29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 619 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 oktober 2020

Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van 11 september 2020, ontvangt u hierbij een reactie van het kabinet op het bericht dat de Internationale rechtshulpkamer (hierna: de IRK) voorlopig alle overleveringen naar Polen stil legt.

Het kabinet is bekend met de schorsing van de overlevering van twee Poolse verdachten door de IRK van de Rechtbank Amsterdam en de prejudiciële vragen die met spoed aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) zijn voorgelegd inzake C-354/20 en C-412/20. In beide zaken zijn vragen gesteld over de uitleg van kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel in relatie tot ontwikkelingen in de Poolse wetgeving met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De Nederlandse regering neemt deel aan de gevoegde zaken C-354/20 en C-412/20. De zitting is gepland op 12 oktober 2020.

Zaak C-354/20

De IRK heeft op 31 juli 2020 in een overleveringszaak betreffende een man die in Polen wordt vervolgd prejudiciële vragen gesteld aan het HvJEU. De IRK stelt in haar uitspraak voor het eerst vast dat nieuwe ontwikkelingen na de uitvaardiging van het Europees aanhoudingbevel, waaronder de laatste wijzigingen in de wetgeving betreffende de rechterlijke organisatie en de rechtspositie van rechters in Polen, tezamen met eerdere ontwikkelingen zodanig zijn dat de onafhankelijkheid van alle rechterlijke instanties in Polen niet langer gewaarborgd is. Het HvJEU heeft in eerdere rechtspraak over de uitvoering van een EAB uit Polen (arrest LM, C-216/18) geoordeeld dat niet kan worden overgeleverd indien betrokkene een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van die lidstaat betreft. Daarbij heeft het Hof geoordeeld dat de uitvoerende rechter bij de beoordeling of hiervan is sprake is, ook altijd de individuele omstandigheden van de betrokkene moet betrekken (zoals bijvoorbeeld de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd). Volgens de IRK volgt uit het gebrek aan onafhankelijkheidswaarborgen dat betrokkene zal worden berecht in een procedure die niet voldoet aan het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter, hetgeen door artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de EU wordt vereist, en daarmee onder de huidige omstandigheden vaststaat dat sprake is van een reëel gevaar dat in individuele gevallen het recht op een eerlijk proces wordt geschonden. De IRK vraagt het HvJEU welke relevantie na een dergelijke vaststelling nog toekomt aan bovengenoemde criterium van de persoonlijke omstandigheden van betrokkene.

Zaak C-412/20

De IRK heeft op 3 september 2020 een aanvullende prejudiciële vraag gesteld inzake een overleveringszaak waarin een Europees aanhoudingsbevel door de Poolse rechter is uitgevaardigd voor de executie van een in Polen opgelegde vrijheidsstraf. Het betreffende Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd na de jongste ontwikkelingen en wetswijzigingen in Polen. De IRK is van oordeel dat het Poolse gerecht dat het Europees aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd niet voldoet en ten tijde van de uitvaardiging al niet meer voldeed aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming vanwege het gebrek aan onafhankelijkheidswaarborgen in de wetgeving. De IRK vraagt het HvJEU naar bevestiging van haar standpunt dat gegeven de wezenlijke aantasting van de onafhankelijkheidswaarborgen in Polen, de Poolse rechter niet meer kan optreden als uitvaardigende autoriteit.

(Mogelijke) gevolgen

Het OM heeft mij reeds laten weten dat lopende aanhoudingsbevelen uit Polen nog worden uitgevoerd en dat (verlenging van) detentie van opgeëiste personen nog wordt gevorderd en in voorkomende gevallen wordt toegewezen.

De gevolgen van een bevestigende beantwoording van de vragen van de IRK door het HvJEU zijn potentieel verstrekkend. De eerbiediging van de rechtsstaat is essentieel voor het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten en daarmee het functioneren van de Europese Unie, met name op het terrein van justitiële samenwerking. Als dat wederzijds vertrouwen wegvalt, veroorzaakt dat rechtsonzekerheid. Niet alleen kan het wegvallen van wederzijds vertrouwen leiden tot straffeloosheid van door Polen opgeëiste personen, omdat Europese aanhoudingsbevelen dan niet langer ten uitvoer zullen kunnen worden gelegd, maar ook de vele andere vormen van justitiële samenwerking kunnen daardoor worden geraakt. Dat kan gaan van de overdracht van gevonniste personen tot vormen van civielrechtelijke samenwerking en vreemdelingenrechtelijke procedures.

Zodra het HvJEU in beide zaken uitspraak heeft gedaan zullen wij uw Kamer nader informeren.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven