29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 585 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2020

Naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer in de Regeling van Werkzaamheden dd. 5 november 2019 over de procedure in een ontuchtzaak tegen een officier van justitie bericht ik u als volgt. (Handelingen II 2019/2020, nr. 19, item 22)

Voorop wil ik stellen dat artikel 510 Wetboek van Strafvordering naar mijn mening voldoende waarborgen biedt om de schijn van bevoor- of benadeling bij de vervolging en berechting van rechtelijke ambtenaren te voorkomen.

In de onderhavige casus heeft het Hof Den Haag op 5 maart jl. uitspraak gedaan in de raadkamerprocedure, die ziet op het door de verdachte ingediende bezwaarschrift tegen de dagvaarding. Het Hof heeft geoordeeld dat er: «onvoldoende grond aanwezig [is] voor de conclusie dat de kernwaarden van het wettelijk systeem zijn genegeerd, waardoor de waarborgen van een onpartijdige vervolging en berechting zijn geschonden». Daarmee heeft het Hof het door de verdachte ingediende bezwaarschrift tegen de dagvaarding ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking van het Hof is inmiddels namens de verdachte cassatie ingesteld. Gezien het derhalve een zaak betreft die zich onder de rechter bevindt, zal ik hierover inhoudelijk geen uitspraken doen.

Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft mij laten weten dat zij weliswaar tevreden is over de uitspraak van het Hof maar dat zij van mening is dat zij, terugkijkend, deze zaak anders had moeten aanpakken. Een persbericht met deze strekking is naar aanleiding van de beschikking van het Hof gepubliceerd op de website van het OM1.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven