellen tot wijziging van het huidige Wetboek van Strafvordering zullen, nadat deze door de Staten-Generaal zijn aanvaard, ook in het nieuwe wetboek worden verwerkt. Daarom is een belangrijk aandachtspunt dat de regelingen in deze wetsvoorstellen zo worden vormgegeven dat deze ook inpasbaar zijn binnen de systematiek van het nieuwe wetboek. Vanaf het moment waarop een nieuw kabinet beslist het wetsvoorstel voor het nieuwe wetboek aan de Afdeling advisering van de Raad van State voor te leggen, ligt het in de rede dat lopende wetsvoorstellen in beginsel alleen het nieuwe wetboek wijzigen, en dat voor zover die nog het huidige wetboek wijzigen, zij tevens het nieuwe wetboek wijzigen.

3. De uitvoeringsconsequenties en implementatie

Zoals in eerdere voortgangsrapportages is vermeld, is voor het in kaart brengen van de uitvoeringsconsequenties van het nieuwe wetboek (dat betreft zowel de structurele als de incidentele kosten en opbrengsten) kort na de start van het wetgevingsprogramma modernisering Wetboek van Strafvordering, het programma Modernisering Wetboek van Strafvordering – Consequenties voor de Keten ingericht. Vanuit dit programma zijn de bedoelde uitvoeringsconsequenties systematisch in kaart gebracht. Daarmee kon vervolgens bij de voorbereiding van concrete wetsbepalingen rekening worden gehouden.

In de inleiding stipten wij de commissie implementatie nieuw Wetboek van Strafvordering aan. In juli 2019 meldden wij uw Kamer (zie Kamerstuk 29 279, nr. 531) dat een commissie ingesteld zou worden die samen met de praktijkorganisaties een voorstel doet voor de optimale implementatiestrategie voor de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering en de implementatie-inspanningen in kaart zal brengen. In september 2019 is deze commissie van start gegaan. De commissie wordt voorgezeten door prof. dr. mr. R.M. Letschert, rector magnificus Maastricht University en bestaat verder uit prof.dr.mr. M.F.H. Hirsch Ballin, hoogleraar straf- en strafprocesrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam, drs. A.H.M. de Jong, werkzaam bij ABDTOPConsult en drs. K. Louwes, hoofdinspecteur Maatschappelijke Zorg bij de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

Zoals in de inleiding vermeld, heeft de commissie onder meer als opdracht om – op basis van de conceptversie van het nieuwe wetboek zoals deze zomer openbaar gemaakt – een door alle partijen gedragen advies over de implementatiestrategie, inclusief een raming van de invoeringskosten, op te leveren. De invoering van het nieuwe wetboek is een grootscheepse operatie: tienduizenden professionals moeten worden opgeleid om ermee te werken, nieuwe formulieren zijn nodig en vele informatievoorzieningssystemen vragen om aanpassing. Juist omdat het zo’n majeure operatie is, is een zorgvuldige implementatie van wezenlijk belang. Een zo goed mogelijk inzicht in de kosten is onderdeel van die zorgvuldigheid. Daarom hechten wij zeer aan het advies van de commissie over de te volgen implementatiestrategie. Naar verwachting zal de commissie eind 2020 haar rapport opleveren.

De inspanningen van het programma voor de uitvoeringsconsequenties en die van de commissie zullen leiden tot voltooiing van een gedegen paragraaf over de uitvoeringsconsequenties en implementatie, die uiteindelijk in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor het nieuwe wetboek zal worden opgenomen.

4. Betrokkenheid wetenschap en WODC-onderzoeken

4.1. Betrokkenheid wetenschap

De Commissie modernisering Wetboek van Strafvordering onder voorzitterschap van prof. mr. J.W. Fokkens heeft in de conceptuele fase van het nieuwe wetboek een belangrijke inbreng gehad in de gedachtenvorming. De commissie heeft een groot aantal centrale thema’s van het concept-wetboek vanuit het oogpunt van de strafrechtelijke wetenschap besproken.

