29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 223 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2015

Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie om een reactie te geven op de uitspraken van oud-raadsheer Klaas Mollema in het blad Mr. van december 2014, bericht ik u als volgt.

De heer Mollema, een van de initiatiefnemers van het Leeuwarder manifest, beschrijft in het interview zijn ervaringen met de veranderingen die in de afgelopen jaren binnen de rechtspraak gestalte hebben gekregen. Hij uit kritiek op de meest recente veranderingen in de organisatie en de besturing van de rechtspraak als gevolg van de herziening van de gerechtelijke kaart, en de wijze waarop de Raad voor de rechtspraak in zijn visie is omgegaan met het in december 2012 verschenen Leeuwarder manifest. En hij toont zich teleurgesteld over, zoals hij zegt, de suggestie alsof de rechtspraak tot nu toe een zootje was.

Wat de heer Mollema schetst is het beeld van de rechtspraak die wil aansluiten op de behoeften van de samenleving en daarom voortdurend in ontwikkeling is. Die veranderingen vergen soms het loslaten van vertrouwde patronen en werkwijzen. De heer Mollema haalt in zijn terugblik op een lange carrière bij de Rechtspraak een aantal voorbeelden daarvan aan.

Ik constateer dat de herziening van de gerechtelijke kaart ten doel had om de hoogstaande kwaliteit van de rechtspraak te behouden en de organisatie in staat te stellen om ook in de toekomst aan de vraag uit de samenleving te blijven voldoen. In de nieuwe gerechtelijke kaart is dit bewerkstelligd met een grotere schaal van de gerechten, meer mogelijkheden tot specialisatie, een betere aansluiting bij de organisaties in de justitiële keten waaronder het Openbaar Ministerie en de politie, en meer organisatorische ruimte om flexibel en gericht op de (lokale) vraag naar rechtspraak in te kunnen springen. Met het gekozen bestuursmodel, waarvan niet langer alle sectorvoorzitters van het bestuur deel uitmaken maar het bestuur uit drie personen bestaat, is de bestuurlijke professionaliteit en de slagvaardigheid van de gerechten versterkt. Deze wijzigingen vormen de randvoorwaarden voor een toekomstbestendige rechtspraak.

Het succesvol doorvoeren van dergelijke grote veranderingen kost echter tijd, veel inzet van medewerkers, niet alles lukt helemaal en onmiddellijk, en kan gepaard gaan met onvrede. Voor de rechtspraak kwam dit tot uiting in het Leeuwarder manifest dat aan de vooravond van de inwerkingtreding van de nieuwe gerechtelijke indeling in december 2012 verscheen. Het manifest benoemde enkele punten, deels verband houdend met de herziening van de gerechtelijke kaart, die door een substantieel deel van het rechterlijk personeel als onbevredigend werden ervaren, namelijk de (tijdelijke) benoemingsprocedure van de nieuwe gerechtsbesturen, de toenemende productiedruk en de relatie van de Raad voor de rechtspraak met de gerechten.

Ik meen dat de Raad voor de rechtspraak adequaat heeft gehandeld na het verschijnen van het manifest. Dat is ook de indruk die ik heb gekregen tijdens mijn werkbezoeken aan de gerechten. De Raad heeft twee gespreksrondes gehouden met alle gerechten. Tijdens die bijeenkomsten is al het personeel – rechterlijk en niet-rechterlijk – in staat gesteld zijn hun zorgen te delen en aan te geven op welke terreinen verbetering nodig was. Van beide gespreksrondes heeft de Raad verslag gedaan in een brief die is verstuurd aan het bij de rechtspraak werkzame personeel. Ik voeg deze brieven voor de volledigheid hierbij1.

Deze gespreksrondes hebben geresulteerd in maatregelen. Zo heeft de Raad duidelijk gesteld dat productiedoelen nooit in de weg mogen staan aan de kwaliteit van het werk, zijn uit het centrale budget voor de rechtspraak extra middelen vrijgemaakt voor het primaire proces, wordt gewerkt aan de totstandkoming van professionele standaarden en is de benoemingsprocedure voor leden van het gerechtsbestuur aangepast, waarbij is voorzien in een grotere rol van het betreffende gerecht middels betrokkenheid van de ondernemingsraad en de gerechtsvergadering.

Ook na de genoemde twee gespreksrondes komen de onderwerpen uit het manifest structureel terug in de bestuurlijke overleggen die de Raad drie keer per jaar met de gerechtsbesturen voert. Ook legt de Raad minstens één keer per jaar een bezoek af om het gesprek aan te gaan met rechters, managers en overige medewerkers.

Uit het rapport Visitatie Gerechten 2014, dat in oktober van vorig jaar is gepubliceerd, blijkt op genoemde en andere punten een gevarieerd beeld. Geconstateerd wordt dat de kwaliteitszorg binnen de organisatie door de doorgevoerde veranderingen de afgelopen jaren op de proef is gesteld. Niettemin is de kwaliteit van het dagelijks werk gewaarborgd gebleven. Wel is in zijn algemeenheid sprake geweest van een verminderde aandacht voor een actief kwaliteitsbeleid en de inzet van het instrumentarium van het kwaliteitssysteem. Verder varieert het beeld – en de daar bij behorende conclusies en aanbevelingen – per gerecht in termen van werk- en productiedruk, structurele aandacht voor kwaliteit, rol en inzet van het gerechtsbestuur en de relatie van het bestuur tot de medewerkers. Het is daarom goed dat elk gerecht actief met de aanbevelingen van de Visitatiecommissie aan de slag gaat.

Ik meen dat de Raad en de gerechten met deze werkwijze concreet en gericht aandacht blijven schenken aan de gesignaleerde problematiek uit het manifest en de aanbevelingen van de Visitatiecommissie.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven