29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 390 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2017

Inleiding

Als gevolg van een aantal internationale en nationale rechterlijke uitspraken in de laatste jaren is de toepassing en tenuitvoerlegging van de levenslange

gevangenisstraf in Nederland onder druk komen te staan. Op 5 juli 20161 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet voldoet aan de eisen van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het kernpunt is daarbij dat levenslanggestraften niet de kans mag worden ontnomen om ooit nog in vrijheid te worden gesteld, indien er sprake is van zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde en zodanige vooruitgang, dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is omdat daarmee niet langer een legitiem doel wordt gediend.

In navolging op deze uitspraak heb ik de afgelopen periode gewerkt aan het aanpassen van de tenuitvoerleggingspraktijk van de levenslange gevangenisstraf, zodat deze straf kan blijven worden opgelegd voor de meest ernstige delicten die de grootste impact hebben op onze maatschappij. Met deze brief informeer ik uw Kamer over het feit dat deze aanpassingen gereed zijn en de toekomstbestendigheid van de levenslange gevangenisstraf daarmee is geborgd. Tevens informeer ik uw Kamer over de benoeming van de overige leden van het Adviescollege levenslanggestraften en een aanscherping in de termijn voor herbeoordeling.

Aanpassing in de uitvoeringspraktijk

De regering heeft tot 5 september 2017 de gelegenheid om de tenuitvoerleggingspraktijk te wijzigen overeenkomstig de eisen van het EVRM. Het afgelopen jaar is door de organisaties in de strafrechtketen gewerkt aan de implementatie van de noodzakelijke beleidswijziging in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf om deze in lijn te brengen met de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad. In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik uiteengezet dat het nieuwe beleidskader voor levenslanggestraften uit twee onderdelen bestaat. Het eerste onderdeel is een toetsing door het Adviescollege levenslanggestraften, waarbij wordt beoordeeld of een levenslanggestrafte in aanmerking komt voor re-integratieactiviteiten, waaronder verlof. Het tweede onderdeel betreft de (ambtshalve) herbeoordeling van de straf in de vorm van de gratieprocedure.

In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik meerdere malen benadrukt dat ik eraan hecht dat de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

De wijzigingen in het beleid en daarmee de mogelijke terugkeer van een levenslanggestrafte in de maatschappij kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik vind het daarom van belang dat de slachtoffers en nabestaanden op een juiste wijze geïnformeerd worden over de beleidswijzigingen en de mogelijkheid krijgen hierover vragen te stellen. Ik organiseer in samenwerking met Slachtofferhulp Nederland informatiebijeenkomsten, waarmee slachtoffers en nabestaanden de gelegenheid wordt geboden om eventuele vragen over de wijzigingen in het beleid rechtstreeks aan ambtenaren van het departement te stellen.

Benoeming overige leden Adviescollege Levenslanggestraften en toevoeging extra lid2

In maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de benoeming van mevrouw H.W. Samson-Geerlings als voorzitter van het Adviescollege levenslanggestraften per 1 april jl.3 De overige leden van het Adviescollege levenslanggestraften zijn per 1 juni jl. benoemd. Daarmee is het Adviescollege voltallig en kan het beginnen met zijn werkzaamheden. De overige vijf leden zijn twee juristen, een psychiater, een psycholoog en een lid afkomstig uit de wetenschap met specifieke expertise op het gebied van de positie en de belangen van slachtoffers en nabestaanden.

In deze samenstelling kunnen de individuele, veelal complexe zaken waarin het Adviescollege adviseert, vanuit een multidisciplinaire invalshoek worden beoordeeld. Alle verschillende belangen kunnen hierdoor goed worden afgewogen.

Aanscherping van de termijn van de (ambtshalve) herbeoordeling in de vorm van de gratieprocedure en de re-integratiefase

In de eerdere brieven aan uw Kamer heb ik aangegeven dat 25 jaar na eerste oplegging van de levenslange gevangenisstraf de (ambtshalve) herbeoordeling in de vorm van de gratieprocedure plaatsvindt 25 jaar na eerste oplegging van de levenslange gevangenisstraf. De keuze om de termijn voor herbeoordeling te koppelen aan het moment van 25 jaar nadat de levenslange gevangenisstraf is opgelegd, kan echter in de praktijk per gedetineerde zeer verschillend uitpakken. Ter illustratie, een levenslanggestrafte heeft na een half jaar detentie de levenslange gevangenisstraf opgelegd gekregen, terwijl een andere de straf, bijvoorbeeld na hoger beroep, na vier jaar opgelegd heeft gekregen. Dit leidt in concreto tot een verschil in momenten per gedetineerde waarop de herbeoordeling plaatsvindt. Dergelijke verschillen zijn ongewenst en niet in lijn met de jurisprudentie.

Dat maakt dat ik heb besloten de termijn van de (ambtshalve) herbeoordeling aan te scherpen om te bewerkstelligen dat voor elke gedetineerde de re-integratiefase op hetzelfde moment aanvangt en gelijk is qua minimale duur. Ik heb ervoor gekozen dat alle levenslanggestraften vijfentwintig jaar na aanvang van de detentie in aanmerking kunnen komen voor re-integratieactiviteiten, waaronder verlof, en dat uiterlijk twee jaar daarna de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf plaatsvindt. Aldus vervalt de eerdere koppeling met het moment van eerste strafoplegging. Zoals eerder aangegeven past een dergelijke opzet binnen de jurisprudentie van het EHRM. De aanpassing is inmiddels opgenomen in artikel 4, tweede lid, van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

ECLI:NL:HR:2016:1325.

X Noot
3

Kamerstuk 34 550 VI, nr. 106

Naar boven