Wetenschappelijke inbreng is verder gewaarborgd door de hiervoor al genoemde intensieve betrokkenheid van prof. mr. G. Knigge als adviseur, die de wetteksten beoordeelt op wetssystematische samenhang en consistentie. Verder heeft prof. mr. B.F. Keulen, advocaat-generaal bij de Hoge Raad, belangrijk werk verricht voor het wetgevingsprogramma. Hij heeft bijgedragen aan een aantal centrale thema’s van het nieuwe wetboek, waaronder het digitaal strafproces, de berechting en de rechtsmiddelen.

Ook de Commissie implementatie nieuw Wetboek van Strafvordering herbergt wetenschappers, die in de commissie nauw samenwerken met personen met grote ervaring in de praktijk.

4.2. WODC-onderzoeken

De onderzoeksrapporten die in het kader van de modernisering van het wetboek in opdracht van het WODC worden uitgebracht zijn na publicatie raadpleegbaar op www.wodc.nl. Sinds de vorige voortgangsrapportage is in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering het volgende onderzoek afgerond:

Verbalisering van het getuigenverhoor, een onderzoek naar de uitvoeringsconsequenties van de voorgestelde eisen aan het proces-verbaal van getuigenverhoor in het conceptwetsvoorstel tot vaststelling van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering

L.E.M. Hamers, R. Ceulen, A.C.M. Spapens, m.m.v. M.S. Groenhuijsen, Tilburg University, augustus 2019

Een van de nieuwe bepalingen in het conceptwetsvoorstel tot vaststelling van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat verklaringen van een getuige in het proces-verbaal van verhoor zo veel mogelijk in zijn eigen woorden en in vraag- en antwoordvorm worden opgenomen. In de huidige praktijk wordt deze vorm vooral bij zwaardere zaken of complexe verhoren al gebruikt. Naast de vraag- en antwoordvorm komt in de huidige praktijk ook de zakelijke weergave in monoloogvorm voor («de getuige x verklaarde y»). Voor gevallen waarin thans de zakelijke weergave wordt toegepast, zal de bepaling naar verwachting leiden tot een toename van werklasten. In beeld is gebracht om hoeveel gevallen het gaat.

Citius, altius, fortius – Sneller, hoger, sterker. Wat we van Engeland en Duitsland kunnen leren in het kader van modernisering strafvordering;

A.H. Klip, C. Peristeridou, D.L.F. de Vocht; Universiteit Maastricht, 2019

Het WODC heeft opdracht gegeven aan de Universiteit Maastricht om onderzoek te verrichten naar de praktijk van de strafrechtspleging in Duitsland en Engeland. Het gaat hierbij in het bijzonder om vereenvoudiging van procedures, de wens om sneller tot een rechterlijke of buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten te komen, en de aanpassing van het strafproces aan de digitalisering van de samenleving. Aandacht wordt gevraagd voor de vraag hoe het managen van zaken moet worden georganiseerd in plaats van hoe efficiënt het werk van individuele procesdeelnemers is.

Digitale informatie in het strafproces. De noodzaak van aanpassing van strafvorderlijke wetgeving;

B. de Wilde, A. de Hingh, A.R. Lodder; Vrije Universiteit Amsterdam, 2019

In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering heeft de Vrije Universiteit in opdracht van het WODC onderzoek verricht naar het digitale procesdossier en de wijze waarop informatieoverdracht in strafzaken in de toekomst zal plaatsvinden. De onderzoekers doen enkele aanbevelingen over bepalingen die voor verdergaande digitalisering relevant zijn. Het onderzoek draagt bij aan de onderbouwing van de techniekonafhankelijke regeling van het strafproces zoals die wordt opgenomen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank. Een rechtsvergelijkend onderzoek over de ervaringen met Titel VIA van Boek 4 van het Wetboek van Strafvordering;

