29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 359 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2016

Aan uw Kamer is toegezegd dat de wetgeving die onder meer voorziet in de verplichte digitale procesvoering (KEI) niet eerder in werking treedt dan zes maanden na plaatsing in het staatsblad. In de voortgangsrapportage KEI die ik op 8 november 2016 naar uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 29 279, nr. 355) heb ik aangegeven dat uitgaande van die zes maanden werd gekoerst op 1 februari 2017, maar dat besluitvorming daarover nog plaats moest vinden. Ik heb daarbij gemeld dat de eigen bevindingen van de rechtspraak en de consultatie van de ketenpartijen ertoe kunnen leiden dat met het oog op de zorgvuldigheid wat meer tijd wordt genomen.

De voorzitter van de Raad voor de rechtspraak (Raad) heeft mij bij brief van 23 november jl. geïnformeerd over de stand van zaken. In het kort komt het erop neer dat in goed overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) is besloten om in elk geval twee maanden extra tijd te nemen. De Raad en de NOvA hebben afspraken gemaakt over de extra inspanningen die in deze periode zullen worden gepleegd.

Kortheidshalve verwijs ik hiervoor naar de hiervoor genoemde brief van de voorzitter van de Raad en zijn brief van dezelfde datum aan de Algemene Raad van de NOvA. Beide brieven zijn bijgevoegd1.

Zoals ik eerder heb aangegeven is zorgvuldigheid bij de inwerkingtreding van groot belang. Ik vind het daarom verstandig dat de Raad, in goed overleg met de NOvA, heeft besloten nog een paar maanden extra te nemen voor de eerste fase van inwerkingtreding.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven