29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 301 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 maart 2016

Tijdens het rondetafelgesprek over de Contourennota modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Kamerstuk 29 279, nr. 278) d.d. 10 februari jl., hebben de deelnemers aan die bijeenkomst zorgen geuit over het voorgenomen hoge tempo van de totstandkoming van de wetsvoorstellen, de benodigde tijd voor de implementatie en de structurele en incidentele effecten van de voorstellen voor de uitvoeringsorganisaties. De noodzaak van de modernisering werd tijdens de ronde tafel bijeenkomst breed onderschreven. Met het oog op het algemeen overleg van aanstaande woensdag reageer ik op hetgeen hierover tijdens het rondetafelgesprek naar voren is gebracht.

Van belang is het onderscheid tussen het proces dat moet leiden tot de afronding van de wetsvoorstellen en de daarop volgende zorgvuldige implementatie van het wetboek in de strafrechtspraktijk. Er zijn in totaal zes wetsvoorstellen ter vaststelling van de eerste zes boeken van het nieuwe wetboek alsmede de daarbij behorende invoeringswet in ontwikkeling. Deze wetsvoorstellen zien op de modernisering van het Nederlandse strafproces1. Vanaf het begin van de modernisering wordt in nauwe samenspraak met strafrechtketenpartners, advocatuur en wetenschap gesproken over de voorstellen.

In het overleg met de ketenpartners worden ook de effecten en consequenties in de praktijk en de structurele en incidentele kosten en baten in kaart gebracht en besproken.

Volgens de huidige planning is indiening van het laatste wetsvoorstel bij uw Kamer voorzien in 2018. De deelnemers aan het rondetafelgesprek gaven te kennen tevreden te zijn over de kwaliteit van de voorstellen die zij in het kader van de brede raadpleging kregen voorgelegd.

Uiteraard is de gekozen aanpak om in dialoog met de meest betrokken organisaties de modernisering van het wetboek aan te pakken, zeer intensief en vergt veel van de ketenpartners en de advocatuur. Maar de zeer betrokken inbreng vanuit de praktijk levert zonder meer een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de in ontwikkeling zijnde wetsvoorstellen. Dat hebben de afgelopen twee jaar al laten zien. Ik realiseer mij dat veel van de betrokken partijen wordt gevraagd. Het belang van de modernisering vraagt daar ook om. Dat alle voorstellen in een vroeg conceptstadium worden voorgelegd en besproken, biedt evenwel ook voor de gesprekspartners een unieke gelegenheid bepaalde wensen en verlangens die wezenlijk zijn voor de praktijk in een vroeg stadium in te brengen en gerealiseerd te krijgen. Ik zal het ambitieuze tijdpad aanpassen, als dat gegeven de benodigde kwaliteit noodzakelijk is, maar tot die conclusie kan ik nu nog niet komen. Ik zal uw Kamer voor de zomer berichten over een aangepaste planning.

Naast zorgen over het tempo van de totstandkoming van de wetsvoorstellen werden tijdens het rondetafelgesprek ook zorgen geuit over de implementatie van het nieuwe wetboek en de tijd die daarvoor moet worden genomen. Die zorgen begrijp ik volledig. De implementatie van het nieuwe wetboek wordt voor de organisaties in en om de keten zonder meer een zeer grote opgave. De invoering zal dus ook goed moeten worden voorbereid en om die reden ook meerdere jaren bestrijken. Ik denk dan aan een periode van 5 jaar na de plaatsing in het Staatsblad van de laatste vaststellingswet. Als de praktijk er – door een tijdige en goede voorbereiding – eerder klaar voor is, kan het nieuwe wetboek natuurlijk ook eerder in werking treden.

Een zorgvuldig wetgevingsproces zal ook een goede en voortvarende aanpak van de implementatie ten goede komen. Dit betekent dat de inspanningen ter implementatie van het nieuwe wetboek bij het opstellen van de wetsvoorstellen in samenspraak met de ketenpartners in kaart worden gebracht. Daarvoor geldt echter wel dat de implementatie inspanningen pas volledig zijn te overzien als het gehele wetboek en de onderliggende besluiten gereed zijn. Zij zullen dan ook pas bij de invoeringswet integraal inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Dit geldt ook voor de incidentele en mogelijk structurele financiële consequenties van het nieuwe wetboek. Het wetboek zal pas in werking kunnen treden als de implementatie voldoende is voorbereid en de benodigde middelen beschikbaar zijn.

De implementatietermijn zal ik te zijner tijd nog bezien. Uiteraard wordt u daarover dan ook geïnformeerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

De wetsvoorstellen herziening van het boek over de internationale rechtshulp (straks boek 7) en de herziening van het boek over de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (straks boek 8) zijn inmiddels al in procedure gebracht. Omdat deze boeken goed afgebakende onderwerpen betreffen, die los van de boeken over de modernisering van het Nederlandse strafproces kunnen worden opgepakt, is het mogelijk de herziening van deze boeken vooruitlopend op de modernisering van de eerste zes boeken over het Nederlandse strafproces, onder te brengen in het huidige wetboek.

Naar boven