L.A. Noorloos, L.E.M. Hamers, J. van der Ham, T. Kooijmans, A.C.M. Spapens, R. Ceulen; Tilburg University, 2019

In opdracht van het WODC heeft Tilburg University onderzocht in hoeverre en op welke wijze de bepalingen die betrekking hebben op het opsporen en vervolgen van strafbare feiten die buiten het rechtsgebied van Nederland zijn begaan – in het bijzonder strafbare feiten begaan op schepen en in luchtvaartuigen – zouden moeten worden gemoderniseerd wat betreft daarin gehanteerde begrippen. Ook is onderzocht hoe eventuele belemmeringen en tekortkomingen in die regeling kunnen worden weggenomen. Verder is gekeken naar ervaringen met de regeling in de praktijk en naar de wijze waarop de extraterritoriale opsporing en vervolging in ons omringende landen is geregeld. Het onderzoek concludeert dat de huidige regeling sterk is verouderd, niet meer de adequaat de feitelijke problematiek van extraterritoriale strafvordering weerspiegelt, en aan modernisering toe is, onder andere wat betreft de wijze waarop waarborgen door gebruik van informatie- en communicatietechnologie kunnen worden vormgegeven.

De aanbevelingen uit de genoemde onderzoeken zullen, zoals te doen gebruikelijk in het moderniseringsproject en zoals dat ook met alle eerdere onderzoeken is gebeurd, worden meegenomen bij de verdere voorbereiding van de wetgeving.

De stand van zaken van de lopende onderzoeken is als volgt:

Afzonderlijke behandeling van de vordering van de benadeelde partij;

Het WODC heeft opdracht gegeven aan Cebeon (het centrum beleidsadviserend onderzoek BV) om onderzoek te doen naar de financiële gevolgen van toepasselijkheid van de voorschotregeling op de in het nieuwe wetboek op te nemen afzonderlijke procedure van behandeling van de vordering van de benadeelde partij. De aanleiding van dit onderzoek is hiervoor beschreven. Het onderzoek begint najaar 2020.

Ten slotte kan volledigheidshalve worden vermeld dat, zoals hiervoor is aangegeven, de pilotprojecten die zullen worden uitgevoerd op basis van de Innovatiewet Strafvordering door het WODC aan een evaluatie zullen worden onderworpen.

5. Een nieuwe fase in het moderniseringsproject

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat door alle betrokkenen de afgelopen jaren – het project startte in 2014 – hard is gewerkt. Het tot dusver bereikte resultaat mag er in onze ogen zijn. Het moderniseringsproject gaat vanaf 2021 een nieuwe fase in. Met de totstandkoming van de conceptversie van het wetboek en na het afronden van het rapport van de Commissie implementatie nieuw Wetboek van Strafvordering eind 2020, verschuift de focus in 2021 naar de (voorbereidingen voor de) feitelijke implementatie.

In de afgelopen jaren waren twee programmateams betrokken bij het project, het wetgevingsprogramma modernisering Wetboek van Strafvordering en het programma modernisering Wetboek van Strafvordering – consequenties voor de keten. Tegen de achtergrond van deze nieuwe fase en een andere focus zal vanaf 2021 een nieuw programma ingericht worden voor de feitelijke implementatie van het wetboek, onder de naam Programma implementatie nieuw Wetboek van Strafvordering. Een van de prioriteiten van dit programma zal zijn in te spelen op de verdergaande digitalisering van de strafrechtketen, die niet alleen bij de invoering van het nieuwe wetboek gaat helpen, maar ook bij het in de uitvoeringspraktijk daadwerkelijk benutten van de mogelijkheden die het nieuwe wetboek biedt.


X Noot
1

Voor de eerdere voortgangsrapportages zij verwezen naar Kamerstukken 29 279, nrs. 331, 372, 395, 459 en 501.

X Noot
3

Zie eerder de beantwoording van vragen van het lid van de Tweede Kamer de heer Groothuizen: Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 440.

Naar boven