Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2015
Mede namens de Minister van Defensie doe ik u hierbij een afschrift toekomen van de
Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv 2002 jegens
advocaten en journalisten1. Deze regeling zal voor 1 januari 2016 in de Staatscourant worden geplaatst.
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer2 hecht het kabinet grote waarde aan het belang dat verdachten en andere procespartijen
een eerlijk proces moeten krijgen en dat zij in dit verband onbelemmerd toegang tot
een advocaat moeten kunnen hebben. Om die reden wil het kabinet voorzien in een vorm
van onafhankelijke toetsing bij het tappen van advocaten.
Deze tijdelijke regeling hangt samen met de uitspraken van de voorzieningenrechter
van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2015 en het gerechtshof Den Haag van 27 oktober
2015.3 In deze uitspraken heeft de staat tot 1 januari 2016 de tijd gekregen om te voorzien
in een onafhankelijke toetsing van de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten.
Naar het oordeel van het gerechtshof kan als overbruggingsmaatregel, in afwachting
van definitieve wetgeving, worden volstaan met gepubliceerd beleid over de wijze waarop
gebruik wordt gemaakt van de bedoelde wettelijke bevoegdheden.
In aansluiting op de uitspraak van het gerechtshof wordt een tijdelijke onafhankelijke
toetsingscommissie ingesteld. De toetsingscommissie heeft tot taak om advies uit te
brengen over de uitoefening van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten of journalisten.
Indien de toetsingscommissie negatief adviseert, zullen wij geen toestemming verlenen
voor de uitoefening van de bijzondere bevoegdheid.
Voor dit arrangement is gekozen omdat dit op korte termijn goed valt te organiseren.
De regeling heeft een beperkt en tijdelijk karakter en ze loopt op geen enkele manier
vooruit op de wijze waarop het toezicht in de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
zal worden geregeld.
De tijdelijke regeling waarvan ik u hierbij een afschrift aanbied, bevat beleidsregels
over onze bevoegdheid om toestemming te geven voor de uitoefening van een bijzondere
bevoegdheid, voor zover die uitoefening ertoe kan leiden dat kennis wordt genomen
van de vertrouwelijke communicatie tussen een advocaat en een rechtzoekende, of jegens
een journalist plaatsvindt en gericht is op het achterhalen van diens bron. Dit laatste
met het oog op de voorgestelde wijziging van de Wiv 2002 in verband met bronbescherming
van journalisten.4
Voor de nadere uitwerking van het gekozen arrangement verwijs ik u graag naar de bijgevoegde
regeling en de toelichting daarbij.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk