29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 448 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2018

Naar aanleiding van het Algemeen Overleg over de Rechtspraak van 25 april jongstleden (Kamerstuk 29 279, nr. 438) heeft uw Kamer een motie van de leden Van Oosten (VVD) en Van Dam (CDA) aangenomen waarin de regering wordt gevraagd uw Kamer te informeren hoe de besluitvaardigheid van de Rechtspraak op het vlak van bedrijfsvoering, in het bijzonder de digitalisering en de ICT, en personeelsbeleid, in het bijzonder de inzetbaarheid van rechters daar waar het werk is, bevorderd kan worden en welke stappen gezet worden zulks te bewerkstelligen.1 Met deze brief doe ik mijn toezegging gestand u voor het zomerreces te informeren mede naar aanleiding van overleg dat in het licht van deze motie met de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) is gevoerd over het personeelsbeleid. Over de digitalisering van de rechtspraak, waar deze motie eveneens betrekking op heeft, zal ik u afzonderlijk berichten.

Alvorens in te gaan op de mogelijkheden voor gerechten om onderling (personele) bijstand te verlenen wanneer een gerecht te maken krijgt met een tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit en de rol die de Raad daarbij kan spelen, schets ik hieronder het relevante wettelijk kader. Waar ik het in deze brief over «rechters» heb, kan steeds ook «raadsheren» worden gelezen, tenzij anders is aangegeven.

Wettelijk kader

Wanneer een gerecht kampt met een tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het eigen rechtsgebied, bijvoorbeeld door een (onvoorziene) piek in de zaaksinstroom, ziekte van rechters dan wel gerechtsambtenaren benodigd voor de behandeling van zaken of beperkte beschikbare zittingsruimte, dan kan een gerechtsbestuur de samenwerking met andere gerechten zoeken. Het onderling verlenen van bijstand door gerechten kent in de praktijk grofweg twee uitwerkingen: het flexibel inzetten van rechters elders of het overdragen van zaken.

Flexibele inzet van rechters

In het eerste geval spreken gerechtsbesturen af om rechters van het ene gerecht voor de behandeling van zaken in te zetten bij het andere gerecht. Initiatieven voor het verlenen van onderlinge (personele) bijstand komen in de praktijk tot stand doordat gerechtsbesturen elkaar opzoeken bij een (dreigend) tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit, doorgaans zonder (formele) tussenkomst van de Raad. Indien de problematiek breder ligt dan één gerecht wordt een verzoek voor bijstand in de presidentenvergadering of het Presidenten Raad Overleg (PRO) besproken.

Voorbeelden van onderlinge bijstand zien we bij de rechtbank Rotterdam waar in de periode 2017–2018 rechters van de rechtbanken Den Haag en Amsterdam zijn ingezet om meervoudige strafzaken van de rechtbank Rotterdam te behandelen. Een vergelijkbare situatie is te zien bij de rechtbank Noord-Nederland waar, in dezelfde periode, rechters van andere rechtbanken zijn ingezet om familiezaken te behandelen. Een ander initiatief tot samenwerking is te zien bij de gerechtshoven. Om werkvoorraden terug te brengen en doorlooptijden te verkorten, worden vanuit verschillende hoven raadsheren gedetacheerd bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch om arresten te schrijven voor de vier gerechtshoven. Onderzoekshandelingen, zoals een getuigenverhoor, en het wijzen van het arrest worden verricht op de locatie(s) van het relatief bevoegde gerechtshof door raadsheren van dat hof. De totstandkoming van dergelijke afspraken is afhankelijk van de capaciteit bij andere gerechten en, zoals ik hieronder zal toelichten, de bereidwilligheid van rechters.

De wet bepaalt dat een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij koninklijk besluit op voordracht van de Minister (i.c. de Minister voor Rechtsbescherming) wordt benoemd.2 De Raad besluit bij welk gerecht de betreffend rechtelijk ambtenaar zijn ambt zal vervullen.3 Een rechter is van rechtswege rechter-plaatsvervanger in de overige rechtbanken.4 Voor een wijziging van de standplaats van een rechter door de Raad is een daartoe strekkend verzoek van betrokkene vereist.5 Dit betekent dat een rechter in beginsel niet tegen zijn of haar wil kan worden overgeplaatst naar een ander gerecht. Dit principe borgt de onafhankelijkheid van de rechter. De Raad neemt dit ook als vertrekpunt als het gaat om de flexibele inzet van rechters.

