29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 391 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2017

Bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) (Kamerstuk 31 758) in de Eerste Kamer heeft de toenmalige Minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin toegezegd de wet te zullen evalueren (Handelingen I 2010/11, nr. 1, blz. 8–15). Deze evaluatie heeft de afgelopen jaren plaatsgevonden. Het evaluatieonderzoek is recent afgerond. De evaluatie is uitgevoerd door onderzoekers van het Wetenschappelijk Onderzoek – en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en van de Raad voor de rechtspraak. Het rapport getiteld «Evaluatie Wet griffierechten burgerlijke zaken: de complexiteit van vereenvoudiging» bied ik u hierbij aan1 en zal ook op de website van het WODC worden gepubliceerd.

Het belangrijkste doel van de Wgbz was een vereenvoudiging van het stelsel van griffierechten in civiele zaken, onder waarborging van de toegang tot de rechter en het op peil blijven van de inkomsten uit griffierechten met de kosten van de rechtspraak. De algemene conclusie van de onderzoekers is dat de effectieve vereenvoudiging van een ingewikkeld tariefsysteem een complexe operatie is gebleken, met duidelijke kosten en niet zulke duidelijke baten.

Uit het rapport blijkt onder andere dat de stelselwijziging en de daarmee beoogde vereenvoudiging van het griffierechtenstelsel volgens de ondervraagde professionele partijen slechts ten dele is gelukt. Het tariefstelsel dat met de Wgbz is geïntroduceerd, is in bepaalde opzichten simpeler: ingedikte klassen van financieel belang; geen procentuele tarieven meer bij zaken met een groter financieel belang; geen uitzonderingen voor kortgedingen en geen indebetstellingen meer. In andere opzichten is de nieuwe regeling echter ingewikkelder geworden. Het griffierecht wordt sinds 1 januari 2011 geïnd aan het begin van de procedure en het niet (tijdig) betalen van het griffierecht heeft processuele consequenties gekregen. De invoering van het betalen aan de poort bleek technisch een ingewikkelde operatie die in het begin tot de nodige overgangsproblemen leidde.

De onderzoekers concluderen op basis van een door hen ontwikkeld model dat de wijziging van de tarieven in bepaalde categorieën zaken van grote invloed is geweest op het beroep op de rechter. Met dit model wordt voortgebouwd op het model wat is bediscussieerd in 20142. Of dit model nu beter de relatie en de gevolgen voor de instroom in kaart brengt zal ongetwijfeld onderwerp van voortgezet wetenschappelijk debat zijn.

Een andere conclusie van het onderzoek is dat in de andere wijze van heffing van griffierechten tot een verhoging van de inkomsten heeft geleid die geen gelijke tred houdt met de stijging van de kosten van de rechtspraak. Als de verhouding kosten en inkomsten echter over een langere periode wordt bezien, bijvoorbeeld van 2005–2016, dan blijkt de stijging van de kosten van de rechtspraak hoger dan de stijging van de inkomsten uit griffierechten.

Het evaluatieonderzoek heeft betrekking op de periode vanaf inwerkingtreding tot 2014. Inmiddels zijn partijen beter dan toen ingesteld op en vertrouwd met het stelsel van de Wgbz. Het rapport geeft voor toekomstige beleidsvorming waardevolle inzichten in de (neven)effecten van wetswijzingen en het belang van het in een vroeg stadium betrekken van alle relevante partijen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie van 24 november 2014 op het rapport «In de schaduw van de rechter» van de Raad voor de Rechtspraak. Kamerstuk 29 279, nr. 216

Naar boven