Flexibiliteit bij de behandeling van zaken

In het tweede geval beogen gerechtsbesturen te bereiken dat tijdelijk zaken van een of meer zaakscategorieën door de rechter kunnen worden verwezen naar een ander gerecht. De Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) bepaalt dat de Minister voor Rechtsbescherming, gehoord de Raad, bij een tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het rechtsgebied van een gerecht, tijdelijk een ander gerecht kan aanwijzen waarnaar het eerstgenoemde gerecht zaken die behoren tot een in de aanwijzing te bepalen categorie ter behandeling en beslissing kan verwijzen.6

Zoals ik in mijn reactie op de evaluatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart heb aangekondigd, bereid ik, in overleg met de Raad en het College van procureurs-generaal, op dit moment een aanpassing voor van de artikelen 46a en 62a Wet RO. De aanpassing strekt ertoe meer flexibiliteit te creëren voor gerechten bij de afhandeling van zaken in zittingsplaatsen van andere gerechten. De Raad heeft aangegeven dat meer flexibiliteit ten aanzien van de zittingsplaats waar zaken kunnen worden behandeld, gerechtsbesturen meer mogelijkheden zal bieden om onderlinge bijstand te verlenen in het geval van een tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij een gerecht.

Overleg met de Raad

Uw Kamer heeft mij gevraagd met de Raad te bespreken in hoeverre hij in geval van een tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij een gerecht meer sturend kan optreden teneinde rechters in te zetten «waar ze nodig zijn».

De initiatieven van gerechtsbesturen om bij een (dreigend) tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit samen te werken, kunnen niet altijd voorkomen dat er problemen ontstaan. Een recent voorbeeld daarvan zijn de achterstanden die ontstonden in de rechtbank Noord-Nederland, waar de behandeling van strafzaken grote vertraging opliep, onder andere door een tijdelijk gebrek aan zittingscapaciteit bij de rechtbank.7 Om te kunnen (blijven) voldoen aan de eisen die de samenleving aan hen stelt, moeten gerechten in geval van capaciteitsproblemen steeds onderzoeken welke vorm van onderlinge bijstand een oplossing kan bieden voor knelpunten. Het stimuleren van tijdelijke flexibele inzet van rechters kan dan bijdragen aan het kunnen opvangen van tijdelijke piekbelastingen binnen de gerechten.

De Raad heeft mij laten weten de noodzaak te zien om tot een vanuit landelijk perspectief bezien optimale benutting van zittingscapaciteit van de gerechten te komen. Hij vraagt in zijn contacten met gerechtsbesturen periodiek aandacht voor een (dreigend) gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij de gerechten en stimuleert dat gerechtsbesturen tijdig de samenwerking met elkaar (blijven) zoeken. Daarbij zal de Raad stimuleren, en waar mogelijk faciliteren, dat gerechtsbesturen de (vrijwillige) tijdelijke flexibele inzet van rechters bij andere gerechten – waar de nood hoger is – een impuls geven. Overigens is het mijn verwachting dat ook met de voorgenomen aanpassing van de artikelen 46a en 62a Wet RO tegemoet kan worden gekomen aan de aan de motie-Van Oosten/Van Dam ten grondslag liggende behoefte om de beschikbare (personele) zittingscapaciteit van de Rechtspraak optimaler in te zetten.

Mochten deze maatregelen niet toereikend blijken, dan zal ik in overleg met de Raad overwegen om de Rechtspraak de ruimte te geven – anders dan nu op basis van louter vrijwilligheid – rechterlijke ambtenaren tijdelijk flexibel in te zetten bij een ander gerecht.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 29 279, nr. 435.

X Noot
2

Artikel 2 lid 1 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

X Noot
3

Artikel 5b lid 1 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

X Noot
4

Artikelen 40 lid 2 (rechters) en 58 lid 2 (raadsheren) Wet op de rechterlijke organisatie.

X Noot
5

Artikel 5b lid 4 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

X Noot
6

Artikelen 46a (rechtbanken) en 62a (gerechtshoven) Wet op de rechterlijke organisatie.

X Noot
7

Zie de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Van Oosten en Rutte (beiden VVD) over het bericht «Lage straf door trage rechtsgang». Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1145.

Naar boven